Het Apostolische Werk in Nederland

tegen de achtergrond van zijn ontstaan in Engeland en Duitsland.

M.J. Tang.

I. Historisch Gedeelte.

Hoofdstuk 1. Tijdsbeeld.

1. Europa na 1800.
Wat veel losmaakte in Europa was de Franse Revolutie, die in grote delen van Europa een scheiding bracht tussen kerk en staat.
De industriële en politieke revolutie had de eeuwenlange relatieve stabiliteit verstoord, wat grote maatschappelijke onrust en onzekerheid bracht: “Reeds wordt het laatste klokgelui van de uitvaart dezer wereld vernomen”. (Testimonium).

2. Engeland, de bakermat.
In Engeland had het proletariaat van de industrialisatie geen stem in de politiek, maar dat hadden de nieuwe industriebaronnen ook niet, want je stem uitbrengen had te maken met je hoeveelheid grondgebied.
Daartegen was alleen maar een verbeten vasthouden aan oude structuren van kerk en staat mogelijk. De chaos maakte dat velen meenden dat God zeer vertoornd was, en dat het moment komende was dat Hij zou ingrijpen.

Hoofdstuk 2.  De oorsprongen.

1. De Albury Conferences.
In 1826 ontmoetten de anglicaanse geestelijke Lewis Way en Henry Drummond elkaar. Drummond was een schatrijke bankier te Londen, en Way wees hem op de spoedige wederkomst van Christus, en op de rol van Israël daarbij. Om daar rustig met anderen over te praten om diep op de materie in te kunnen gaan, bood Drummond daartoe gastvrijheid aan op zijn landgoed te Albury, zo’n 50 kilometer ten zuidwesten van Londen.
Eind november 1826 kwamen daar zo’n 30 mannen bijeen: de helft predikanten, de helft leken; allen geloofden in de Joodse en christelijke hoop op de wederkomst.
Deze eerste Albury Conference duurde een  volle week: elke dag had een strak schema, en dit patroon werd op de volgende conferenties aangehouden.

Een korte samenvatting van de onderwerpen die aan de orde kwamen:

  • de leer van de heilige Schriften over de ‘tijden der heidenen’ en over het einde van de tegenwoordige bedeling.
  • de bijbelse leer over de tegenwoordige en toekomstige toestand van de Joden; het herstel van de twee en de tien stammen van Israël.
  • de wederkomst van Christus
  • systematische ordening en chronologie der profetische geschriften en de opeenvolging van de gebeurtenissen, die samenhangen met de wederkomst van Christus.
  • de tekenen der tijden

In november 1827, 1828 en 1829 werden de Albury Conferences voortgezet. Van drie jaren weten we de namen van de aanwezigen: in totaal 44 man. Vier van hen zullen later apostel zijn in de Catholic Apostolic Church.
Eén van de deelnemers, James Haldane Stewart, had in de beginfase een grote invloed door een brochure die hij uitgaf over het afsmeken van een nieuwe uitstorting van de Heilige Geest. Later heeft hij zich niet aangesloten bij het Apostolische Werk. 
Een ander was de predikant van Schotse Kerk te Londen: Edward Irving. Hij trok de aandacht door publicaties over het naderende einde van deze bedeling, en door de toenemend apocalyptische toon van zijn predikaties, waarmee hij duizenden hoorders naar zijn kerkdiensten trok.
Op de eerste vier conferenties was Drummond de notulist.
De vijfde Albury Conference werd vervroegd gehouden, in juli 1830, omdat in de lente van dat jaar er berichten kwamen uit Schotland van wonderbaarlijke genezingen, profetieën en tongentaal, blijkbaar als verhoring van de gebeden om nieuwe tekenen van werkzaamheid van de Heilige Geest.
Van deze vijfde Conference zijn geen verslagen beschikbaar.
Er werden waarnemers naar Schotland gestuurd, maar ’t is niet duidelijk of de Conference hier bemoeienis mee heeft gehad.

2. Port Glasgow.
Een tweede wortel van het Apostolische Werk vinden we in Schotland: daar beleefde men in de dertiger jaren van de 19e eeuw een geestelijke opwekking. Een grote rol hierbij speelde de prediking van John Macleod Campbell, een presbyteriaans predikant. Hij predikte tegen de Calvinistische uitverkiezingsleer: hij vond dat Gods liefde uitgaat tot alle mensen. Door o.a. deze zaken werd hij uit zijn ambt gezet, doch bij het Apostolische Werk heeft hij zich nooit aangesloten. 
De invloed van Campbell en Haldane Stewart vinden we verenigd bij de gebroeders George en James Macdonald te Port Glasgow. Hun zus Margaret was zeer ernstig ziek. James genas dankzij de Heilige Geest zijn zus en tevens een andere ernstig zieke vrouw. Veel mensen kwamen op hen af, en samenkomsten werden gehouden.
Een kleine groep vertrok vanuit Londen naar Port Glasgow en bracht later verslag aan Drummond e.a. in Albury.
Ongeveer een jaar duurde de manifestaties in Port Glasgow. Herhaaldelijk werd daarbij de roep gehoord: “Geef ons apostels! Geef ons apostels!”. 
De weerklank van het Schotse gebeuren was groot, en droeg vooral vrucht in nieuwe geestesuitingen, ditmaal in Londen.

3. Gebedsverhoringen te Londen.
John Bate Cardale, advocaat, stelde na terugkomst zijn huis open voor gebedssamenkomsten. Reeds op 30 oktober 1830 vond in Londen een genezing plaats. 
Tijdens zo’n gebedskring op 30 april 1831 bij Cardale sprak zijn vrouw, aangegrepen door de kracht des Geestes, drie zinnen in een onbekende taal. De vertaling in het Engels was: “The Lord will speak to his people; the Lord Hasteneth his coming; the Lord cometh.” 
Omdat de gewone kerk deze activiteiten bij Cardale afwees, vonden ze een geestelijk huis in de gemeente van Irving, die ook bij Cardale thuis was geweest.
Een beslissende wending kwam op 16 oktober 1831 tijdens een morgendienst in de kerk van Irving: een miss Hall vluchtte naar de consistoriekamer om uiting te geven aan de kracht van de Heilige Geest, die over haar gekomen was: heel de kerk vulde zich met het majesteitelijke geluid. Irving kondigde toen aan, dat hij de Geest des Heren in diens eigen huis niet meer in de weg kon staan. Ene Taplin barstte vervolgens uit met een stem die het dak van de kerk scheen te doen scheuren: “Why will ye flee from the voice of God? The Lord is in the midst of you. Why will ye flee from his voice? Ye cannot flee from the day of the Lord!” 

Het hierop volgend tumult was nauwelijks te bedwingen, en tijdens de eerstvolgende kerkdiensten was er nauwelijks genoeg plaats voor de toegestroomde menigten.

4. Edward Irving.
Hij was op 4 augustus 1792 in Schotland geboren.
In 1822 wordt hij bevestigd tot predikant van een der vijf gemeenten van de Church of Scotland te Londen. Door zijn welsprekendheid groeide zijn aantal toehoorders flink, waaronder velen uit de hogere kringen.
In 1828 ondernam hij een evangelisatiecampagne door Schotland. Het belangrijkste thema was de wederkomst van Christus. Soms sprak hij menigten toe van meer dan 10.000 mensen.
Terug in Londen hield hij vroege bidstonden om Campbell te steunen, doch deze wordt toch ontheven uit zijn ambt.
De bidstonden gingen echter door en er werd toen al gebeden om herstel van de ambten van apostelen, profeten, evangelisten en herders / leraren. Kort daarna liet Irving, zoals reeds beschreven, de geestesuiting toe in zijn kerk.
Op 22 mei 1832 leidt dit alles tot ontheffing van zijn standplaats, vooral omdat hij toeliet dat niet-geordende personen in de kerkdienst interrumpeerden, zowel leden als niet-leden van zijn gemeente, waaronder zelfs vrouwen.
Maar al snel vond hij een nieuwe plek om zijn kerkdiensten voort te zetten.
Inmiddels was Cardale door de stem der profetie tot apostel geroepen, al wist nog niemand precies hoe dit ambt moest functioneren in de bestaande kerkelijke structuren.
In maart 1833 werd Irving ook als predikant afgezet. Maar zijn openluchtsamenkomsten trokken weer duizenden toehoorders.
Toen hij in z’n oude gemeente een kind wilde dopen, werd dit door apostel Cardale verhinderd, omdat Irving daartoe geen bevoegdheid meer had. Irving onderwerpt zich hieraan.
Nog in dezelfde week echter werd Irving door een profeet tot engel van een gemeente geroepen en de volgende dag door Cardale geordend.
De positie van Irving werd er niet gemakkelijker op: tot december 1834 werden naast Cardale nog vijf apostelen geroepen, en hun gezag was hoger dan dat van Irving, maar hij werkte loyaal en trouw door.
Begin september 1834 ondernam Irving, ondanks een zwakke gezondheid, een lange reis naar Schotland. Onderweg predikte hij regelmatig. Eind oktober kwam hij eindelijk in Glasgow aan, waar hij in de nacht van 7 op 8 december overleed.
De kerk die hem zijn ambt ontnam, eerde hem met een graf in de kathedraal van Glasgow.

De vraag is of het Apostolische Werk “Irvingisme” genoemd kan worden. Ondanks zijn grote aandeel er in menen velen dat dit niet zo is.
De Apostolischen van de eerste decennia hebben wat er in hun midden gebeurde, gezien als een Werk Gods ten behoeve van heel de Kerk in al haar geledingen. Ze hebben consequent elke benaming geweigerd, die niet van toepassing was op heel de Kerk van Christus en zich bijgevolg Katholiek Apostolische Kerk genoemd, zonder deze naam exclusief voor zich op te eisen.
 

Hoofdstuk 3. De Katholiek Apostolische Kerk.

1. De breuk met de kerkgenootschappen.
Behalve Irving waren er meerdere predikanten die uit hun kerk waren gezet, en die vaak met een klein groepje uitgetredenen verder trachtten te gaan, wat lastig was; zij hoopten op en baden om een wending dat men weer als Kerk kon functioneren.

2. Het apostolaat hernieuwd.
Op 7 november 1832 vond er ten huize van Irving een gebedssamenkomst plaats. Drummond, gedreven door de Heilige Geest riep John Cardale toe: “Convey it, convey it, for art thou not an apostle?” 
Dit moment wordt in apostolische kring beschouwd als de eerste apostel-roeping, nadat het apostolaat van de begintijd was weggenomen. Het duurde echter wel tot 24 december 1832 eer Cardale een daad verrichtte uit zijn apostolische volmacht, en toen nóg eerst na profetische aanwijzing.
Op die dag ordende hij te Albury  William R. Caird, in het ambt van evangelist. 
Tweede Kerstdag wees Taplin Drummond aan als engel van de gemeente te Albury, en Cardale ging hem ordenen. 

Pas op 5 april 1833 verrichtte Cardale weer een daad uit zijn apostolische volmacht: hij ordende Irving tot engel van de gemeente in Newmanstreet in Londen.
Het werd als een bijzondere leiding van God ervaren, dat de gemeenten die uit de verstrooiing bijeengebracht waren onder het hernieuwde apostolaat, afkomstig waren uit de belangrijkste stromingen binnen de Kerk van in Engeland: Anglicaanse, Presbyteriaanse en de Dissenters. 
Op 25 september 1833 werd Drummond tot apostel geroepen, waarna in het zelfde jaar ook nog werden geroepen:

  • John Henry King-Church (ambtenaar aan de Tower)
  • Spencer Perceval (Anglicaan, parlementslid-Tory)

In 1834 werden geroepen:

  • Nicolas Armstrong
  • Francis Valentine Woodhouse (jurist, straatprediker)

In 1835 werden hieraan nog toegevoegd:

  • John Tudor (uitgever, Anglicaan)
  • Henry Dalton (Anglicaans geestelijke)
  • Thomas Carlyle of Shawhill (Presbyteriaan, advocaat)
  • Francis Sitwell (Anglicaan, uit een oud adellijk geslacht)
  • William Dow (predikant van de Schotse Kerk)
  • Tenslotte Duncan Mackenzie (lid van de Schotse Kerk), op het laatste moment aangewezen, nadat Williams broer David Dow geweigerd had zijn roeping te aanvaarden

3. Het Testimonium.
De zeven gemeenten die nu hun engelen hadden ontvangen, representeerden de Algemene Kerk. De apostelen werden losgemaakt van hun taken in de plaatselijke gemeenten: zij gingen in afzondering. Dit gebeuren vond plaats tijdens een plechtigheid op 14 juli 1835. Vanaf 1852 werd deze 14e juli als een hoge kerkelijke feestdag gevierd in de Katholiek Apostolische gemeenten. 

Het grondpatroon van de in haar oorspronkelijke vorm herstelde kerk, lag nu gereed voor heel de christenheid.
In hun afzondering te Albury bevonden zich ook de zeven profeten van de Algemene Kerk. Eenmaal per vier weken begaven de apostelen en profeten zich naar Londen, om de “Council of Zion” bij te wonen: de raadsvergadering der Zeven Gemeenten.
In 1836 verkondigde Drummond dat het de wil van de Heer was om de Christenheid te verdelen onder de twaalf apostelen, als vorsten van de stammen van het geestelijke Israël.

Juda

Engeland

Cardale

Benjamin

Schotland en protestants Zwitserland

Drummond

Manasse

Italië

Perceval

Aser

Frankrijk en r.k. Zwitserland

Dalton

Simeon

Pruisen en Noord-Duitsland

Carlyle

Ruben

Oostenrijk en Zuid-Duitsland

Woodhouse

Naphtali

Spanje en Portugal

Sitwell

Dan

Rusland, Finland en de Baltische staten

Dow

Ephraïm

Polen

Tudor

Gad

Noorwegen en Zweden

MacKenzie

Issaschar

Nederland, België en Denemarken

King-Church

Zebulon

Ierland en Griekenland

Armstrong

Enkele niet-Europese gebieden zijn bij Europese stammen ondergebracht:

  • Noord-Amerika bij Ruben
  • India en Australië bij Gad
  • Zuid-Amerika bij Naphtali.

In hun stamgebieden moesten de apostelen zich op de hoogte stellen van:
a.     de religieuze situatie in het algemeen
b.    de verschillende landsgebruiken
c.     de mogelijkheden om hun de waarheden mee te delen, die hun zelf onderwezen waren
d.    de in die volkeren bewaarde vormen van leer en eredienst

In Albury hadden de apostelen hun getuigenisarbeid ter hand genomen, waarin men zich niet richtte tot de volkeren, maar tot de geestelijke en wereldlijke leiders:

·      Begin 1836 werd door Drummond te Londen aan een aantal Anglicaanse prelaten aangeboden een ‘Testimony to the Archbishops, Bishops and the Clergy of the Church of England’,  waarin de zonden van het land waren samengevat, door de apostelen opgeschreven.

·      Vlak daarna werd door Perceval aan de koning aangeboden het ‘Testimony to His Majesty King William IV and to the Members of His Majesty’s Privy Council’.

·      Het grote ‘Testimonium’ was een uitbreiding en verdieping van de ‘kleine testimonia’ en gericht aan alle kerkelijke en wereldlijke leiders van de christelijke wereld. Hoofdpunten hiervan zijn:

                                          i.   begonnen werd met een begroeting

                                        ii.   de ongehoorzame wereld: over de volken die een revolutie ontketenen, plus het gevaar van wetenschap en persvrijheid

                                       iii.   de ongehoorzame kerk, vanwege het zich ontdoen van het viervoudige ambt

                                       iv.   kerk en staat, over de juiste verhouding tussen wereldlijke overheid en de Kerk

                                        v.   de gebroken christenheid: de scheiding tussen katholicisme en protestantisme

                                       vi.   teken des tijds, de Franse Revolutie werd gezien als een eerste schok van de algemene beroering die tenslotte zou uitmonden in de wederkomst

                                      vii.   het werk der redding; een korte schets van het ontstaan van het Apostolisch Werk en tenslotte de oproep aan geestelijken en vorsten om zich voor te bereiden op de verlossing

4. Crisis tussen geest en ambt.
Begin 1838 waren de apostelen overgestoken naar het Europese vasteland, behalve Cardale, die apostel van Engeland was.
Blijkbaar is er nauwelijks sprake van gehoor voor hun boodschap. Een profetisch woord had de duur van de afwezigheid van de apostelen beperkt tot 1260 dagen, gerekend van de dag van hun afzondering: 14 juli 1835. Tegen Kerstmis 1838 waren ze weer in Albury bijeen. Na enige tijd vertrokken ze weer om eind 1839 terug te keren op verzoek van Cardale, vanwege een ernstige crisis.

Wat was de situatie? Aanvankelijk hadden de apostelen zich vrij passief opgesteld, en zich tot aan de ‘afzondering’ loyaal onder het gezag van de voorganger van de gemeente gesteld. Apostolische handelingen verrichtten zij slechts wanneer de Geest dat hun te kennen gaf: de Geest was belangrijker dan het ambt. Door de belangrijke functie van de profeten, de passieve houding en later hun afwezigheid van de apostelen, was in 1839 de situatie ontstaan dat de leiding van het Werk berustte bij de ‘Council of Zion’. De vraag was: zouden de vier ambten de Kerk samen besturen, of zouden de apostelen het hoogste gezag uitoefenen?
In 1840 waren alle ambtsdragers van de Algemene Kerk en de engelen van de plaatselijke gemeenten uitgenodigd om hun denkbeelden ter kennis van de apostelen te brengen. Daarna gaven de apostelen een verklaring uit: zij wensten geen concilie, geen autonomie van de profeten. Het ultimatum werd aanvaard. De instelling van ‘ambtsdragers-met-de-apostelen’ werd opgeschort; de ‘Council of Zion’ werd ontbonden. Pas in 1847 mocht het weer samenkomen, maar slechts als ‘raad voor de stam Juda’.
Alle profetische uitspraken werden aan het oordeel van de apostelen onderworpen. 

Het apostolische gezag was sterker uit de crisis gekomen.
Alleen apostel Mackenzie weigerde met zijn handtekening de maatregelen te bekrachtigen, hij weigerde zelfs verder als apostel op te treden als niet een tweede pinksterwonder geschiedde, dat hem bij al zijn handelingen zou toerusten met buitengewone krachten des Geestes. Hij zou nooit meer deelnemen aan raadsvergaderingen van het apostelcollege en ook nooit meer deelnemen aan enige eredienst in de Katholieke Apostolische Kerk.

In het volgende decennium is er sprake van achteruitgang en van een zekere matheid. De apostelen gaven zich een actievere rol: zij gingen o.a. over tot de verzegeling van de ambtsdragers, en in 1847 ook van de eerste gemeenteleden. Door handoplegging door de apostel werd deze plechtigheid bevestigd. 
Na 1847 is er zowel in Groot-Brittannië als op het continent van Europa een opleving te zien.

5. Het Werk buiten Groot-Brittannië.
Succes was er in Canada en de Verenigde Staten; in Frankrijk verliep de ontwikkeling teleurstellend. In Duitsland was sprake van een verrassende uitbreiding van het Werk.
In Karlsruhe in Beieren had bij de jaarwisseling van 1827-1828 de Rooms-katholieke geestelijke Johann Evangelist Lutz een geest van gebed en exaltatie losgeroepen, die maandenlang aanhield. Er werd geprofeteerd: “Der Herr will euch wieder Apostel senden und Propheten wie am Anfang.” In 1842 kwam hij in aanraking met de evangelist Caird, die hem vertelde over de nieuw-geroepen apostelen. Lutz riep: “Apostel? Ik wacht nu al 14 jaar op apostelen!” Vanwege vervolging door de overheid in Beieren weken vele aanhangers uit naar Württemberg, waar in Ulm de eerste Katholiek Apostolische Gemeente van de stam Ruben (Zuid-Duitsland) ontstond.
In Noord-Duitsland was het de Lutherse hoogleraar in de theologie, Heinrich Wilhelm Thiersch, die zich geheel wijdde aan het Apostolische Werk. 
In Pruisen werkte de evangelist Charles J.T. Böhm.
Reeds in 1846 werden de apostelen Carlyle en Woodhouse naar Berlijn uitgenodigd, en met Kerst 1846 werden in Frankfurt am Main de eerste verzegelingen verricht door Carlyle, in 1848 de eerste in Berlijn.
In 1852 werden in de stam Simeon (Noord-Duitsland) 1004 gelovigen verzegeld.
In Zwitserland werd in Bazel in 1855 de eerste gemeente gesticht, in België te Luik in 1852, in Australië te Melbourne in 1854, in Italië te Florence 1859, in Zweden te Stockholm in 1878, in Rusland te St.-Petersburg in 1872.
In 1899 waren er volgens de Hersteld Apostolische apostel A.J. Korff  407 Katholiek-Apostolische gemeenten.

6. Nederland.
De eerste sporen van het Apostolische Werk treffen we in Nederland aan in kringen, waar directe invloed van het Reveil voortleefde: ideeën van Isaäc da Costa anno 1823 komen voor een belangrijk deel overeen met die in het Testimonium.
In 1851 had apostel King-Church contacten gehad met predikanten. Meer resultaat had de evangelist Maximilian von Pochhammer, die reeds in 1853 in het Pruisische Köningsbergen een flinke gemeente had opgebouwd. Hij kwam in 1862 in Nederland en ontmoette naast predikanten ook mensen in lekekringen, waar opgewekt geestelijk leven en oprechte zorg voor de Kerk bestond.
Mr. Isaäk Capadose in Den Haag werd gewonnen voor het Apostolische Werk en in 1867 werd hij door apostel Woodhouse te Albury tot priester gewijd.
In 1867 was in Den Haag de eerste Katholiek Apostolische Gemeente gesticht. Engel van deze gemeente werd Jacobus Johannes Landsman.
In 1868 werd Capadose tot engel gewijd.

7. De tijd van zwijgen.
In 1855 stierven drie apostelen: MacKenzie, Carlyle en William Dow.
Nog vóór het derde sterfgeval hadden de apostelen overwogen of er door hen stappen gedaan konden worden om de opengevallen plaatsen aan te vullen. Zij kwamen echter tot de overtuiging, dat in de Heilige Schrift geen machtiging tot een dergelijke stap te vinden was.
In 1859 ontsliepen de apostel Perceval en Drummond, in 1862 Tudor.
Tijdens een bijeenkomst in de Kapel te Albury op 17 juli 1859 sprak de profeet Taplin een roepingsprofetie uit over de engel-evangelist Charles Böhm. Sommigen der aanwezigen, onder wie de Duitse engel-profeet Heinrich Geyer, hoorden hierin Böhms roeping tot het apostelambt. De apostelen beslisten dat het ging om een roeping tot het ambt van coadjutor. Een coadjutor mocht alle rechtstreekse opdrachten van een levende apostel uitvoeren.
In 1860 kreeg Geyer de roeping van twee nieuwe apostelen: Böhm en Caird, doch, zoals gezegd: de apostelen benoemden hen tot coadjutoren.
In 1865 overleden Sitwell en King-Church; in 1869 Dalton; in 1877 Cardale, in 1879 Armstrong.
De enige apostel was nu nog Francis Woodhouse, die nu 74 jaar oud was.
In 1901 stierf hij: bijna 96 jaar geworden.

Met de dood van de apostel, meende men, was de tijd van zwijgen gekomen. De beide coadjutoren in 1901 (Heath en Capadose) konden geen apostolische ambtshandelingen meer verrichten: er konden geen verzegelingen meer plaatsvinden en geen priesters en diakenen meer geordend worden. De kerkdiensten konden slechts in verkorte en vereenvoudigde vorm worden voortgezet. Door de zonden van de Kerk werd het binnenleiden in het beloofde land vertraagd.
In 1932 stierf de laatste dienaar van de Algemene Kerk; sindsdien is de Katholiek Apostolische Kerk een groep afzonderlijke gemeenten.
Vanaf 1971 was er geen enkele Katholiek Apostolische Gemeente meer waar de Heilige Eucharistie gevierd kon worden.
In Katholiek Apostolische Gemeenten worden diensten gehouden van aanbidding, verootmoediging en voorbede.

Hoofdstuk 4. Hersteld-Apostolischen en Nieuw-Apostolischen.

1. De periode van apostel Schwartz.
Was het gewillig laten uitsterven van het apostelambt niet juist een zonde? Tot degenen die zich hierover zorgen maakten, behoorde de engel-profeet Heinrich Geyer uit Berlijn. Hij had moeten aanzien hoe in 1859 en 1860 twee apostelroepingen, door profeten uitgebracht, door de nog levende apostelen waren afgezwakt tot benoemingen van coadjutoren.
Een ander die verontrust was op dit punt, was Friedrich Wilhelm Schwartz, in 1848 verzegeld. Als hulpengel te Hamburg bad hij vurig met zijn gemeenteleden om aanvulling van het getal der apostelen; anderzijds vermaande hij Geyer zich gehoorzaam te schikken in de te Albury genomen beslissing.
In november 1862 ontving Schwartz een brief van Geyer waarin deze hem vertelde, dat toen hij met apostel Woodhouse in Königsbergen was, hij logeerde bij de ouderling Rosochacky. In gebed sprak toen de Heer tot Geyer: “Rosochacky, de Heer roept u tot apostel!” 
Schwartz heeft toen aan beiden gevraagd of zij voor de rechterstoel van God, de daad, als door God verricht met ‘ja’ konden beantwoorden. Beiden antwoordden met ‘ja’.
Schwartz liet ze toen allebei naar de gemeente in Hamburg komen in het begin van januari 1863, waar Schwartz zich als hulp-engel onder de apostel Rosochacky stelde, en zijn gemeente vroeg wie deze broeder tot zijn apostel wilde aannemen. Op vijf leden na stonden allen op.

Rosochacky werd echter, mede door zijn vrouw, aan het twijfelen gebracht, en hij trok zich terug.

Schwartz was echter nog steeds overtuigd van de juistheid van zijn handelen en wilde niet toegeven dat wat Geyer was geschied ‘duivelsch’ was. Schwartz en Geyer werden bij apostel Woodhouse ontboden; de apostel las slechts het uitsluitingsformulier voor, en daarmee waren zij buitengesloten. 
Terug in Hamburg besloot de gemeente zonder apostel te blijven, totdat de Heer hen er een gaf. Na een paar maanden werd de priester Preuss tot apostel geroepen.
Op 2e Pinksterdag 1863 werd Schwartz door de mond van de profeet Geyer door de Heer tot apostel van Holland geroepen.
Op 24 september 1863 kwam Schwartz in Amsterdam aan.

Woodhouse stuurde aan de engelen in Noord-Duitsland een rondschrijven, waarin hij uiteenzette waarom de apostelen omstreeks 1860 geen maatregelen namen om de overleden ambtsgenoten te doen opvolgen: in de Heilige Schrift vond men daartoe geen machtiging. Dit was echter wel in tegenspraak met het Testimonium, waarin de bisschoppen van de oude Kerk werd verweten, dat zij niet deden wat hun  plicht was geweest, namelijk dag en nacht tot God roepen om de instandhouding van de apostolische bediening in de Kerk.
Rosochacky werd, nadat hij schuld beleden had, in zijn ambt hersteld.
G.C. Preuss stierf in 1878, en Geyer probeerde toen de Hamburgse gemeente achter de door hem –heimelijk- geroepen apostel J.F. Güldner te krijgen. Toen dat niet lukte, stichtte hij de ‘Apostolische Mission”, die in korte tijd verliep.
Preuss werd in 1881, na een interim-periode met apostel Menkhoff, opgevolgd door Friedrich Krebs. Met hem begint de Nieuw-Apostolische tak van het Werk.

Terwijl de ‘oude ordening’ steeds contact zocht met leidende personen uit kerk en samenleving, richtte de ‘nieuwe ordening’ onder Schwartz zich van meet af aan tot de onderste sociale lagen. Leer en stijl waren aanvankelijk praktisch gelijk aan die van de Katholiek Apostolische Kerk. 
Hemelvaartsdag 1864 werd de eerste verzegelingsdienst gehouden, waarin drie mannen werden  verzegeld.
Schwartz wist de voorganger van een Vrije Evangelische Gemeente, F.W. Menkhoff, voor het Werk te winnen. Deze Menkhoff bracht Schwartz er toe een soberder stijl in de liturgie in te voeren.
In 1872 werd Menkhoff tot apostel geroepen voor Westfalen en de Rijnprovincie.
Uit eerbied voor de ‘moederkerk’ werkte Schwartz niet in die plaatsen waar een Katholiek Apostolische Gemeente was.
Na zo’n 10 jaar begon het werk van de Apostolische Zending vrucht te dragen, in 1876 wordt het aantal van 600 verzegelden genoemd.
In 1896 waren dat er 1000.
Het Werk werd uitgebreid naar Nederlands-Indië en wel door de gepensioneerde vice-president van het hooggerechtshof te Batavia: F.L. Anthing.
Zijn opvolger was Leonard; daarna werd Lim Tjoe Kim apostel van Indië. Diens opvolger was Sadrach.

Vanuit Duitsland werd begonnen in Australië (H. Niemeyer) en Zuid-Afrika (C.G. Klibbe).
Onder Schwartz was de invloed van de profeten kleiner geworden, omdat hij de ordening van de ambtsdragers niet meer uitsluitend afhankelijk wilde stellen van aanwijzing door de profeten, maar mede van de bij voortduring in de apostelen werkzame Heilige Geest, eventueel gesteund door andere profeterende personen: “De profeet is niet de Heilige Geest, maar heeft Hem van Jezus den Apostel ontvangen, door middel van den zichtbaren Apostel.” Dit conflict, vlak voor zijn dood, werd bezworen.
Het tweede verschijnsel is dat van het ‘nieuwe licht’, vooral in Duitsland onder Krebs gepropageerd, maar dat direct na de dood van Schwartz ook in Nederland doorbrak. Het woord van de levende apostel werd belangrijker dan de woorden van de apostel uit de bijbel.
Apostel Schwartz overleed op 6 december 1895.

2. De scheuring van 1897.
Na de dood van Schwartz neemt opziener Jacob Kofman de leiding van de stam Juda waar. De roepingsdienst wordt vastgesteld op 17 januari 1897. Als profeet van Amsterdam brengt Vleck als eerste zijn profetie uit: diaken Martinus van Bemmel. De Duitse apostelen aanvaardden deze roeping. Toch gaat de strijd daarna tussen de aanhangers van de oude inzichten (Van Bemmel) en die van het nieuwe licht (Kofman) in alle hevigheid door.
Een aantal weken later wordt Van Bemmel door de Duitse apostelen ontheven uit zijn functie. De gemeente Haarlem en een groot deel van de gemeenten Amsterdam en Enkhuizen blijven echter Van Bemmel trouw. IJmuiden, Hoorn en Den Helder maken zich van hem los.
Een nieuwe roepingsdienst wordt op 12 juni 1897 in Amsterdam gehouden. Jacob Kofman wordt tot apostel geroepen. Zijn richting van het nieuwe licht heet vanaf 1 juli 1902 HAZEA.
De groep van Van Bemmel bleef zich HAZK noemen.
Profeet Vleck vertrok met een klein groepje.
Haarlem o.l.v. herder N.J. Verkruisen (“Christus zou op aarde zijn godheid hebben afgelegd”) ging een eigen weg;  in 1913 volgde hereniging.
In 1925 stierf apostel Van Bemmel plotseling. Tot apostel werd geroepen J.G. Kalwij.
In Haarlem was nu herder J.W. Verkruisen:

  • opnieuw het strijdpunt van de christologie
  • leer van de gelijkheid van de vier ambten werd door Verkruisen krachtig verdedigd.

In 1931 volgde een splitsing: Haarlem gaat verder als HAZG.
In 1946 overlijdt apostel Kalwij en in 1947 wordt geroepen Dielof Willem Ossebaar.

Vanuit de HAZK zijn er ontwikkelingen:

  • Zwitserland
  • Australië (in 1927 werd apostel H.R. Bosveld geroepen)
  • Duitsland (evangelist A.J. Korff: in 1928 apostel)
  • Zuid-Afrika (apostel C. Spies in 1936).

De strakke ‘bijbelheiligheid’ kenmerkt nog steeds de vroomheid in de HAZK. Uit de ‘oude ordening’ zijn bewaard gebleven:

  • het besef dat het Apostolische Werk een werk is ten behoeve van heel de Kerk van Christus
  • de voorbede voor het herstel van Israël
  • de verantwoordelijkheid die men wil meedragen voor de ontwikkelingen in de Kerk en in de wereld.

In 1969 werd de HAZK getroffen door een scheuring: Jacob van der Poorten, in 1968 geroepen tot apostel voor Engeland, had de gave der profetie. Zijn roepingen waren gericht op het herstel van de bovengemeentelijke ambten, met name het opzieners- of engelambt.
De groep van Jasper Schaap scheidde zich daarom af en Schaap werd tot apostel geroepen. Zij bleven zich ook HAZK noemen.
In 1971 ging Van der Poorten toch uit de HAZK van Ossebaar en hij stelde zich in de geest onder de Britse apostelen: hij ging eigenmachtig het Werk van de ‘oude ordening’ weer opnemen. Hij werd door profetie in zijn apostelambt hersteld: “de blaam van 1863 was weggenomen”.

3. De eenheid der apostelen.
Na de dood van apostel Schwartz in 1895 ging het informele leiderschap nu over op Krebs. In Nieuw-Apostolische kring werd Krebs aangeduid als ‘eenheidsvader’. Het beleid van Schwartz om zonder inspraak van profeten ambtsdragers aan te wijzen kwam onder Krebs tot volle ontplooiing.
De uitdrukkingen ‘Christus in de Apostel’, en ‘Christus als Apostel’ werden steeds vaker gebezigd.
In 1905 stierf Krebs, en hij werd opgevolgd door Hermann Niehaus.
In Nederland, onder apostel Kofman, is net als elders sprake van groei.
In 1902 wordt officieel de HAZEA opgericht.
In 1910 wordt daar aan toegevoegd: “in Nederland en Koloniën”. Dan telt Nederland 70 gemeenten.
In 1910 werd J.H. van Oosbree door Niehaus als opvolger van Kofman aangewezen, zei het met de nodige reserves: er gold een proeftijd van een jaar, en voor alle belangrijke beslissingen moest Van Oosbree eerst overleg plegen met Niehaus.
Later zou blijken dat die reserves niet ongegrond waren.
Kofman overleed in 1911.
In Enkhuizen was de voorganger en evangelist H.J. Smit, die het niet eens was met Van Oosbree om zijn opvattingen over het heilig avondmaal. Smit c.s. verenigden zich in de HEAG in 1925.
In 1926 sloot hij zich aan bij het grotere verband van de Reformiert Apostolische Gemeindebund van de afgescheiden apostel C.A. Brückner.
In 1930 scheidde A. Grootveld zich af en vormde de Nieuwe Hersteld Apostolische Zendinggemeente, eveneens vanwege problemen met Van Oosbree.
Van Oosbree zat op dezelfde onorthodoxe lijn als Niehaus, en deze vroeg hem in 1924 zijn opvolger als stamapostel te worden, wat Van Oosbree weigerde.
In 1930 werd Johann Gottfried Bischoff door Niehaus tot diens opvolger voorgesteld en door de andere apostelen aanvaard.
Niehaus overleed in 1932.
Omstreeks 1930 telde de HAZEA 100 gemeenten met in totaal  22.600 leden.
Bischoff, sinds 1906 apostel, gaat als stamapostel de ruimte die Van Oosbree altijd had gehad, beperken; zo mag hij geen opvolgers, opzieners en oudsten meer aanwijzen zonder toestemming van de stamapostel.
Begin 1939 krijgt Van Oosbree naast zich een mede-apostel: Jan Jochems, en deze werd de beoogde opvolger van Van Oosbree.

4. De na-oorlogse crisis.
Bischoff was tegen de steeds hoger opgevoerde apostelverheerlijking in Nederland. Ook trachtte hij de ideeën van Niehaus in orthodoxe zin terug te buigen, terwijl Van Oosbree juist de ideeën van ‘het nieuwe licht’ radicaal toespitste. Wat kwaad bloed zette in Nederland en elders, was het feit dat Bischoff al voor de ‘Machtsübernahme’ zijn sympathie voor Hitler en zijn regiem had laten blijken.
Nog in mei 1945 ging Van Oosbree bij Jochems langs om hem te zeggen dat hij de leiding van de stamapostel niet meer wenste te erkennen; als Jochems zich hiermee niet kon verenigen, moest hij zijn eigen weg gaan.
De volgende dag schreef Jochems per briefkaart als antwoord: “Vanaf het ogenblik, dat u de stamapostel niet meer volgt, houd ik automatisch op U te volgen. Ik kan niet langer lid van de gemeenschap blijven, waaraan het fundamentele ontbreekt, namelijk de Eenheid der Apostelen.”
Dit bericht is later gebruikt om aan te tonen dat Jochems niet als opvolger van Van Oosbree kon optreden, omdat hij zich teruggetrokken had uit de HAZEA.
De crisis kwam tot een openlijk uitbarsting na de dood van Van Oosbree op 20 maart 1946, toen uit diens testament bleek, dat hij oudste Lambertus Slok tot zijn opvolger had aangewezen. Zijn keuze had Van Oosbree wel eerst aan de stamapostel voorgelegd, maar het antwoord bereikte zijn adres enkele dagen na zijn dood.
Voordat antwoord kwam van de stamapostel op het formeel ter kennis stellen van de inhoud van het testament, werd op 2e Paasdag, op 22 april 1946 te Hilversum de naam van de opvolger bekend gemaakt en door de overgrote meerderheid aanvaard.
Op 9 mei wordt Jochems door de stamapostel tot districtsapostel benoemd. 
Nog geen drie weken later beslist de rechter in een kort geding dat Jochems geen rechten meer heeft, omdat hij schriftelijk te kennen heeft gegeven uit de vereniging te zijn getreden, nl. volgens de eerder genoemde briefkaart.
De stamapostel zet Jochems per 1 juli ‘in de rust’ en benoemt als opvolger van Van Oosbree de oudste B.F. Paasman.
Jochems overlijdt 10 februari 1947.
Op 22 mei 1948 overlijdt apostel Paasman en wordt G. Kamphuis in zijn plaats door de stamapostel benoemd.
Intussen loopt het proces door, dat pas op 6 april 1951 eindigt door bekrachtiging door de Hoge Raad van het tweede eindarrest: de HAZEA van Kamphuis krijgt de volledige zeggingsmacht over de gebouwen en financiën.
De ca. 25.000 die voor Slok hebben gekozen, zitten met lege handen, terwijl de ca. 5.000 van Kamphuis alles hebben gekregen. 

De naam HAZEA werd in 1953 gewijzigd in HAGEA.
Eind 1951 stichtten Slok c.s. “Het Apostolisch Genootschap”, waar de plaats van de apostel verder omhoog werd gestuwd: van ‘Christus-in-de-Apostel’ werd het ‘Christus-als-Apostel’, tot het God-als-Apostel.

5. De stamapostel-boodschap.
Aanvankelijk duidde het woord ‘stam’ op de stammen van het geestelijke Israël.
Sinds Niehaus veranderde de betekenis daarvan: de hoofdleider van het Godswerk is de ‘stam’ van de wijnstok, waaraan de andere apostelen als ranken ontspruiten. Bischoff ging in 1949 verder, door te stellen dat de stamapostel de Zender der apostelen is, de sleutel van het hemelrijk.
In 1950 vertrouwt hij een aantal apostelen toe, dat hij een goddelijke openbaring had ontvangen, waarin hem was toegezegd, dat hij niet meer zou sterven, omdat de Heer nog tijdens zijn leven zou weerkomen.
Maar in 1948 had Bischoff al een opvolger voor zichzelf aangewezen: Peter Kuhlen. Toen deze van de openbaring hoorde, legde hij direct zijn functie als stamapostelhelper neer, en deed afstand van de aanwijzing tot opvolger.
Kerst 1951 kwam Bischoff met zijn stamapostel-boodschap naar buiten.
In de apostelvergadering van september 1954 te Stuttgart werden door Bischoff de volgende voorstellen voorgelegd:

  • de stamapostel zal geen apostel of bisschop meer inzetten, die niet gelooft, dat de Heer tijdens zijn leven komt.
  • de apostelen worden gevraagd geen ambtsdragers in te zetten, die dit niet werkelijk geloven.
  • wie verzegeld wil worden moet verklaren deze Boodschap te geloven.

Er volgden stormachtige discussies; apostels werden afgezet, een groep richtte de ‘Apostolische Gemeinde’ op, die zich later aansloot bij de ‘Vereinigung Apostolischer Christen des In- und Auslands’, evenals deden dit:

  • de Apostolische Geloofsgemeenschap (in Nederland)
  • Vereinigung Apostolischer Christen van Zwitserland, Saarland en Luxemburg.
  • Reformiert Apostolische Gemeindebund der DDR
  • de Zuid-Afrikaanse Apostolic Church (Apostle Unity)
  • de Australische Apostolic Church,

allen tezamen ca. 40.000 leden.

In Nederland vonden sommigen dat Kamphuis te vaag was over de Boodschap: zij kwamen tot de oprichting van de Nieuw Apostolische Kerk der Nederlanden, die wèl de stamapostel-boodschap onverkort predikte. De stamapostel geeft apostel Walter Schmidt van Westfalen, de voorlopige leiding over deze NAK. 
In 1954 gaat Kamphuis ‘in de rust’, en Tjark Bischoff wordt districts-apostel over de HAGEA.
Zowel HAGEA als NAK ontvingen uit Duitsland gelijke ambtsbladen, en ieders apostel zat in het buitenland wel gezamenlijke diensten bij.
In 1955 werd de ‘Apostolische Stichting’ opgericht, om diegenen bij te staan die vanwege de stamapostel-boodschap in moeilijkheden waren gekomen.
Apostel Kamphuis nam hier de voorlopige leiding op zich.
Nadat de stamapostel op 6 juli 1960 was overleden, werd Walter Schmidt zijn opvolger.
In 1964 gingen HAGEA en NAK samen verder onder naam ‘Nieuw Apostolische Kerk in Nederland’. 

In 1969 ging apostel Tjark Bischoff in de rust. In zijn plaats trad de districts-apostel H. Schumacher van Bremen.
Onder diens eindverantwoording werd de NAK van 1976 tot 1981 bestuurd door de Nederlander Gijsbert Pos. In 1981 werd Pos districts-apostel van Nederland.
Degenen die uit de HAGEA waren gestapt of verstoten, verenigden zich in 1958 onder de naam ‘Apostolische Geloofsgemeenschap’, o.l.v. de apostelen Kamphuis en Smit.
Kamphuis ging in 1965 in de rust, Smit overleed dat jaar. J.F. Kröner werd de nieuwe apostel, in 1975 werd hij weer opgevolgd door Chr. Boermeester. Van meet af aan maakten zij deel uit van de ‘Vereinigung Apostolischer Christen des In- und Auslands’. In 1980 veranderde de Apostolische Geloofsgemeenschap haar naam in ‘Gemeente van Apostolische Christenen’.
Na de dood van stamapostel Bischoff vroeg men zich af waarom God zijn Wil had veranderd.

Stamapostels na Bischoff:

  • 1960-1975 Walter Schmidt
  • 1975-1978 Ernst Streckeisen
  • 1978-(1988 Hans Urwyler)
  • (1988-2005 Richard Fehr)
  • (2005-heden Wilhelm Leber)

6. Zakelijke gegevens omtrent de tegenwoordige situatie.
(Omdat deze gegevens verouderd zijn, zijn de aangepaste gegevens in een apart hoofdstuk op deze site te vinden)

II. Systematisch Gedeelte.

Hoofdstuk 5. De leer van de drievuldige God.

Hoofdstuk 6. Geschiedenis en voleinding.

Hoofdstuk 7. De Kerk en de kerkgenootschappen.

(Bovenstaande hoofdstukken behandelen de diepere theologische problematiek, die niet direct van belang is voor de inhoud van deze site.)

Hoofdstuk 8. De ambten.

1 t/m 6.  Opmerkingen.

  • ‘Algemene Kerk’ is in eerste instantie de gemeenschap van alle gedoopte mensen (in de christelijke wereld). In de praktijk werd het steeds meer de aanduiding van het Katholiek Apostolische Kerkgenootschap in zijn geheel, in tegenstelling tot de plaatselijke gemeenten
  • de apostelen zijn de hoogste instantie, en het oppergezag kende men toe aan het college van apostelen, en zij hadden tot taak de kerk terug te brengen tot eenheid, en haar als bruid voor te bereiden voor het komen van haar Heer.
  • de taal van de profeten was het openbaren van Gods wil in actuele situaties; wat er mee gebeurde was in handen van de apostelen.
  • de taak van de evangelisten was om reeds gedoopten de spoedige komst van de Heer te vertellen.
  • het viervoudig ambt (apostel, profeet, evangelist, herder) werd doorkruist door de drie rangen of orden: engel, priester, diaken.

 

Algemene Kerk

Plaatselijke Gemeente

apostelen

profeten

evangelisten

herder

engel met regerende ouderlingen

profeten

evangelisten

herders

Alle ambten werden door profetie geroepen. Alle ambten, behalve die van apostel, werd door een apostel geordend. Diakenen werden echter door de gemeente gekozen en door de apostel bevestigd. Diakenen konden zeer belangrijke functies hebben, zoals diakenen van de Algemene Kerk belast konden zijn met het beheer van de eigendommen van de Kerk. Diakenen konden geassisteerd worden door onderdiakenen. Diaconessen assisteerden bij het opzicht over de gezinnen, en konden alleenwonende vrouwen bezoeken, etc. Diaconessen en onderdiakenen waren geen ambtsdragers. Zij zijn nu de enigen die de KAK kunnen laten functioneren. 
Elke ambtsdrager, van apostel tot diaken, kon een ‘helper’ naast zich hebben. Dezen mochten alle ambtshandelingen verrichten, waartoe hun principaal bevoegd was, maar dan alleen in diens opdracht.
De helpers van de apostelen werden coadjutoren genoemd. Böhm was de eerste coadjutor, en wel in 1859 tot helper van apostel Woodhouse. Na de dood van Woodhouse (hij was de laatste apostel van de KAK) veranderde de functie van coadjutor in die van advies en leiding geven: de Nederlander Isaäc Capadose tot zijn dood in 1920, de laatst levende coadjutor was Edward Heath, die in 1929 overleed.

7. Schwartz en de ambten.
In de Apostolische Zending van Schwartz, later HAZK geheten, werden ambten door profetie vergeven.
Het Hoofdbestuur bestond uit een Apostel, een Profeet, een Evangelist en een Herder. Iedere gemeente van 600 leden heeft een afzonderlijk onderbestuur, bestaande uit een Engel of Opziener, vier regerende Ouderlingen, een Profeet, een Evangelist en een Herder. Elk kan een helper / priester-ouderling naast zich hebben. Er was ook hier onderscheid tussen de Algemene Kerk en de plaatselijke gemeente, die dan de naam droegen “Hersteld Apostolische Zendinggemeente te ……”.  
Omstreeks 1880 ontstonden er tussen Schwartz en de drie andere ambtsdragers ernstige spanningen. De drie waren van mening dat alleen een eenstemmig besluit van het viervoudig ambt de Wil van de Heer tot uitdrukking kon brengen.
De profeet en de herder trokken zich tenslotte terug, de evangelist overleed. Zo bleef Schwartz de enige leider van de Algemene Kerk. Verder was de Apostolische Zending qua ambten een kopie van de KAK. Alleen werd het katholiek aandoende ‘bisschop’ (voor ‘engel’) vervangen door ‘opziener’. Alle ambtsdragers boven de diaken waren priester en ouderling. Een speciale opleiding tot het bekleden van ambten heeft men steeds afgewezen.

8. Na de scheuring van 1897.
In de HAZK onder Van Bemmel werd het ambtensysteem vereenvoudigd: we zien de rangen van oudsten en diakenen. De oudsten of ouderlingen vullen het viervoudige ambt van apostel, profeet, evangelist en herder. Een oude kruisverbinding tussen viervoudig ambt en de orden zien we bij de diaken-evangelist.

Het profeten-ambt is tot op heden gebleven.
In de HAZG onder N.J. Verkruisen is de ambtenstructuur uitsluitend gebouwd op de plaatselijke gemeente, met de vier ambten, gelijk in gezag en de drager van elk kan voorganger van een gemeente zijn en de verzegeling toedienen. Profetie neemt een grote plaats in.

9. In Christus’ plaats.
In de HAZEA (1902) van apostel Kofman kwam de nadruk steeds meer te liggen op het apostelambt, ten koste van de andere ambten.

Onder de apostel staan:

  • opzieners (opzicht over de priesters in een district)
  • profeten
  • oudsten
  • herders
  • evangelisten
  • priesters-en-leraars
  • diakenen

Daaronder zijn nog onder-diakenen en diaconessen.
In 1905 werd Niehaus ‘hoofdleider van het Godswerk’. Geleidelijk kwam het woord ‘stamapostel’ meer in gebruik. 
Het profetenambt blijft theologisch gehandhaafd, in de praktijk verdwijnt het ambt langzaam.

10. Het Stamapostolaat.
In 1948 was de situatie:

  • stamapostel
  • stamapostelhelper
  • districtsapostel
  • apostel
  • opziener
  • districtsoudste
  • districts-evangelist
  • gemeente-oudste
  • herder
  • gemeente-evangelist
  • priester
  • diaken
  • onderdiaken

Dit gold ook voor HAZEA / HAGEA.
De Stamapostel bepaalt wie welk ambt krijgt, niet het apostelcollege. Wel wijst dit college een nieuwe stamapostel aan als er geen testament is, zoals na de dood van Bischoff.
De Gemeente van Apostolische Christenen kent geen stamapostel: alle ambten worden door de apostelen beroepen en door hen in hun ambt gezet.

11. De “Uitstraling Gods”.
In het Apostolisch Genootschap kent men:

  • apostel
  • opzieners (rechterhanden van de apostel)
  • oudsten (hoofd van de districten)
  • herders (voorgangers)
  • priester-voorganger (bij kleinere gemeenten)
  • priesters
  • mededienenden

Hoofdstuk 9. De Sacramenten.

1. Tegenwoordige daad van Christus.
Het Testimonium kent twee sacramenten: doop en avondmaal.

2. De Heilige Doop.
Volgens de Katholiek Apostolische Kerk is de doop op kinderleeftijd zeer belangrijk, hoewel volwassenen ook gedoopt kunnen worden. Bij de KAK spelen doopgetuigen een belangrijke rol.

3. Het Avondmaal: Eucharistisch Offer.
In het Apostolische Werk in de KAK in Engeland vond men na verloop van tijd de volgende vorm:

1.     Er moet aanbieding zijn van brood en wijn om door God gebruikt en straks geconsacreerd te worden. Dit brood moet ongezuurd zijn.

2.     Hierna volgt dankzegging

3.     De reeds afgezonderde tekenen worden door de consecratie gemaakt tot lichaam en bloed van Christus.

4.     Aldus geconsacreerd, worden de tekenen door de gelovigen tot zich genomen.

4. De verzegeling.
In de Katholiek Apostolische Kerk werd de verzegeling door de apostelen uitgevoerd door handoplegging; deze rite werd in 1847 ingevoerd. 

Gedoopten ontvangen door deze handoplegging de doop met de Heilige Geest.
Het tweede aspect van de verzegeling is, dat men door deze handeling behoort tot degenen die bij de Parousie (verwachte wederkomst van Christus) gespaard worden voor de grote verdrukking en de Heer tegemoet gevoerd zullen worden in de lucht.
Normalerwijs werd de verzegeling bediend op 20-jarige leeftijd. De week er voor werd de doopbelofte door de kandidaten vernieuwd.

5. Andere sacramentele handelingen.

  • ordening van priesters (later werd bepaald voor welk ambt).
  • inzegening van diakenen en diaconessen
  • huwelijksinzegening
  • ziekenzalving (bedoeld ter genezing)
  • afzonderlijke belijdenis van zonden.

6. De sacramenten bij Schwartz c.s.
Schwartz introduceerde de verzegeling van kinderen. In 1870 werd de verzegeling van overledenen ingevoerd.
In 1886 werd voor het eerst het Heilig Avondmaal bediend aan een ontslapene. Ook de doop voor overledenen voerde hij in. Deze gebruiken werden gehandhaafd in de HAZK en de HAZG.
Het H. Avondmaal werd gevierd met ongezuurd brood en met wijn. Ieder die in de naam van de drievuldige God gedoopt is, mag het meevieren.

7. De Nieuw-Apostolische sacramentspraktijk.
In de HAZEA onder Van Oosbree kreeg de verzegeling al spoedig een zwaarder gewicht dan de doop.
Van Oosbree verving de benaming ‘verzegeling’ door ‘eigendomsdaad’. (God vindt, door de handoplegging van de apostel, zijn eigendom terug).
Voor het H. Avondmaal introduceerde Van Oosbree in 1927 de benaming ‘gemeenschappelijke verzoeningsdis’. 
Ook in de HAZEA werden de sacramenten bediend aan kinderen en voor ontslapenen, hoewel dit laatste onder Van Oosbree geleidelijk in onbruik geraakte.
In de Nieuw-Apostolische Kerk zien we terugkeer tot de leer en praktijk van apostel Schwartz.
Wel wordt vastgehouden aan het drietal sacramenten: doop, avondmaal, verzegeling.
Al spoedig na de geboorte ontvangen kinderen zowel doop als avondmaal, en bij het eerste bezoek van de apostel worden zij verzegeld, waarbij de belijdenis zijn leven naar de leer der apostelen in te richten, vervangen wordt  door het zich verplichten van de ouders het kind in de apostelleer op te voeden.
Ook ontslapenen kunnen de verbondshandelingen deelachtig worden.
Evenals in de HAZEA wordt in de NAK alleen door leden van het kerkgenootschap deelgenomen aan het H. Avondmaal.

De Gemeenten van Apostolische Christenen:

  • drie sacramenten
  • geen sacramenten voor het bedienen van overledenen
  • gedoopten uit andere  kerkgenootschappen kunnen wel deelnemen aan de viering van het Avondmaal

In het Apostolisch Genootschap:

  • de doop speelt een voorlopige rol. Komt de apostel kort na de geboorte, dan wordt het kind niet eerst gedoopt, maar meteen geëigend: bekrachtiging van het verbond tussen de gelovige en zijn apostel, en niet dat de H. Geest wordt afgedragen.
  • Net als in de HAZEA sprak men aanvankelijk van ‘gemeenschappelijke verzoeningsdis’, later werd dit ‘rondgang’ genoemd.

8. Confirmatie en Biecht.
KAK: vóór de verzegeling werd de doopbelofte vernieuwd. 

In de Herstel Apostolische groeperingen werd verzegeling ten nauwste verbonden met de doop, waarna in de HAZEA al spoedig de ‘bevestiging’ of ‘Confirmatie’ werd ingevoerd: dit geschiedde rond de 16 jaar.
In de NAK en in de Gemeente van Apostolische Christenen geschiedt dit na beëindiging van het 14e levensjaar.
De Confirmatie kent men van de HAZK t/m het Apostolisch Genootschap.
Alleen bij de HAZK spreekt men van ‘openbare belijdenis des geloofs’.
De KAK kende de ‘afzonderlijke belijdenis van zonden’. Deze kent men ook in de NAK, maar alleen bij zijn of haar apostel.

9. Enkele kritische opmerkingen.
Nergens in het NT wordt de Heilige Geest voorgesteld als een kracht Gods die in handen van mensen gelegd wordt. In de meeste Apostolische groepen is dit wel het geval, via de profeten, via de apostel.

Hoofdstuk 10.  De Liturgie.

Liturgie: het voorgeschreven geheel van handelinghen, waarmee een godsdienstige gemeenschap haar geloofsgemeenschap tot uitdrukking brengt.

1. De Katholiek Apostolische Kerk.
De eredienst is strikt op God gericht.
Het typologische karakter: alle onderdelen van de eredienst moeten beantwoorden aan hun ‘schaduwen’, die te vinden zijn in de inrichting en de offerdienst in de Tabernakel.
Wat niet duidelijk was, werd in de loop van enkele jaren verklaard door profetie.
In Londen was de vormgeving van de kerkdiensten verschillend: ieder had zijn eigen dingen meegenomen uit het kerkgenootschap waaruit men was voortgekomen. Pas na 1840 ging men bewust streven naar eenheid.
In 1842 kwam een proefuitgave van “De Liturgie” in gebruik.

2. De Eucharistie-viering.
Het Avondmaal is er voor om de dood van de Heer te gedenken, maar het is ook een gebeuren naar God toe: de Kerk beeldt voor God het offer van zijn Christus uit.
De vier handelingen die Jezus verrichtte, moeten het grondpatroon vormen van de eucharistieviering:

  • hij nam het brood en de beker
  • hij sprak de dankzegging uit
  • hij zegende, brak het brood en goot de wijn uit.
  • hij gaf het aan zijn leerlingen

Voor de liturgie betekende dit:

  • afzondering der gaven
  • dankzegging
  • consecratie en offergebed
  • communie

In de KAK:

  • aanroeping van de Drie-enige God
  • schuldbelijdenis en absolutie
  • zingen van ‘Kyrie eleison’ en ‘Gloria in excelsis’
  • collecta-gebed
  • lezing van Epistel en Evangelie, afgewisseld met psalm of lied
  • homilie: vermanende samenvatting van het gelezene
  • geloofsbelijdenis: Symbolum Nicaenum
  • Offertorium: het opbrengen van de offers (brood en wijn) naar het altaar
  • in het offergebed worden de elementen aangenomen
  • na het ‘Sursum Corda’ volgt het dankgebed in de ‘Prefatie’ (voorgebed), eindigend in het drie keer ‘Sanctus’
  • de consecratie
  • offergebed
  • in uitgebreide voorbeden de gedachtenis der levenden en die der ontslapenen
  • toenaderingsgebed, het ‘Agnus Dei’
  • Communie
  • Lofzang
  • Gebed
  • Te Deum wordt gezongen
  • de zegen wordt uitgesproken.

3. De dagelijkse Morgen- en Avonddienst.
Dit is de dagelijkse offerande, de gelovigen offerden het offer van zich zelf, zoals de eerste gelovigen te Jeruzalem dagelijks in de tempel baden.

4. Andere Kerkdiensten.
Er was een voormiddagdienst en een namiddagdienst.
Volledige programma:

  • 06.00 morgenoffer (-dienst)
  • 09.00 voormiddagdienst
  • 09.30 eucharistieviering (op zondag en bij bijzondere gelegenheden)
  • 15.00 namiddagdienst
  • 17.00 avondoffer (-dienst)

Momenteel kan men in de KAK slechts bijeenkomen voor gebed en voorbede, schriftlezing en het voorlezen van een homilie, en tot lofprijzing en aanbidding.

5. De Feestenkalender.
De KAK herdenkt alleen gebeurtenissen, geen dogma’s:

  • Advent
  • Kerstdag
  • Goede Vrijdag
  • Paasdag
  • Pinksteren
  • Allerengelen
  • Allerheiligen.

Met grote luister werd op 14 juli de ‘Afzondering  der Apostelen’ gevierd.

6. De Prediking.
Opvallend is de uiterst kleine plaats die de prediking werd gelaten in de Katholiek Apostolische liturgie.

7. Liturgische gewaden.
Vanaf 1841 begon men in Albury met het dragen van diverse liturgische gewaden tijdens de erediensten. 

In 1842 in Londen, daarna volgden alle gemeenten dit voorbeeld.

8. De Kapel der Apostelen.
In de Kapel der Apostelen te Albury (sinds 1848) dienden de apostelen als ouderlingen van de Algemene Kerk: er was geen engel en geen engelzetel in deze sober ingerichte kapel: “er is in de Algemene Kerk geen engel dan Christus zelf”.

9. Versobering onder Schwartz.
“De heilige kleederen werden afgelegd”.  Iets wat Menkhoff raadde aan Schwartz. Ook van de overige uiterlijke gebruiken verdween langzamerhand het ene na het andere.
Bij Schwartz was de Katholiek-Apostolische liturgie voor de bediening van de eucharistie drastisch vereenvoudigd:

  • Drempelgebed
  • Gebed van verootmoediging
  • ‘Kyrie eleison’
  • Absolutie
  • Ere zij God en de hoge
  • Gezang
  • Lezing Epistel en Evangelie
  • Geloofsbelijdenis van Nicaea
  • Communie
  • Gezang
  • Te Deum

Tegen het einde van de 80-jaren waren alle oud-Apostolische sporen uitgewist. Dit had ook te maken met de financiële situatie.
Sindsdien doen de Hersteld Apostolische ambtsdragers dienst in een stemming zwart pak, en de preek of toespraak nam weer een belangrijke plaats in. 

De HAZEA gaf richtlijnen aan voor de ambtshandelingen van Priesters en Dienaren, die we ook aantreffen, behoudens kleine varianten, in de andere Hersteld- en Nieuw-Apostolische geloofsgemeenschappen:

  • stil gebed
  • gemeentezang
  • gebed
  • voorlezen van het bijbelwoord
  • koorzang
  • prediking (ev. gevolgd door een ‘arbeid’ van een mede-dienende broeder)
  • Gebed des Heren
  • Vrijspraak
  • voorbeden voor de levenden en de doden
  • viering van het heilig avondmaal
  • koorzang
  • dankgebed en zegen.

10. Tienden.
In het Testimonium wordt het geven van tienden getypeerd als een openlijke erkenning van God.
In 1835 was het geven van tienden ingevoerd, uiteraard op profetische bevel. Daarnaast waren er offergaven, als men daar de middelen voor had. 
Schwartz kon, toen hij in 1863 in Nederland begon, de tienden niet meteen opleggen: daarvoor waren zijn volgelingen vaak te arm.
In 1867 kwam er een profetische aanwijzing: “Breng mijn tienden in Mijn huis, opdat er spijze zij.” Toen werden tienden in de Apostolische Zending verplicht, zelfs voorwaarde om verzegeld te kunnen worden. Onder Kofman werd er weinig meer over gesproken, wel werd er gecollecteerd. Onder Van Oosbree werd dit collecteren weer afgeschaft: men kon nu bij het aangaan aan de ‘verzoeningsdis’ zijn geloofsoffer deponeren in een collectezak. 
De tienden golden niet meer als norm, wel dat men royaal zou offeren.
In de statuten van het Apostolisch Genootschap staat, dat het tiende offer als Goddelijke aanwijzing wordt aanvaard, plus nog eventuele extra liefde-offers.
Voor de Nieuw-Apostolische Kerk geldt dat niemand verplicht is voor de kerk iets te doen of te geven; de middelen worden bijeengebracht door vrijwillige offers van de leden, hoewel het percentage van tien wel een streven is, in overeenstemming met bijbelse uitspraken.
In de HAZK van Van Bemmel bleven de 10den gehandhaafd, hetzelfde geld voor de HAZG en de Gemeente van Apostolische Christenen.

III. Kritisch gedeelte.

Hoofdstuk 11. Kritiek van anderen op het Apostolische Werk.

1 t/m 3.

Beschreven worden de kritiekpunten over o.a. de volgende onderwerpen:

  • wijze waarop de geestesgaven beoefend werden
  • kennis en verstaan worden teruggewezen ten gunste van het mysterie
  • beschuldiging van ‘Irvingisme’, vooral t.a.v. de christologie
  • profeten roepen mannen tot apostelen met wie ze persoonlijke betrekkingen onderhouden
  • apostelen moeten niet zichzelf prediken en hun ambt tot middelpunt van hun onderwijs maken
  • Schwartz c.s. zijn altijd zeer terughoudend geweest in hun oordeel over de ‘oude ordening’; bij de aanhang van Kofman liet men deze terughoudendheid varen.
  • Van Oosbree en vooral zijn opvolger Slok worden gevolgd door heidenen.

J.N. Köhler schreef een uitgebreide kritiek over de KAK
O. Eggenberger schreef er een over de Nieuw-Apostolische Kerk, met name over die in Zwitserland en Oostenrijk.

Hoofdstuk 12. Geest en ambt.

In Het Apostolische Werk heeft de spanning tussen geest en ambt zich toegespitst op het conflict tussen apostelen en profeten. In de beginperiode behoorden tot de manifestaties van de Heilige Geest ook wonderen. Daarna nam de verstaanbare profetie, na de glossolalie, de belangrijkste plaats in onder de geestesuitingen .

1. Niet vanwege mensen.
Het gezag van de Engelse Apostelen berustte op hun roeping door profetie en profeterende personen. Soms echter waren er ‘valse profeten’, en om dat onder controle te houden, kwam, in rangorde, de profetie onder die van het ambt van de apostelen en dragers van het profeten-ambt in de ‘Council of Zion’. 
Reeds in 1835 riepen Woodhouse en Armstrong ambtsdragers op grond van hun, als apostelen gegeven, inwoning van de Geest.

2. De profetie ingekapseld.
Probleem: profeten beroepen apostelen; daarna gaan die apostelen de profetieën controleren. Dat dit ging knellen bleek al bij de roepingen van Böhm en Caird in 1859, wat het voorspel zou blijken te zijn van de scheuring in het Apostolische Werk in 1861. Al spoedig werd de profetie totaal ondergeschikt aan het ‘apostelambt”.

3. De profetie bij de Hersteld Apostolischen.
Schwartz had zijn crisis met de profeten, zoals de KAK dit had in 1839 / 1840.
Onder Krebs liet men het profetenambt doodbloeden.
In de NAK speelde profetie geen rol meer, hoewel soms openbaringsdromen bekend werden gemaakt, zoals rond 1950 het geval was met stamapostel Bischoff, die niet zou sterven vóór de Heer zou wederkomen.
In de HAZK (van Van Bemmel, Kalwij, Ossebaar) bleef het profetenambt.
Profetieën rond een dodenopwekking werden in 1930 aanleiding tot de losmaking van de HAZG.
De strijd rond Van der Poorten in 1968 ging ook om de ware of valse profetie.

4. De oorspronkelijke ambten.
Volgens de KAK is het viervoudige ambt de enig juiste ordening volgens de Bijbel. Doch Jezus heeft geen kerk gesticht met een volledig afgebakende ambtenstructuur: er is geen oorspronkelijke door Hem ingestelde ambtenstructuur.

5. Apostelschap of apostelambt.
Het woord ‘apostel’ duidt in het Nieuwe Testament niet altijd dezelfde categorie mensen aan:
·      door Jezus uitgezonden leerlingen
·      door gemeenten uitgezonden evangelisten
·      door gemeenten afgevaardigd voor een bepaald doel

De apostelen getuigden van wat zij gezien en gehoord hadden, daarop kan niemand na hen zich beroepen, en die rol is ‘onherhaalbaar’.

6. De ambten bij de apostolischen. 

7. Het ambt van de Geest.
Geest en ambt vallen naar Apostolische opvatting samen in het apostelambt.

Hoofdstuk 13.  Het omgaan met de Heilige Schrift.

In de KAK was het apostelcollege het hoogste orgaan, waar gezamenlijk beslist en beoordeeld werd, waar men voorgelicht werd door profeten, geadviseerd door andere ambtsdragers; kortom er was een brede basis, ondanks de mindere positie van de profeten vanaf 1840 en het successievelijk overlijden van de apostelen. Het apostelcollege beperkte niet de vrijheid van de theologen van de KAK.
De Duitse apostelen opereerden geïsoleerd, als eenlingen, en alle gezag lag bij hen individueel, waardoor verstarring kon optreden en er geen open houding was.
Schwartz schreef : “Het boek voor onzen tijd”, waarin de Bijbel uitgelegd wordt als een uurwerk van de wereldgeschiedenis. Köhler schreef: het gebruik van de Bijbel bij de Katholiek Apostolischen was al als de meest bandeloze willekeur: het gebruik was alleen gericht op het belang van de sekte.
Onder Niehaus werd gezegd, dat wat de bijbel-apostelen hadden gezegd was ‘minderwaardig gras’, terwijl wat de HAZEA bracht ‘fris groen’ was. Ook werd in deze wel de vergelijking gebruikt van ‘stilstaand water’ en ‘putwater’.
 

Schrijver Tang zoekt naar raakvlakken met de diverse Apostolische groepen om een discussie aan te gaan, omdat hij vindt dat, gezien de ontwikkeling van het Apostolische Werk na 1861, is gebleken dat ze een wetenschappelijke en theologische bezinning missen. 

 

Apostel und Propheten der Neuzeit.

Gründer christlicher Religionsgemeinschaften des 19./20. Jahrhunderts

Helmut Obst.

 

 (Dit verslag van het boek van Helmut Obst betreft alleen het eerste deel, dat over de ‘Apostolischen’ gaat.)

 Apostel der Neuzeit

Einleitung.
Vernieuwing van de oerkerk in het kader van de eindtijd, met daarbij in de 19e eeuw de roep om apostelen om de terugkeer van de Heer voor te bereiden voor de ware christelijke kerk; vanaf 1832 werden in Engeland de eerste nieuwe Europese apostelen beroepen.

In de DDR bestonden de volgende erkende apostolische groepen:
-      
Katholiek-apostolisch
-      
Nieuw-apostolisch
-      
apostelamt Juda
-      
apostelamt Jesu Christi
-      
Reformiert-Apostolischen Gemeindebund.

Buiten de DDR nog vele andere.

Hun allerkostbaarste bezit is het apostelambt. De meeste groepen hebben als tweede kenmerk: de verwachting van de spoedige wederkomst van Christus en de vestiging van zijn Rijk.
De apostolische groeperingen richten zich in hun kritiek naar buiten toe op de gevestigde kerken; naar binnen toe betreft de kritiek eerder de apostelen dan ‘de zaak’.
De Katholiek-apostolische Kerk in Engeland ontstond in en vanuit de hogere sociale kringen.
De nieuwe Duitse apostelen kwamen juist uit kleinburgerlijke en agrarische lagen van de bevolking.

Die englischen Apostel.

I.      Auf der Suche nach den Gaben und Ämten der Urkirche
De Franse Revolutie zette de Europese maatschappij op z’n kop. Velen zagen er ’t bewijs in van een naderende Apocalyps. 

E
én van degenen die zich hier actief mee bezig hield was Henry Drummond, een rijke aristocraat, bankier en lid van het Parlement. In 1818 stichtte hij al een vereniging die het ongeloof moest bestrijden.

Vanaf 1826 nodigde hij jaarlijks geestelijken en hooggeplaatsten uit voor een conferentie op zijn landgoed in Albury, waar o.a. profetieën en verwachtingen over de eindtijd besproken werden.
Onder de aanwezigen was ook Edward Irving, predikant in de Schotse Kerk te Londen, waar deze veel kerkgangers trok. Omdat hij zich openlijk schaarde achter de ideeën van de aanstaande Apocalyps kreeg hij problemen met zijn kerk.
In Schotland zelf was een anglicaanse predikant, Haldane Stewart, die bad voor een vernieuwd uitgieten van de HG. In de jaren 1827-1829 waren er bijzondere verschijningen, er begonnen mensen in tongen te spreken, zwaar zieken herstelden. Ook zou de profetische roep geklonken hebben: “zend ons apostels om de komst van de bruid voor te bereiden”.

Uit de groep van Albury ging een aantal, o.a. John Bate Cardale, naar Schotland. Cardale was er daarna zeker van dat de gaven van de HG kwamen. 
In 1830 hadden in Londen ook wonderbaarlijke genezingen plaats gevonden.

Irving stond het spreken in tongen in zijn kerk toe. De toeloop van mensen was enorm. In 1832 werd Irving uit zijn Londense gemeente verwijderd. 
Op 31-10-1832 werd John Bate Cardale door ’t  profetische woord tot apostel geroepen. Dit betekende wel, dat het zwaartepunt van Irving naar Cardale ging!

Cardale trad wel terughoudend op. Zijn eerste ambtshandeling was ’t ordineren van de predikant Caird in Albury tot Evangelist; twee dagen later Drummond tot herder van de gemeente Albury, beide gebeurtenissen vonden plaats in de laatste dagen van december 1832.
In maart 1833 was het proces van de Schotse Kerk tegen Irving gestart. Toen hij 31-03-1833 een kind wilde dopen, werd dat door een profetisch woord van Cardale verhinderd! Er moest eerst maar afgewacht worden of Irving van God een ambt zou ontvangen! Al op 05-04-1833 werd Irving tot Engel van zijn gemeente geroepen en door de apostel geordineerd. 
Op 08-12-1834 overleed Irving, maar dit was geen onoverkomelijk verlies voor de nieuwe beweging. Wel werd zij nog lang de groep van “Irvingianen” genoemd.
De 12e geroepene tot apostel was Mackenzie.
 

II. Die zwölf Apostel und ihre Gemeinden.
(Lehren und Wirken 1835-1901)

Toen het twaalftal compleet was, trokken ze zich eerst voor een jaar terug in Albury om zich voor te bereiden op hun taken. Bij de apostelen, de profeten en de andere twee ambten was er steeds een peiler: eerste onder de eersten (Cardale bij de apostelen, Taplin bij de profeten).
Zij schreven de Testimonia om die aan kerkelijke en wereldlijke leiders te overhandigen.

Na een jaar werd de christenheid in twaalf stammen verdeeld, voor iedere apostel
één. 

In 1837 en 1838 reisden zij om hun gebied te verkennen.
Er was een rijke liturgie ontstaan, die vooral richting rooms-katholieke kerk ging.
In 1847 werd de verzegeling ingevoerd.
Vanaf 1852 kon een coadjutor een apostel vertegenwoordigen in alle functies, vermits hij daartoe de opdracht had gekregen.
In 1851 telde men in Engeland 4000 gelovigen.
Niet overal was men welkom: in sommige delen van Duitsland werd men gearresteerd of verbannen.
In Duitsland was eerst apostel Carlyle actief, na zijn dood in 1855 apostel Woodhouse.
Toch werd (in 1855 stierven drie apostelen) besloten geen nieuwe te beroepen.
Toen Geyer in 1860 in Albury twee nieuwe apostelen beriep, werd hij teruggewezen. Doch later zou Geyer toch zijn eigen weg kiezen.
In 1901 overleed Woodhouse: de laatste van de katholiek-apostolische apostelen.
Nu waren geen beroepingen en verzegelingen meer mogelijk.
De wederkomstverwachting heeft men echter niet losgelaten.

III. Das apostolische Zeugnis an die Christenheit.
(Die Botschaft der zw
ölf Apostel).

De twaalf apostel schreven hun Testimonium in de jaren 1836 en 1837, bestemd voor de wereldlijke en geestelijke leiders in de christelijke wereld.
De apostelen waren overtuigd dat de Eindtijd was aangebroken, mede versneld door de Franse Revolutie.
De kerken hadden twee fouten gemaakt:

-      
verlies van de oerchristelijke ambten (vooral apostelen en profeten)
-      
verstrengeling van kerkelijke en wereldlijke macht: al door keizer Constantijn die de staatskerk instelde.
De christelijke kerk zal moeten worden tot de heilige katholiek apostolische kerk om de mensen te redden in de Eindtijd.

Vooralsnog zijn de enige sacramenten die van de doop en die van het Avondmaal.
De vier ambten zijn door Paulus in Eph. 4, 11-13 genoemd: apostelen, profeten, evangelisten en herders/leraren, waarvan de eerste de belangrijkste. De apostel draagt wel alle ambten in zich, maar hun aantal moet beperkt zijn.
Onder de apostel, maar hem wel aanvullend, staat de profeet, die het Licht van God brengt, en daarmee de apostel ondersteunt in zijn taak. De profeet roept in Gods opdracht mensen tot een ambt, waarna betreffende persoon in zijn ambt wordt geordineerd.De evangelist is de prediker van de goddelijke boodschap. 
De wederkomst zou een kwestie van hooguit tientallen jaren zijn, doch dit bleek niet zo te zijn, en de ene na de andere apostel stierf.

Neue Apostel.

I. Propheten – Apostel – Stammapostel.
(Aus der Fr
ühzeit neuapostolischer Gemeinden 1863-1895)
 

1. Ein Prophet beruft neue Apostel.
(Prophet Geyer und der Stamm Ephraim unter Apostel Preu
ß).

Zowel de ‘oude’ Engelse als de ‘nieuwe’ Duitse apostelen dankten hun ambt en legitimatie aan profeten. 
Heinrich Geyer was de profeet die de nieuwe apostelen beriep. 
In de KAG werd hij in 1852 tot profeet beroepen en tot de bekendste persoonlijkheden van de KA-beweging op het vaste land van Europa.
In 1860 leefden nog zeven K-A apostelen, en het verlangen naar nieuwe beroepingen werd steeds sterker: Geyer was hun spreekbuis.

In 1860 beriep Geyer tijdens een vergadering in Albury coadjutor Charles B
öhm tot apostel voor Noord-Duitsland en de evangelist Caird tot apostel voor Frankrijk. De vergaderende apostelen schorsten meteen de vergadering en overlegden met de hoofdprofeet Taplin.
De volgende dag deelde Woodhouse Geyer mee dat de apostelen zijn beroepingen verwierpen. Geyer onderwierp zich hieraan, want de apostelen beslisten over waarzeggingen van de profeten.
In oktober 1862 waren Woodhousen en Geyer in K
önigsberg (Oost-Pruisen). In kleine kring was Geyer daar met oudste Rosochacky. Woodhouse was hier niet bij. Rond middernacht sprak de Heer door Geyer: “Rosochacky, de Heer roept jou tot apostel”. Deze gebeurtenis werd niet aan Woodhouse gemeld.
In december 1862 ontstond in Berlijn een onenigheid over de katholiek-apostolische leer: de Berlijnse engel Carl Roth vroeg aan Geyer of hij niet in de apostolische leer geloofde dat de verzegelde katholiek-apostolischen v
óór het verschijnen van de antichrist gered zouden worden. Geyer zei: “Neen!”. Door Rothe werd Geyer toen geëxcommuniceerd, wat Woodhouse bevestigde.
Een medestander van Geyer, Schwarz, engel in Hamburg, accepteerde de beroeping van Rosochacky w
èl, en de gemeente Hamburg (ca. 150 leden) ook, en wel op 4 januari 1863.

Rosochacky trok zich echter terug, omdat hij aan ’t twijfelen was gebracht, en hij keerde terug in de schoot van de Katholiek Apostolische Gemeente.
Wat nu?
Eind januari 1863 ontmoetten Geyer en Schwarz in Berlijn Woodhouse.
Woodhouse zou op 27 januari 1863 (volgens Schwarz) hun slechts de uitsluiting uit ’t ambt hebben voorgelezen.
De splitsing was een feit!

Schwarz ging onmiddellijk terug naar Hamburg,. en men besloot zonder apostel te blijven totdat een nieuwe beroepen zou worden.
Dat gebeurde 12 april 1863: de Hamburgse priester Preuß werd door Geyer tot apostel van de stam Ephraim (Noord-Duitsland en Scandinavië) beroepen. Volgens neuapostolische bronnen zou deze beroeping zijn gedaan door een Hamburgse diaken. 
Op 27 mei 1863 werd Schwarz beroepen door profeet Geyer tot apostel van Juda (Holland).
Schwarz ging in september 1863 naar Amsterdam: Hamburg en Amsterdam werden de centra van deze richting. 
De Hamburgse gemeente noemde zich ‘Allgemeine Christliche Apostolische Mission (ACAM); behalve de vernieuwing van het apostelambt was ze bijna gelijk, ook in de leer, aan de KAG. Verschillen waren een vriendelijker houding richting christelijke kerken en vergaande gelijkstelling van het ambt van apostel en dat van profeet.

In maart 1878 beriep Geyer G
üldner tot het apostelambt, als beoogde opvolger van de zieke Preuß. Doch Preuß weigerde hem te ordineren, en wees herder Wichmann aan als zijn opvolger.
Preuß overleed in juli 1878. Geyer stelde toen de gemeente Hamburg Güldner voor en er ontstond tumult: de meesten verlieten toen met Geyer de kerkzaal. Slechts 50 gemeenteleden, met Wichmann, bleven. Geyer ging met Güldner verder als ‘Apostolische Mission”. Geyer overleed in 1896.

2. Die neuen Apostel setzen sich durch.
(Apostel Schwarz von Juda – Apostel Menkhoff von Isaschar)

Van de nieuwe Duitse apostelen is Schwarz de grootste persoonlijkheid.
Na de splitsing met de profeet Geyer en de dood van Preuß stond hij als eerste van de gelijken aan het hoofd van de apostelen. Innerlijk bleef hij verbonden met de KA-moederkerk. 
Met zijn dood begint een tweede fase in de geschiedenis van de nieuw-apostolische beweging.
In 1850 werd Schwarz tot priester geordineerd door Carlyle. Enige jaren stond hij in Berlijn onder bischoff Rothe, tot hij in 1858 voorganger en oudste werd van de Hamburgse gemeente. In 1860 werd hij tot bischoff geroepen en door Woodhouse geordineerd. Hij kwam toen gelijk in ‘rang’ met Rothe en hij hoopte dat de gemeente Hamburg nu onafhankelijk van Berlijn zou worden, maar dat gebeurde niet, want korte tijd later werd Rothe tot “ober-bischoff” beroepen, waardoor Hamburg ondergeschikt bleef.
Dit zou Schwarz’ houding in het meningsverschil tussen Geyer en Rothe beïnvloed kunnen hebben (!!). Door de houding van Schwarz en zijn grote gemeente werd de positie van Geyer en zijn zaak een geheel andere!
In Nederland stichtte Schwarz zeven gemeentes, die eerst ‘Apostolische Zending’ werd genoemd, later ‘Hersteld Apostolische Zendingkerk’.
De KAK had zich alleen tot christenen gewend; Schwarz deed aan missiewerk door de gewezen gerechtspresident F.L. Anthing als apostel naar Nederlands-Indië te sturen.
Het contact met de gereformeerde predikant Menkhoff zou belangrijk worden. Menkhoff meende dat het calvinistische Nederland niet gecharmeerd was van de van oorsprong Katholiek-Apostolische ceremoniën: deze konden beter vereenvoudigd worden. In Duitsland bleef het voorlopig bij het oude. 

De nieuwe wijze werd door Menkhoff naar het westen van Duitsland overgebracht, waar Schwarz hem als evangelist inzette, en contact werd gemaakt met de familie Niehaus. Menkhoff werd tot ‘bischoff’ geroepen, en in 1872 tot apostel. In 1895 stierven zowel Menkhoff als Schwarz.

3. Vom Apostel zum Stammapostel.
(Einheitsapostel Krebs)

Geyer vond apostels en profeten gelijkwaardig; en omdat alle christenen Eerstelingen waren, was verzegeling niet nodig.

Na de dood van Preu
ß ontstonden er drie groeperingen in Duitsland:

  1. grootste groep: Geyer en zijn apostel Güldner
  2. de veel kleinere groep van herder Wichmann
  3. de gemeenten van de Harz.

De laatste werd geleid door oudste Krebs, die al langere tijd vooral contact had met Schwarz en Menkhoff. Op 25 juli 1878 kwamen op uitnodiging van oudste Krebs in Braunschweig samen: Krebs, Schwarz, Menkhoff en Hohl.
Menkhoff werd beroepen als apostel van Noord-Duitsland. Na drie jaar werd hij door Fritz Krebs afgelost. Op 27 mei 1881 werd Krebs door Menkhoff tot apostel geordineerd.
Niemeyer werd in 1886 tot apostel beroepen voor Australië. 
Toen (1886) hebben Menkhoff, Krebs en Niemeyer een brief gericht aan Woodhouse, met de vraag hen als medeapostelen te erkennen. Er kwam geen antwoord op.

Doel van Krebs:
-      
de gemeenten organisatorisch en qua leer tot een eenheid te brengen
-      
de invloed van de profeten helemaal uit te schakelen
-      
het collegialiteitsprincipe onder de apostelen buiten werking stellen.

De enige die Krebs tegenvuur gaf was Schwarz. Na de dood van Menkhoff en Schwarz in 1895 kon Krebs zijn plannen verder uitvoeren. In Nederland stelde hij tijdelijk oudste Kofman als vertegenwoordiger van dit aposteldistrict aan. Maar omdat Kofman de lijn Krebs invoerde, ontstond er spanning in de Nederlandse gemeenschappen.
Toen in januari 1897 in Amsterdam de beroepingsdienst plaatsvond, beriep de profeet Vlek Van Bemmel, die tegenstander was van de Krebs-lijn. Aanvankelijk erkende Krebs deze beroeping, doch na enkele weken reeds werd Van Bemmel afgezet. De grootste groep van de gemeenten Amsterdam, Haarlem en Enkhuizen kozen echter voor Van Bemmel, die als Hersteld Apostolische Zendingkerk verder ging.

Krebs beriep nu in 1898 oudste Kofman tot apostel.
Het woord van de levende apostel werd belangrijker dan dat van de dode apostels van het Nieuwe Testament. In 1896 stelde Krebs het Stamapostelambt in; deze naam bestond al in de Katholiek-Apostolische Kerk: iedere apostel was stamapostel: als apostel van een stam. Krebs dacht echter aan een boomstam, waarvan alle takken en wortels uitgaan. Die stam was hij.

De nieuwapostolische gemeenschap groeide flink onder Krebs, met
-      
een sterkere anti-kerkelijke houding
-      
het volks- en lekenpriesterdom
-      
de heilsgarantie

Krebs overleed in 1905, en de al geregelde opvolger Niehaus zette de lijn van Krebs voort.

II. Stammapostel Hermann Niehaus (1848-1932)

1. Diener der Apostel
(Auf dem Weg ins Apostalamt)

Door Menkhoff als predikant werd Niehaus pas echt door ’t geloof geraakt (in de buurt van Bielefeld). 

Ook zijn apostolische verkondiging nam hij aan. In de zomer van 1868 kwam Schwarz naar Bielefeld en werd de familie Niehaus verzegeld. Een week later ontving Niehaus het ambt van diaken.
In 1869 beriep Schwarz hem tot evangelist. In 1872 beriep Schwarz Niehaus tot bisschop en Menkhoff tot apostel, maar Niehaus nam het niet aan: eerst wilde hij wat gaan doen aan zijn algemene ontwikkeling en de geschiedenis van de apostolische beweging bestuderen. Hij was bovendien nog bezig zich het Hoog-Duits eigen te maken.
In 1894 beriep Krebs hem opnieuw tot bisschop (opziener). Nu nam Niehaus het wel aan. Niehaus zat met zijn ideeën tussen die van Schwarz en Krebs in. In 1896 beriep Krebs hem tot apostel van het district Bielefeld. In 1898 bestempelde Krebs hem tot zijn opvolger.

2. Herr der Apostel.
(25 Jahre Stammapostel).

In januari 1905 werd Niehaus de eerste geroepen stamapostel.
Belangrijk waren de apostelvergaderingen die hij organiseerde: de eerste was in september 1905 in Bielefeld. Al in 1905 beriep Niehaus bisschop Brückner en de latere stamapostel Bischoff. 
Om de eenheid te vergroten was Krebs in 1895 de ‘Herold’ uit gaan geven en in hetzelfde jaar de ‘W
ächterstimm aus Ephraim’.

Niehaus verving deze in 1907 met ‘Neuapostolisch Sonntagsblatt’. In 1909 volgde de ‘Neuapostolische Rundschau’.  In 1907 werd officieel de naam ‘Neuapostolische Gemeinde’ aangenomen.
De groeiende macht en invloed van de stamapostel had ook zijn keerzijde: grotere afsplitsingen volgden in 1910/1911: Niemeyer (Australië) en Klippe (Zuid-Afrika).

apostel Niemeyer     apostel Klibbe


De Eerste Wereldoorlog en haar einde bracht ook kritiek op de machtspositie van de stamapostel, tot in het apostelcollegium: o.a. Br
ückner, die aanvankelijk als beoogde opvolger van Niehaus werd aangemerkt. Doch in 1920 werd Johann Gottfried Bischoff tot stamapostelhelper beroepen. Brückner werd in 1921 uit de NAG gezet: hij en anderen stichtten in hetzelfde jaar met 6000 aanhangers de ‘Reformiert-Apostolische Gemeindebund’. Eind 1921 was de interne zuivering van de NAG voltooid.

In 1922 werden alle apostelen van de NAG verenigd in de opgerichte ’Apostelcollegium der Neuapostolischen Gemeinden Deutschlands’. Niehaus was de voorzitter en het collegium had slechts een adviserende functie: de eindbeslissing lag altijd bij de stamapostel.
In 1924 werd Bischoff officieel tot toekomstige stamapostel bestemd.
De NAG groeide nog steeds: in 1925 in Duitsland 138.000 leden. In 1928 waren er 1528 gemeentes in Europa en 200 elders.

In 1930 werd het 25-jarig stamapostelschap van Niehaus gevierd. Er vond een toneelspel plaats waarin de wederkomst van de Christus uitgebeeld werd. Niehaus zelf speelde de rol van Christus. Toen hij afdaalde van de trap die de verbinding voorstelde tussen de hemel en de aarde, viel de 81-jarige er af. Hij had er een zware hersenschudding aan overgehouden. Sommigen zagen dit als een ongeluk, anderen als een godsgericht. Maar Niehaus herstelde zich, hield zelfs weer een dienst en ging om verder op te knappen naar Holland. Daar kreeg hij opnieuw een hersenbloeding, waarvan hij niet meer herstelde. Hij stierf 23 augustus 1932. (
in andere bronnen wordt dit verhaal beschouwd als zijnde uit de duim gezogen!)

3. Der Kirche feind – dem Kaiser treu.
(Kirchenkritik und Staatsauffassung).

Onder Krebs en Niehaus ontwikkelde de Neuapostolische Gemeinde een kerkkritische houding (dit i.t.t. de Katholiek Apostolische traditie) en een idee van exclusiviteit. Van kerkelijke zijde was de kritische interesse groeiende. De Neuapostolische Gemeinde vond de kerk een staatskerk van de elite, en zelf waren zij daarentegen voor de gewone man. 
Maar van de Kaiser bleven ze af: sterker: de autoritaire monarchie had de voorkeur boven socialisme en burgerdemocratie. Het verklaart ook de positieve houding in de 30-jaren t.a.v. het fascisme.
Toen na de Eerste Wereldoorlog kerk en staat gescheiden werden, paste dit in het straatje van de NAG.

4. Die neue Apostellehre.
(Grundz
üge neuapostolischer Verkündigung)

De NAG heeft nooit theologie bedreven, maar kent wel haar leerstellingen, en elke stamapostel heeft zijn stempel daarop gedrukt. 
Alleen de NAG is de Bruid Christus, zodat alle andere kerken slechts sekten zijn.
Om de scheiding tussen God en de mens te overwinnen zijn nodig, en wel in genoemde volgorde:

  1. de (levende) stamapostel
  2. de levende apostelen
  3. de bijbelse apostelen

Daarnaast waren daartoe de sacramenten belangrijk: doop, verzegeling en avondmaal.
In de NAG is de eschatologie, naast de leer van de apostelen en ambten, van belang: centraal staat de wederkomst van Christus, de inrichting van het 1000 jarige vredesrijk en het jongste gericht.
De wederkomst was in de Katholiek Apostolische Kerk in de tijd gesteld, daarna werd de tijd gerelativeerd, zo ook in de NAG. Met stamapostel Bischoff werd de tijdsfactor weer actueel.
Men is er verder van overtuigd dat de ziel van een overledene voortleeft.

Julius Fisher – Apostel Juda (1867-1923).

Die Gemeinschaft des göttlichen Sozialismus – Apostelamt Juda.
Kort na zijn buitensluiting uit de NAG stichtte Julius Fisher in 1902 het Apostelamt Juda. Na zijn dood in 1923 splitste de gemeenschap zich. 

In 1924 ontstond o.l.v. Adolf Tschachs ‘die Gemeinschaft des g
öttlichen Sozialismus – Apostalamt Juda. In 1936 verboden, en in 1945 weer opgestart. De apostel van Juda wordt ondersteund door de  profeten, evangelisten en herders in Juda. Verdere rangen: bisschop (opziener), oudste, priester, diaken en onderdiaken. Vrouwen kunnen diaken, evangelist of profeet worden. Deze groep bevindt zich hoofdzakelijk in het gebied van de DDR.

In 1923 ontstond o.l.v. de apostel van Simeon (Herman Krüger) uit delen van het Apostelamt Juda het Apostelamt Simeon in Juda, later Apostelamt Simeon in Jacobs Geschlecht.
Na de dood van apostel Simeon in 1933 nam apostel Naphtali (Albert Trubach) de leiding. In 1934 verboden. Na 1945 was er weer ontplooiing. In de DDR zo’n  3000 leden. In 1947 nam ze de naam Apostamt Jesu Christi aan. Aan het hoofd staat de stamapostel, daarnaast zijn er stamprofeten, stamevangelisten en stamherders en een bisschop (opziener). Vervolgens zijn er apostelen, met profeten, evangelisten, herders, en daarna bisschoppen, districtoudsten, priesters, diakenen en onderdiakenen. Men vindt leden vooral in het gebied van de DDR. In de DDR 14.000 leden, daarbuiten nog ca. 6.000.  

  Julius Fischer.

I. Vom Binnenschiffer zum Apostel Juda.
(Lebensweg Julius Fishers).

De NAG was politiek gezien conservatief, en gaf geen enkele ruimte aan ideeën in socialistische richting.
Fisher stichtte een hele rij van Neuapostolische Gemeenschappen, en in vrij korte tijd was hij districtsoudste. Maar er was t.a.v. hem veel weerstand, en Fisher ontwikkelde eigen ideeën: wachten op de wederkomst had geen zin: Jezus was in het vlees van de apostelen al teruggekomen.
De groep Fisher ging zelfstandig verder. Na een paar maand werd hij in deze groep tot het apostelambt geroepen. Zijn ordinatie geschiedde niet door een apostel doch door de verschijning in dezelfde dienst van de opgestane persoonlijke Jesus Christus. Hoewel verdekt, kon men in zijn groep geluiden horen tegen de monarchie, het nationalisme en het militarisme en v
óór het socialisme. Maar ook hier ontstonden afsplitsingen:
-      
1921 apostel Johannes (Gustav Rothe) met Apostelamt Johannes
-      
1922 apostel Apollos (Bruno Zielonkowski): Apostelamt Jesu Christi

De dood van Julius Fisher in 1923 bracht splitsingen:
-      
Adolf Tschach: Gemeinschaft des göttlichen Sozialismus – Apostelamt Juda
-      
apostel Simeon: Apostelamt Simeon in Juda, later Apostelamt Simeon in Jacobs Geschlecht, en in 1947 Apostelamt Jesu Christi.

II. Das unheilige Bündnis von Thron und Altar.
(Kirchen- Gesellschafts- und Kriegskritiek)

De sympathieën van Julius Fisher voor het socialisme waren veel eerder religieus van aard dan politiek. 
De staatskerk van Keizer Constantijn was hem een vloek: de gaven van de Heilige Geest ontbraken en de kerk werd tot instituut. De dienaren van de kerk zijn niet meer de dienaren van God, maar van de Staat.
Voor Fisher was oorlog niet iets van God, maar een product van de mens zelf. De gewone kerk had juist de oorlog en de keizer gesteund.

III. Die neue Botschaft.
(Lehrbesonderheiten).

Het meer horizontale denken van Fisher vertoont veel parallellen met stromingen in de moderne theologie:

-      
“Waar leven is, is God”. 
-      
In de mens verbinden het natuurlijke en het hemelse leven zich met elkaar. 
-      
God heeft de mens nodig en de mens God. 
-      
De mens is voor God de middelaar om zich te openbaren.

Zonder de Heilige Geest is de Bijbel slechts een verzameling woorden.

De zeven gaven van de Heilige Geest:

  1. geloven
  2. genezing
  3. wonderen verrichten
  4. voorspellingen doen
  5. geesten kunnen onderscheiden
  6. in meerdere talen kunnen spreken
  7. inclusief met uitleg van de inhoud.

Fisher verlegt de hemel naar het nu, en is te vinden waar twee of meer mensen in de naam van de levende God samen zijn, wat de plaats is waar ook de Heilige Geest als trooster van de waarheid is.
Voor Fisher zijn Jezus Christus en de zoon van Maria niet identiek. Er is een geestelijke Jezus Christus en de persoonlijke Jezus Christus. De geestelijke Jezus Christus is een verschijningsvorm van God en niet gebonden aan de lijfelijke Jezus Christus.
In 1902 was de geestelijke Jezus Christus wedergekeerd in vlees en bloed van de nieuwe apostel (Fisher) en begon de eindtijd, die werkte door de goddelijke zieleherderschap in het vlees van de apostel van de eindtijd, en had niets van doen met een verre hemel.

Fisher ontmythologiseert de christelijke Apocalyps: kenmerk van de eindtijd is voor hem de wederkomst van de geestelijke Jezus Christus in het vlees van de levende mensen. Jezus Christus komt niet lijfelijk en zichtbaar op deze aarde onder apocalyptische voortekenen om te oordelen over de levenden en de doden om Zijn Rijk te vestigen. Hij is er al!

Carl August Brückner – Apostelältester (1872-1949)  

    C.A. Brückner

Der Reformiert-Apostolische Gemeindebund.
De RAG werd in 1921 opgericht in Dresden toen de apostels Carl August Br
ückner en Max Ecke verstoten werden uit de NAG. In 1927 traden nieuw-apostolische gemeenten toe uit het westen van Duitsland en Holland.
Nu (1981) bestaat ze alleen nog in de DDR, met 56 gemeenten en ca. 3.000 leden.
Het hoogste ambt is het apostelambt.

I. Apostel.
(Neuapostolische Periode 1872-1919)
 

1. Auf dem Weg ins Apostelamt.
In 1895 kwam Br
ückner in directe aanraking met de NAG en in hetzelfde jaar werd hij verzegeld door Krebs, en werd meteen diaken. In 1897 al districtsoudste. Problemen waren er met de autoriteiten in Saksen en Thüringen. Brückner had er de hand in dat de beperkingen in 1902 opgeheven werden.

2. An der Seite des Stammapostels Niehaus.
In 1905 beriep Niehaus hem tot apostel.
Brückner was voor een groot deel verantwoordelijk voor de inhoud van de “Neuapostolische Rundschau”. Op belangrijke en buitenlandse reizen begeleidde hij vaak Niehaus, ook op diens reis in 1909 naar de USA. Niehaus heeft meer dan eens verklaard, dat hij Brückner zag als zijn mogelijke opvolger. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog ontstond er vervreemding tussen Brückner en Niehaus.

3. Ein gefährlicher Bundesgenosse – Apostel Johann Gottfried Bischoff.
Niehaus had in de Eerste Wereldoorlog de overwinning van de Kaiser voorspeld; het liep echter anders, want de keizer verloor en moest vluchten, de oorlog wwas verloren en in 1918 brak de revolutie uit; dit zorgde voor een interne crisis in de NAG. Belangrijkste criticus van de steeds grotere persoonsverheerlijking van de stamapostel was Br
ückner.

De eerste grote ontlading kwam in 1918: een groep ambtsdragers wilde een bijbelse herbezinning van het apostelambt, een pure verkondiging van het evangelie, en een ontmoeting met alle kerken die de eindtijd verkondigden.
Brückner en Bischoff konden zich er wel niet mee verenigen, maar stonden wel open voor discussie met deze groep. 
In 1919 had Niehaus een aantal hogere ambtsdragers de deur gewezen omdat ze hervormingen voorstonden. Plotseling koos Bischoff nu voor 100% de zijde van de stamapostel.
De beslissende breuk van Niehaus met Brückner volgde in de zomer van 1920.

II. Rebell.
(Kampfzeit 1920/21).
 

1. Der Sturz Carl August Brückners.
In het voorjaar van 1920 werd de aanval op Br
ückner ingezet, via (anonieme) brieven aan de stamapostel.
In oktober 1920 had Niehaus een apostelvergadering bijeengeroepen; er zou een stamapostelhelper worden bekendgemaakt. Brückner had maanden eerder zijn voorkeur uitgesproken voor Van Oosbree, en als Bischoff het zou worden, eiste hij voor zijn district een grote mate van vrijheid op! Brückner werd pas op ’t laatste moment voor de apostelvergadering uitgenodigd, en kon geen enkele invloed meer uitoefenen. Ter plekke werd Brückner gemeden. Hij nam / kreeg niet het woord tijdens de vergaderingen en diensten. Op 10 oktober 1920 werd Bischoff beroepen tot stamapostelhelper.

2. Vergebliche Versöhnungsversuche.
Om Br
ückner de wind uit de zeilen te nemen, besloot Niehaus dat de “Neuapostolische Rundschau” vanaf 1 januari 1921 niet meer mocht verschijnen. Het tijdschrift “Wächterstimme aus Zion” zou de opvolger worden. Maar Brückner ging door met zijn ‘Rundschau’. Niehaus wilde geen harde breuk, wel een scheiding.

3. Offener Kampf – die ‘Revolution’ in der Leipziger Gemeinde.
Op 23 februari 1921 brak tumult uit in de gemeente Leipzig, toen de gezant van Niehaus, de evangelist Krause, van de opziener Werner niet het woord mocht hebben, wat trouwens de zondag er voor ook al was gebeurd. De zondag daarna kwam men bijeen om over het hoe en waarom te spreken. Br
ückner hield toen een scherp zakelijke en persoonlijke uiteenzetting over de stamapostel en de neuapostolische beweging. De evangelist Krause sprak in naam van de stamapostel, en hij riep de gemeente op trouw te zijn aan Niehaus c.s. Het merendeel ging hierin mee. De briefwisseling tussen Niehaus en Brückner ging wel door. 
In maart 1921 echter was de maat vol, en in april werd Br
ückner uit de NAG gezet.

III. Reformator.
(Reformiert-apostolische Periode 1921-1949)

1. Die Gründung reformiert-apostolischer Gemeinden.
Br
ückner was de derde apostel die door Niehaus werd uitgesloten.
In mei 1921 kwamen in Dresden 89 hogere ambtsdragers van de NAG bijeen uit ’t provinciedistrict Dresden. De acties van Niehaus werden veroordeeld. Het was het geboorte-uur van de reformiert-apostolische Gemeinde. Eind mei 1921 werd de apostel Max Ecke eveneens door Niehaus uitgestoten. Duizenden leden werden geëxcommuniceerd of stapten zelf op. Een deel keerde ’t apostolische gebeuren de rug toe, anderen sloten zich aan bij de RAG. Het kwam tot processen: meestal was de RAG de verliezende partij. Binnen korte tijd telde de RAG 6.000 leden. En de “Rundschau” bleef in handen van Brückner.

2. Der erfolgreiche Kampf ums Überleben.
Brückner zocht al snel contact met eerder uitgeslotenen: Zuid-Afrika (Klippe) en Australie (Niemeyers zoon), Nederland (Smit) en Westfalen (Keller).
In 1947 gaf Brückner als apostel-oudste het stokje door aan Max Ecke. Brückner overleed in 1949.

Toen stamapostel Bischoff in 1955 drie apostels en twaalf opzieners en oudsten met 25.000 volgelingen uit de NAK zette, dit i.v.m. het niet accepteren van de stamapostelboodschap, namen dezen contact op met de RAG.  In 1956 besloten vele groeperingen wereldwijd tot grotere samenwerking in de ‘Vereinigung der Apostel der Apostolischen Gemeinden”. Deze gemeenschap telt meer dan 40.000 apostolische christenen.

3. Die reformierte Apostellehre.
Brückner was vooral tegen het pausdom van het stamapostelambt en de ‘oorlogspolitiek’ van de stamapostel. Ook had hij problemen met de exclusiviteitideeën van de NAG. Hij veroordeelde de letterlijke bijbeluitleg van vooral Bischoff: Brückner stelde de Geest boven de bijbel en niet andersom, en met geest bedoelt hij de rede, het verstand. Hij staat kritisch tegenover wonderen en eschatologische uitleggingen van de Schrift. Het idee van de spoedige wederkomst deelde hij niet met de NAG. De leer van de lijfelijke opstanding van de doden en het Eindgericht moesten anders uitgelegd worden.
Brückner wilde de neuapostolische christen geen dromen, wonderen, tekens of verschijningen geven maar een hoger ontwikkelde gods- en Christusreligie in pure apostolische zin. 

 

Ambten in de Apostolische Kerk

een exegetisch mozaïek

Dr. J. van Bruggen

I. Apostelen en de twaalf.
Het belangrijkste ambt in het Nieuwe Testament is dat van de apostel.

1. Een fundamenteel onderwerp
Na de twaalf apostelen was Paulus de dertiende; maar er waren nog anderen: 

-      
Barnabas
-      
Silvanus
-      
Andronikus
-      
Junias

2. De Twaalf.
In het Nieuwe Testament wordt meer dan eens gesproken over ‘de twaalf’, als over een gesloten groep. De Twaalf is een aantal leerlingen van Jezus, die hij uit een grotere kring van leerlingen heeft gekozen om altijd bij hem te zijn en om met volmachten uitgezonden te worden.
Nà Pasen spreekt men van de ‘elf’.

3. De zeventig.
De Heiland zond 70 (of 72) leerlingen vooruit tijdens zijn reis richting Jeruzalem. Zij hadden volmachten en een taak, net als bij de uitzending van de ‘twaalf’. 

De 70 staan op
één lijn met de ‘twaalf’. De ‘oudste’ laag in de geschiedenis van de exegese sprak wèl over 70 apostelen (tweede helft 2e eeuw, eerste helft 3e eeuw).

Zowel de 12 als de 70 werden verbonden aan de naam ‘apostelen’.
De aanstelling van de 70 vond plaats tijdens Jezus’ laatste reis naar Jeruzalem.
Na Pasen is alleen Paulus nog tot het apostelschap geroepen.

4. De apostel-naam.
De titel ‘apostel’ heeft iets te maken met ‘zending’, met gezonden worden, afgezanten van het hemels koninkrijk, gezanten van God.

5. De tekenen van een apostel.
5.1 Inleiding.
Het ambt van apostel berust evenals dat van de profeet op de roeping en verkiezing door God.
5.2 De echte apostelen en hun tekenen (2Kor.10-13)
De grote apostelen in Jeruzalem, maar ook Paulus, de geringste onder de apostelen, kan men kennen aan deze legitimatiebewijzen van de Heilige Geest: genezingen en demonenuitdrijving.
5.3 Belofte en realiteit van apostolische wonderen en tekenen.
Er was een samengang van apostolische prediking en apostolische wonderen. Als tekenen worden genoemd: genezingen, dodenopwekking, uitdrijven van demonen, en dan niet als incidentele gebeurtenissen.
De werkelijkheid van de apostolische tekenen was beloofd door Christus tijdens zijn verblijf op aarde.
De tekenen doen zich voor met de aankomst en de aanvaarding van het evangelie in de wereld en bewijst daarmee de waarheid van de boodschap.
5.4 Apostel, profeten, evangelisten en leraars.
Apostel en profeten zijn beiden door God geroepen en vormen samen het fundament van de christelijke kerk, omdat aan beiden het geheim van het evangelie is geopenbaard door de Geest.
Het bijzondere van de profeten in de oudste gemeenten is, dat zij verborgenheden mogen aanschouwen en door openbaringen over bijzondere kennis beschikken, gericht op de opbouw, vermaning en bemoediging van de christelijke gemeenten. Nergens is te lezen dat zij tekenen en wonderen verrichten, evenmin dat zij zich bezighouden met de verbreiding van het evangelie; de apostelen brachten overal het evangelie met de kracht van de Heilige Geest, en de profeten werkten door openbaringen verder aan de opbouw van de gelovigen.
De aanduiding ‘apostel’ is duidelijk gereserveerd voor hen die werkelijk door Christus persoonlijk zijn uitgezonden.
Wie hetzelfde doet als de apostelen, ook ’t verrichten van wonderen en tekenen, zonder door Christus persoonlijk te zijn uitgezonden is evangelist; zij treden in de voetsporen van de apostelen.
In Efeze 4,11 wordt gesproken over de ‘herders en leraars’; leraar slaat op het soort werk dat men doet, ‘herder’ is verbonden aan een bepaalde plaats. Herders en leraars zijn de oudsten van de gemeenten om de gelovigen de leer te onderwijzen. De aanduiding ‘herders’ komt nergens voor als zelfstandige aanduiding van een functie of ambt. Wel oudsten of opzichters, wel ‘leraar’ en is dan niet zo maar hetzelfde als oudsten en opzichters.

6. De volmacht van een apostel.
6.1 Inleiding
De realiteit van een apostolische volmacht berust op de verlening van volmacht door Jezus Christus zelf tijdens zijn verblijf op aarde.
6.2 Volmacht om te binden en te ontbinden.
Christus’ leerlingen ontvangen een volmacht om bindende uitspraken te doen over het binnengaan in het hemelrijk: zij die daar naar luisteren krijgen deel aan de gepredikte vergeving, wie niet luistert niet.
6.3 De sleutels van het hemelrijk.
De sleutels van het hemelrijk zijn de door Christus aan zijn leerlingen onderwezen en in het hart gegeven waarheden over zijn lijden en sterven en opstanding tot redding van de wereld, om zo aan alle volken de toegang te wijzen en te ontsluiten tot het nabij gekomen hemelrijk.  
6.4 Het gebruik van de volmacht.
a. de leervolmacht staat in dienst van het behoud van zondaren, ook de geringste

b. de leervolmacht wordt niet uitgeoefend in onderlinge naijver, maar met onderlinge overeenstemming.

c. de leervolmacht wordt zo uitgeoefend, dat daardoor steeds blijkt dat het gaat om Christus en niet om de hoogheid van sommige leerlingen.
6.5 Petrus en de andere leerlingen.

Simon Barjona, geroepen apostel, heeft geen grotere volmacht ontvangen dan zijn mede-apostelen of mede-leerlingen. Jezus Christus heeft hem wel aangewezen als eerste onder de broeders, als hun woordvoerder en voorganger: zijn nieuwe naam Petrus wijst dit ook aan. Hij heet naar wat alle apostelen en profeten zijn voor de gemeente die Christus op hen bouwt.
6.6 Apostelen met de volmacht van leerlingen.

Alleen leerlingen en apostelen hebben een onherhaalbare opdracht gekregen: uit Christus’ eigen mond het evangelie van de lijdende Messias ontvangen en dit bindend doorgeven aan de wereld. Zij, die geen apostel-aanstelling hebben, verkrijgen na Pinksteren een gezaghebbende plaats als de ‘oudsten’, en komen daardoor op
één lijn met de apostelen. Deze kring van leerlingen is door Jezus echter gemodelleerd rond Simon, rond de ‘twaalf’, rond de ‘zeventig’.

De apostelen ontlenen hun volmacht aan hun leerling-zijn, en de leerlingen oefenen hun volmacht met name uit via de apostelen, Simon voorop. Dan kunnen we spreken van ‘apostolische’ volmacht.

7. Apostelen in de oudste Griekse christelijke literatuur.
Relatieve verhouding: de oudsten zijn aan de opziener (bisschop) van een gemeente toegevoegd, zoals de apostelen zijn toegevoegd aan Christus.
Wat in de oudste Griekse christelijke geschriften staat, ligt in het verlengde van wat er in het Nieuwe Testament staat:

  1. Men heeft weet van een aantal apostelen, met de ‘twaalf’ als kern, en met Petrus en Paulus als hoofdfiguren.
  2. het apostolaat is via onmiddellijke aanstelling door Christus geschonken en het is niet overdraagbaar.
  3. de apostelen hadden als taak overal in de wereld het evangelie bekend te maken en de majesteit van Christus te tonen door hun woord en hun tekenen.
  4. de apostelen hebben als “raad van Jezus Christus” voor de hele wereldkerk een uniek en bindend gezag, dat ons verplicht hun aanwijzingen en voorbeeld te volgen
  5. de Kerk is apostolisch door te blijven bij het door de apostelen gepredikte evangelie: daarom zijn ook opzieners en oudsten gebonden.

8. Apostelen en de twaalf 
(samenvatting en conclusie)

  1. Simon is onder de leerlingen van Jezus de eerste onder zijn gelijken
  2. De twaalf vormen een groep die uitgekozen is uit de leerlingen en moesten Hem prediken in alle steden van Israël. Het aantal “12” heeft te maken met de twaalf stammen van Israël.
  3. Apostelen, de 12 en de 70: de door Jezus uitgezonden predikers, die onmiddellijke openbaring ontvingen en de prediking vergezeld mogen doen gaan van tekenen. Samen met profeten, eveneens mensen die onmiddellijke openbaring ontvangen, vormen zij het fundament van de christelijke kerk.
  4. Leerlingen zijn allen die tijdens Jezus’ verblijf op aarde Hem aanvaardden en oog- en oorgetuigen van zijn werk en woord mogen zijn. Deze leerlingen worden ‘oudsten’ genoemd. Er blijft onderscheid tussen de leerlingen i.h.a. en de twaalf leerlingen die steeds bij Jezus waren.
  5. de apostelen en de ‘twaalf’ vallen gedeeltelijk samen.

II. De taak van ‘De zeven”. 
(Handelingen 6, 1-7)

Omdat de gemeentes zoveel gelovigen kregen, zijn ‘de zeven’ nodig, die gekozen zijn, zodat de apostels kunnen blijven prediken, en de ‘zeven’ als helper van de gemeenschap fungeren.
De ‘zeven’ vormen een bestuurscollege. Om de gemeenten van Jeruzalem te verstoren, gaat ’t Sanhedrin ze verstrooien over de streken van Judea en Samaria. De apostelen worden niet verspreid. Nu zijn de ‘zeven’ van belang om de groepjes te begeleiden. 
Later heeft men het in Jeruzalem over ‘oudsten’, zij zijn niet de opvolgers van de ‘zeven’ geweest.
In de Oude Kerk lag de inhoud van het ambt van diaken dichter bij het werk van de andere voorgangers dan in de tijd van de Reformatie, toen de diaken in ere werd hersteld.
Het is onmogelijk de diakonoi, die de oudsten in de gemeenten buiten Palestina terzijde stonden, zoals ’t lijkt, gelijk te stellen met de ‘zeven’.
De diakonoi hadden een dienende functie en traden op naast en bij de oudsten.

III. Oudsten in Jeruzalem.
1. De oudsten en ‘de zeven’.

De oudsten in Jeruzalem stonden op
één lijn met de apostelen. Daaronder lijken ‘de zeven’ te zitten, maar wat is precies hun taak?

2. Apostel en oudsten.
De oudsten komen in Handelingen veel later aan de orde dan ‘de zeven’, en dan opeens hebben ze een rol die op
één lijn staat met de apostelen. Verder lijkt er een verschil te zijn tussen oudsten met verantwoordelijkheid over één plaats, en zij die gezag hebben over alle kerken. Zij lijken niet door de gemeente gekozen te zijn.

3. Jacobus en de oudsten.
Het is opmerkelijk dat de oudsten speciaal te maken hebben met Jacobus: hij zou hen als raad van adviseurs hebben ingesteld.

4. De oudsten onder de gelovigen.
Dat de oudsten in Jeruzalem niet gekozen zijn, zou betekenen dat de oudsten in Jeruzalem een groep vormen die er al was v
óór Pinksteren, wat meteen ook hun gezag zou kunnen verklaren: zij waren van de oudste generatie, uit het eerste uur.
Later kwam er de gekozen oudste, de ouderling, die niet meer tot de groep van het eerste uur hoorde.

IV Oudsten in iedere plaats.
1. Oudsten

De oudsten te Jeruzalem waren tijdens Jezus’ verblijf op aarde al tot geloof gekomen. Maar….. zij kunnen niet opgevolgd worden. 
In elke nieuwe gemeente worden voorgangers / oudsten (presbuteroi) aangewezen cq. verkozen, die echter zelf nooit Jezus hebben gezien of gehoord.

episkopoi: bisschop / opziener / opzichter: vaak gebruikt i.p.v. ‘oudste’ (inwisselbaar)

2. Oudsten hebben opzicht.
De opziener doet ’t werk als van een schaapsherder: de kudde weiden en behoeden. Toch is de benaming ‘herder’ niet gangbaar geworden voor de oudsten.
Eigenlijk is Christus de Herder; de opzichter / opziener cq. oudsten staan daar onder.

3. Opzicht door woord en leer.
De eisen, voorwaarden en verplichtingen  voor het ambt van opziener:

-      
betrouwbaarheid
-      
onderwijzen, leren
-      
vermaning
-      
voorbeeld voor de kudde
-      
onbesproken
-      
zorg voor de gemeente

Voor de diakenen / helpers geldt ’t  zelfde, behalve de eis van bekwaamheid om te leren/onderwijzen.
Uit het rijtje uit Efeze 4, 11: apostelen, profeten, evangelisten en de herders/leraars, zijn de laatsten de opzieners van de lokale kerk. De herders/leraars moeten we zien als
één groep.

4. Oudsten en oudsten?
Paulus vond dat oudsten dubbel eerbewijs toekomt, en dan wel hen die goede leiding geven. Zij die dat niet doen, behoren een dubbele vermaning te krijgen. De eer komt dan vooral toe aan oudsten die zijn belast met prediking en onderricht.

Calvijn maakte onderscheid tussen regeer-oudsten en leer-oudsten; de predikant is dan te beschouwen als oudste die belast is met de prediking en onderricht, terwijl de ouderlingen dan degenen zijn die ‘goede leiding’ geven.
Doch de verschillen tussen oudsten moeten wel gradueel en als bijkomstig gezien worden, en niet structureel of wezenlijk.

5. Geen hiërarchie.
Binnen de kring van oudsten was er geen hiërarchie. Een gemeente werd wel aangeduid als een engel Gods op aarde.

V. Diakonessen op het spoor van diakenen.
Naast de oudsten in iedere gemeente worden dienaren of helpers genoemd (diakonoi). In deze rol / taak zien we wel vrouwen.

1. Het vervagende spoor.
Het spoor van de diaconessen is te volgen van de 1e tot in de 5e eeuw. Daarna is althans de naam ‘diacones’ spoorloos. 
Met de Reformatie in de 16e eeuw wordt er weer gesproken over het aanstellen van diaconessen, doch in de loop van de 17e eeuw verdwijnt ’t spoor opnieuw, om in de 19e eeuw weer op te duiken als verzorgster van zieken en andere hulpbehoevenden, maar dan is ze geen ‘kerkelijk figuur’.

2. Ontsporingen.
In de 20e eeuw ontstond het probleem dat men diaconessen wel zag zitten, maar veelal niet als ambt, zoals de diaken, wat te maken heeft met wel of niet vrouwen in het ambt.

3. De Schrift.
 In de kerk van het Nieuwe Testament komen vrouwen voor als ‘dienares’, de diaconessen.

4. De diaken.
De taak van de diakenen was ‘dienen’ in brede zin, dus meer dan alleen de verzorging van armen, maar wel met uitzondering van het leren. 
Volgens het convent van Emden (1571) werd de diaken wel in de kerkenraad opgenomen, maar na korte tijd weer niet met nog wel bepaalde functies: zeer halfslachtig.
De Schrift is duidelijk: het komt een vrouw in Christus’ gemeente niet toe onderricht te geven of gezag te hebben over de man.

5. Vrouwelijke diakenen?
Schrijver vindt: vrouwen moeten niet komen op het veld van de ouderling, en diaconessen kunnen geen ‘vrouwelijke diakenen’ zijn.

6. Een spoor voor diaconessen en diakenen.
Duidelijker ware het de taken van diakenen en diaconessen te plaatsen in zo’n omschrijving dat die taken niets meer van doen hebben met de taken van de kerkenraad.

VI. Weduwen in ere.
Paulus vond dat jonge weduwen moesten hertrouwen en kinderen krijgen.

1.  1 Thimoteüs 5, 3-16 in het verband van de brief.
Voor Paulus is het belangrijk dat weduwen goed worden behandeld.

2. Eer voor weduwen.
Paulus: “Weduwen moet je eren (de werkelijke weduwen)”; dit houdt in: steunen, financieel en sociaal bijstaan. Maar hij bedoelt meer met het begrip ‘eren’.

3. Niet elke alleenstaande is eenzaam.
“Werkelijke weduwen” hebben geen kinderen / kleinkinderen, en hebben alleen nog God om mee te spreken.

4. Het evangelie heelt de mensheid.
Zorgen voor eigen familie is niet een werelds ideaal, maar een allereerste gebod van God, een houding om de aanvankelijke christengemeenschappen een goede indruk te laten geven op de niet-christenen.

5. Ere wie ere toekomt.
Voorwaarden om een ‘werkelijke (vereenzaamde) weduwe’ te zijn: tenminste 60 jaar oud zijn, en voorzien van goede getuigenissen. Dan kon men speciale taken in de kerk uitvoeren.

6. Eer is teer.
Jongere weduwen zouden de eer van een speciale opdracht in de gemeente wel eens niet aankunnen als een man hun pad kruist.

7. Algehele bijstand is geen algemene bijstand.
Christelijke slaveneigenaars moeten wel voor hun (christelijke) slavinnen-weduwen zorgen. De gemeente zorgt alleen voor de weduwen die echt niemand hebben.

8. Enkele conclusies.
Waarschijnlijk zijn de oudere weduwen die geëerd dienen te worden dezelfden als de diaconessen. 

In de Schrift is geen uitdrukkelijk gebod te vinden tot het aanstellen van dienende weduwen, maar wel oudsten en weer niet diakenen. In de oudchristelijke kerk wel opzieners, op den duur één opziener. En ook later: de weduwe stapt uit de gemeente door in te treden in het klooster.

VII. Gaven in de gemeente.
Het is een hypothese dat er een ontwikkeling was van de charismatische begaafde gemeente zonder ambten naar een meer versteende, tot instituut geworden kerk met officiële voorgangers en aangestelde functionarissen.

1. Hoe ouder, hoe vager?
Soms wordt er in de Schrift vaag geschreven over ambten: 

-       omdat hogere zaken belangrijker waren op dat moment
-       omdat de functies en ambten al bekend waren.

2. Gave en charisma.
Betekenis van het word ‘charisma’ in de tijd van de Schrift: geschenk, gave, in het Grieks.

3. Romeinen 12, 3-8: niet prat gaan op een gegeven plaats.
Paulus waarschuwde voor een zeker ‘hoogheidsgevoel’ bij sommigen in de gemeente, vooral bij hen die een functie hadden: blijf nederig, denk aan ‘charisma’ (geschenk, genade-gave).
Dit geldt tevens voor de profeet op het terrein van de profetie. Er is ook het terrein van de ‘dienst’: van de dienenden: dienaars, diakenen.
Onderwijzing en vermaning zijn werkzaamheden van de profeten. 
Op het terrein van de ‘dienst’ in de kerk: mededelen, leiding geven, barmhartigheid bewijzen, als helpende broeder.

4.  1 Korintiërs 12-14: gaven in het gelid gezet.
Geestelijke gaven: profetie en de tongentaal (maar dan niet de vreemde tongentaal). Profeteren wordt hoger aangeslagen dan de tongentaal.
De weg naar de betere gaven is de weg van de liefde.
1 Kor. 12, 28: “En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente:

-       ten eerste: apostelen

-       ten tweede: profeten

-       ten derde: leraars

-       vervolgens: krachten

-       vervolgens:
o     gaven van genezingen
o     (vormen van) hulp (?)
o     (vormen van) bestuur (?)
o     soorten tongen(taal)

5.  1 Petrus 4, 10-11: wie kreeg, deelt uit.
Petrus noemt twee terreinen waarop men bezig kan zijn de genadegaven uit te delen:

-       het spreken
-       het dienen.

6. Timotëus: toewijding aan de gave.
Na de profetie van de aanwijzing (van Timothëus) hebben de oudsten hem gezamenlijk de handen opgelegd: toen kwam de aangekondigde bijzondere gave in hem (charisma).
 

7. Ambt en gave.
Het begrip ‘gave’ is ruimer dan dat van ambt.

VIII. Mozaiek en meditatie.
1. Exegetisch mozaïek.

Samenvatting van eerder besproken onderwerpen.

2. Kerkhistorische meditatie.
De kerk gebonden aan de apostolische leer, de leer van het evangelie over de lijdende Middelaar, voor het binnengaan in het hemelrijk. Aan deze maat is het optreden van iedereen met een ambt in de christelijke kerk af te meten.
Het ambt van oudsten is heel duidelijk bedoeld als een permanente instelling.
Bij elke reformatie kijkt men naar de christelijke oerkerk ter inspiratie.
 

 

Die Katholisch-apostolischen Gemeinden in Deutschland

und der “Fall Geyer”

Johannes Albrecht Schröter

 

 

Belangrijkste vertegenwoordiger van de Katholiek-apostolischen in Duitsland: professor in de theologie: Heinrich Wilhelm Josias Thiersch, vanaf 1842, en heilig overtuigd van de zienswijze van de katholiek-apostolischen t.a.v. de wenselijkheid terug te keren tot de ene christelijke kerk.
Ook was hij overtuigd geworden van de noodzakelijkheid van het apostolaat.
In 1847 werd de eerste katholiek-apostolische gemeente gesticht: Frankfurt aM, maar de uitbouw lukte voorlopig niet. Wel lukte dit vanaf 1848 in Berlijn.


Een tweede belangrijke persoonlijkheid voor de katholiek-apostolischen was Pfarrer Carl W.S. Rothe, hulppredikant aan de Berlijnse St. Elisabeth-Kerk.
Koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm IV had wel moeite met het apostelambt en de de stichting van apostolische gemeenten, maar hij nam deze gemeenten in Pruisen wel in bescherming.
In 1848 in Berlijn, gelijk met de Maartrevolutie, had de Ap. Gemeente ca. 35 aanhangers: de helft kwam uit de betere standen. De gemeente groeide snel uit.

Böhm werd Engel. In augustus 1848 al 135 verzegelden (waarschijnlijk was Friedrich W. Schwarz met broer hier ook bij).
Op 16-4-1849 werden de dominees Köppen en Becker, plus F. Schwarz en Jagdmann tot het priesterambt geroepen.

Begin 1850 telde Berlijn meer dan 400 leden.
Op 25 juli 1850 werden F. Schwarz en Geyer tot het priesterambt geordineerd.
Met de groei daalde het percentage “hogere standen” naar 5%. Lage werkenden = 70%, middenstand is 25%.
Herfst 1859 vertrok F. Schwarz uit Berlijn

Carlyle, de apostel van Simeon (Noord-Duitsland) overlijdt in 1855; hij had bij 1200 mensen de handoplegging voltrokken. (Twee dagen voor hem overleed apostel MacKenzie).

Woodhouse nam Noord-Duitsland over (hij had al onder zich Zuid-Duitsland en Oostenrijk).
Eerste Noord-Duitse Engel-Concilie was in Berlijn in 1855. Tot 1933 werd deze regelmatig herhaald.
Bespreking van het instellen van de tienden.

In 1859 werd met Böhm voor het eerst een apostel-coadjutor geroepen.

Op 17-09-1859 gaf Woodhouse de Engel F. Schwarz de gemeente Hamburg.
Op 10-10-1861 werd F. Schwarz met anderen tot Engel gewijd.
In november 1861 telde de Berlijnse Gemeente 450 leden, plus 150 kinderen, ca. 600 totaal.
Eind 1863 ruim 700 leden, en Berlijn ontwikkelde zich tot de grootste katholiek-apostolische gemeente ter wereld. In 1871 ruim 1000 leden. In 1993 ca. 1200 leden

Over het algemeen is de overheid in Pruisen niet onwelwillend, maar worden de katholiek-apostolischen toch niet als religie, zoals de protestantse, erkend; wel als vereniging, die haar statuten en ledenlijst moet ‘übergeben’.
In Frankfurt a.O. waren rond 1900 zo’n 600 leden. In 1993 waren dit er 25.
In Spandau (bij Berlijn) werd F. Schwarz in de nieuwe gemeente aldaar in 1851 voorganger.
Aanvang 1852 zat L. Preuss daar ook. (1863-1878 apostel bij de ACAM).
Preuss ging in 1853 naar Rathenow, en in 1854 werd hij tot het priesterambt geroepen en geordineerd. In 1855 kreeg hij de leiding over de Hamburgse gemeente.
Na 1863 was in grootte Stettin derde, na Berlijn en Hamburg (in Noord-Duitsland).
De Katholiek-apostolischen in Neustettin noemden zich rond 1850: “Gemeinschaft der apostolischen Christen”.

In Königsberg en Memel was er veel weerstand van de lokale overheden (de politie). De hogere autoriteiten staan gewilliger t.o.v. de Katholiek-apostolischen.

De hinderlijkheden eindigden pas toen de desbetreffende politie-inspecteur, via het ministerie van binnenlandse zaken, bedreigd werd vervangen te worden; dit was in het jaar 1855.
Wel deed de Evangelische Landes Kirche er daarna alles aan met wat in haar vermogen lag om de Irvinginianen te hinderen en ze te bedreigen met excommunicatie en uitsluiting van de deelname aan het H. Avondmaal.
In 1859 mochten de tienden en offergaven weer ingezameld worden tijdens de kerkdienst, ook mochten er weer godsdienst lessen aan kinderen worden gegeven.

Eind 1866 telde de gemeente in Königsberg (de tweede in grootte in Duitsland) 364 volwassenen. er werd een eigen kerkgebouw gebouwd (klaar in 1864). In 1862 werd E. Schwarz Engel van deze gemeente.

Op 10-10-1862 beriep Geyer priester Rosochacky tot apostel, doch deze distantieerde zich hiervan drie maanden later; Rosochacky bleef lid van de gemeente Königsberg. Later (voor 1867?) werd hij tot het Engelambt geroepen, en was vermoedelijk in Königsberg hulp-engel.
Eind 1884 telde Königsberg 1108 katholiek-apostolischen.

In 1945 loste de gemeente op.

De evangelische arbeid in Danzig begon in 1853. Eind 1861 telde de gemeente een kleine 100 leden. In 1882 had Danzig het volledige 4-voudige ambt omdat het aantal leden de 600 was gepasseerd.
Rond 1900 ca. 700 leden. Het einde van WOII was ook het einde van deze gemeente.

In 1854 kon in Posen een gemeente worden gesticht: de meerderheid was Pools, en van alle k-a gemeenten was hier het grootste aantal Rooms-katholieken. In 1861 waren er 78 leden.
Na WOI werd Posen tot Poznan (=Pools). Veel Duitse leden vertrokken.

Na 1863 ontstonden er pas gemeenten in de Pruisische westprovincies: Rheinprovinz en Westfalen. De eerste gemeente was (Mönchen-)Gladbach in 1867. Daarna in 1872 die van Düsseldorf e.a.
Veel van het pionierswerk is verricht door Max. van Pochhammern als Engel-Evangelist; bij 17 van de 29 gemeenten stond hij aan de wieg.
Eind 1863 waren er in Pruisen 28 gemeenten met ca. 4.000 leden.

In de niet-Pruisische gebieden in Duitsland konden tot eind 1863 slechts 6 gemeenten gesticht worden: 4 in Noord-Duitsland, 2 in Zuid-Duitsland, t.w.:
-      
Marburg (1849)
-      
Kassel (1854)
-      
Hamburg (1854)
-      
Ulm (1856)

plus:
-      
Leipzig (1859)
-      
Seifershofen / Hürben (Bayern) (1862)

Tot 1901 vertienvoudigde zich het aantal gemeenten in Duitsland.
Vanaf 5-10-1875 lieten de drie nog levende apostelen (Cardale, Armstrong en Woodhouse) alle reizen in de door hen opgedragen gebieden over aan de coadjutoren.
In 1878 in Noord-Duitsland: 94 gemeenten en in Zuid-Duitsland 13.
Toen in 1879 Woodhouse de laatste apostel werd, had hij 7 coadjutoren naast zich.
Van 1879 tot 1901 verdrievoudigde zich het aantal leden en gemeenten.
Dit had te maken met:
- een bredere personele basis van het evangeliseren
- natuurlijke groei (kinderen) binnen de gemeenten

In Noord-Duitsland waren in 1900 een 236-tal gemeenten, in Zuid-Duitsland 41, samen 277.
Aanvang 1901 wereldwijd 938 gemeenten, met ca. 200.000 leden.|
In 1901, na de dood van Woodhouse, mochten de twee laatste coadjutoren geen apostolische handelingen meer verrichten; zij konden slechts raadgevers zijn. Capadose stierf in 1920, Edward Heath in 1929.

Nu brak de “Tijd van Stilte” aan: ’t wachten was op wat God zou doen; ook profetieën hadden geen kracht meer. Men voelde boete te moeten doen, en deemoedigheid te betrachten.
In 1922 waren in Duitsland 297 gemeenten; wijzigingen kwamen door nadere landsgrenzen na WOI en daarna na WOII.
In de Engels sprekende gebieden verdwenen langzamerhand de KAG’s. Zo niet in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, België, Nederland en Scandinavië.

Laatste K-A Eucharistie: Eerste Kerstdag 1970: de Derde Fase van de “Tijd der Stilte”:
1e : na het overlijden van Woodhouse 1901
2e : na het overlijden van de laaatste coadjutor Edward Heath in 1929
3e : na de laatste Eucharistie in 1970.

De KAG waren tot een lekenkerk gaan worden.

Johann Heinrich Ernst Ludwig Geyer, geboren 27-03-1818 in Hardegsen bij Göttingen (Koninkrijk Hannover). Hij werd later onderwijzer. In 1849 kwam Geyer in aanraking met het K-A; daarbij aangesloten werd hij om die reden als onderwijzer ontslagen. In Berlijn kon hij weer werk vinden. In Berlijn kreeg hij de handoplegging van apostel Carlyle op 26-12-1849 en hij werd nog diezelfde dag als onderdiaken ingezet. Twee dagen later werd hij tot priester beroepen.
Op 25-07-1850 werd Geyer, gelijk met F. Schwarz, door Carlyle tot het priesterambt geordineerd.

Geyer werd vanwege zijn profetische gaven spoedig als profeet ingezet, en hij mocht Carlyle als profeet begeleiden naar Pommeren en Schlesien in 1851. In 1852 ging hij met Carlyle naar Engeland.
In Berlijn, 9-9-1852, kreeg Geyer de Engelwijding van Carlyle: engel-profeet. Praktisch gezien was hij nu ‘profeet met de apostel’, in Duitsland onder Carlyle.
Hij reisde langs gemeenten in Noord-Duitsland, en vanaf 1857 ook in Zuid-Duitsland en Zwitserland. Bijna alle priesters en engelen in Noord-Duitsland, maar ook in Zuid-Duitsland en Zwitserland zijn in de periode 1852-1862 door Geyer beroepen.
In de bovengemeentelijke aangelegenheden was Geyer ondergeschikt aan Toplin. Na de dood van MacKenzie en Carlyle besloten de apostelen geen nieuwe te beroepen.

Woodhouse was toch wat kritischer t.a.v. Geyer: hij werd nog niet officieel ‘profeet met de apostel’ (dus van de Algemene Kerk). Met vond dat er een duistere kant aan hem zat, die men wilde leren kennen. Iemand sprak van ‘Satan de kans niet geven’.

Eerste coadjutor was Böhm: 17-07-1859.

Met nog maar 6 apostelen in leven, werd in mei 1860 een profetenvergadering gehouden.
Daar ‘zeide’ Geyer, dat de Heer Charles Böhm en William Caird als nieuwe apostels wilde. De apostelen braken direct de vergadering af: alleen de apostels en Taplin bleven. In de avond kwamen de profeten bijeen, en (volgens Geyer) waren allen verheugd over de beroeping. De volgende dag vroeg Woodhouse aan Geyer of de twee echt apostelen waren. Geyer antwoordde dat de profeten geen oordeel over de profetieën hebben: de interpretatie is aan de apostelen. Woodhouse's antwoord: de apostelen verwerpen deze profetie. Voor Geyer betekende dit een stille verwijdering met Woodhouse.
In 1862 (Taplin was al overleden) nam Geyer praktisch alle functies van profeet met de apostel waar.
Rond de jaarwisseling 1861/1862 had Geyer een ambtdrager in Berlijn beroepen (wie is niet duidelijk), doch deze nam de beroeping niet aan.

Op 28-09-1862 kwam Geyer in Königsberg met Woodhouse, Böhm, Thiersch en Diestel samen.

Geyer logeerde bij oudste Rudolf Rosochacky. Op 10-10-1862 beriep Geyer hem tot apostel.
Geyer vertelde de volgende dag niets aan Woodhouse.
Op 23-11-1862 kwamen de verschillen in ideeën in Berlijn openlijk boven water. Toen Geyer niet van zijn standpunt wilde wijken, werd hij door Rothe gesuspendeerd, wat door apostel Woodhouse in Engeland werd bevestigd.
Op 21-01-1863 werd Geyer hiervan in kennis gesteld door Rothe:
hij was uit het ambt gezet en was uitgesloten van deelname aan de H. Communie.
Tegelijkertijd (01-01-1863) waren op uitnodiging van F. Schwarz en Preuss in Hamburg uitgenodigd Rosochacky en Geyer, waar ze 03-01-1863 naar toe reisden.
Op 04-01-1863 zou Rosochacky daar als apostel gepresenteerd worden. Schwarz stelde zich onder Rosochacky als zijn apostel en vroeg toen aan de Gemeente: ‘wie deze broeder als apostel wil aannemen, staat nu op!’. Behalve vijf personen stond iedereen op. (Hamburg wist 2 januari al over de excommunicatie van Geyer). Het aantal dat dit niet accepteerde steeg later van 5 naar 30 man.

Rosochacky ging na een aantal dagen weer terug naar Königsberg. Volgens F. Schwarz was het de vrouw van Rosochacky die hem de twijfel bracht of zijn beroeping wel van God kwam. Dit gebeurde vóór 15-01-1863. Rosochacky viel hierna weer in genade bij de KAK.

Op 05-04-1863 draaide Woodhouse de suspensie van Rosochacky terug, en later ontving deze het engelambt.
Onrust in Hamburg! F. Schwarz ging 26-01-1863 naar Berlijn. Op die dag kwam ook Woodhouse in Berlijn aan. Bedoeling van Schwarz was weer toenadering te zoeken. Engel Rothe verlangde van Schwarz dat hij toegaf, dat dat wat gebeurd was ‘duivelswerk’ was geweest. Dit weigerde hij.
Op 27-01-1863 met Woodhouse en werd het oordeel over Geyer en Schwarz definitief gegeven.
Van K-A-zijde wordt vermeld dat daarna Geyer t.o.v. Woodhouse spijt betoonde, maar tegelijkertijd brieven naar Katholiek-Apostolischen in het ambt schreef om stemming te kweken.
De versie van Schwarz: Woodhouse las Geyer en Schwarz alleen de beslissing van de uitsluiting van het ambt voor.

Volgens Geyer hebben ze vanuit Hamburg gezegd zich weer onder de oude ordening te willen stellen, als dat wat er gebeurd was maar niet als ‘duivelswerk’ werd veroordeeld. Woodhouse zou toen nogmaals de excommunicatie hebben bevestigd.
Op 10-02-1863 had Geyer nog één keer in Berlijn een gesprek met Thiersch (Engel) (Woodhouse was nog wel in Berlijn), maar zonder resultaat.

Toen Schwarz 28-01-1863 in Hamburg terug was, besloot de gemeente aldaar door te gaan, en te wachten tot God hun een nieuwe apostel zou geven.
Na een paar weken werd de jonge, onder Schwarz diendende priester Preuss tot apostel beroepen door een diaken, en dat vond Geyer niet leuk! Hij was de regie kwijt!
De Hamburgse Gemeente telde ca. 150 leden. En Geyer bleef de eigenlijke geestelijke autoriteit die de KA-traditie handhaafde, tot de veranderingen onder Krebs.
In 1863 en 1886 heeft ‘Hamburg’ brieven geschreven naar Albury, maar daarop kwam nooit reactie.
Op 25-05-1863 werd F. Schwarz tot apostel beroepen door Geyer en anderen.

Frappant: de profetische woorden brachten Schwarz buiten Hamburg, en naar een land waar de KAK nog niet gevestigd was!
Schwarz stichtte in Amsterdam de ‘Apostolische Zending’, later HAZK genoemd.

Schwarz probeerde zijn veranderingen t.o.v. de KAK na Amsterdam ook in Hamburg doorgang te laten krijgen (vóór 1878) maar kreeg, vooral dankzij Geyer, nul op het rekest, waarop hij zich scheidde van de ACAM in Hamburg.

Op zijn laatst 1864 werd AAG tot ACAM.
Tot oktober 1864 waren er twee apostels: Preuss en Schwarz. Toen kwamen er vier bij. In 1872 werd Menkhoff de 7e apostel.
Vanuit Hamburg ontstond in 1864 de gemeente Schladen (Harz), waar jochie H.F. Niemeyer was! Krebs en Ruff werden er verzegeld!

Gerommel in de ACAM in 1878: Preuss was letterlijk doodziek, en Geyer had al een nieuwe apostel beroepen voor ’t gebied van Preuss (Noord-Duitsland en  Scandinavië), en wel Güldner.
Preuss benoemde toen Eduard Wichmann tot zijn opvolger. Na de dood van Preuss (04-08-1878) brak de hel los in de gemeente Hamburg en kwam het tot een scheiding: het grootste deel van de gemeente Hamburg volgde Geyer en Güldner en bleef dus ACAM.

Het kleinere deel moest geheel van voren af aan beginnen, o.l.v. Menkhoff en Krebs.t: 04-08-1878 is het beginmoment van de NeuapostolischeKirche.
Een scheiding die 25-07-1879 definitief werd. De Neuapostolischen verwijderden zich steeds meer van de KAK, inclusief op den duur van het profetenambt.

Geyer bleef de spil van de ACAM tot zijn dood in 1896.
Apostel Güldner overleed in 1904.
De Hamburgse ACAM beleefde rond 1909 een opleving toen zij zich aansloot bij de “Allgemeine Apostolische Mission” in Jena, die was ontstaan uit een splitsing met de Alt-Apostolische Gemeinde, die geleid werd door Robert Hermann Geyer (een voormalig neuapostolische priester). In 1913 werd deze tot apostel beroepen. Deze Geyer ontwikkelde oecumenische activiteiten met andere kerken. Na zijn dood (1957) verliep de ACAM (AAM).

De KAK telde in 1901 in Noord-Duitsland 60.000 leden in 305 gemeenten.
In Zuid-Duitsland: 6.000 in 43 gemeenten.
Wereldwijd in 1901: 200.000 leden in 938 gemeenten.

 

Van Licht tot Licht

HAZEA

 

Schwarz en Geyer kwamen in 1863 bij Woodhouse: in Berlijn.
Brief van Menkhoff, Krebs en Schwarz, ter verzoening aan Woodhouse in 1884: geen antwoord.

Hamburg is de moedergemeente van de Nieuwe Ordening.

Schwarz 27-09-1863 in Amsterdam, verwelkomt door drie zendeling-Evangelisten der Hamburgse Apostolische Gemeente: Alihn, Meyersahm, H
übner.

Schwarz vond onderdak:

-      
Palmstraat bij schildersbaas Kronenburg
-      
Haarlemmerdijk

-       28-11-1863 Noorderstraat

Bijeenkomsten:
-      
zaal van de “Den Werkenden Stand” op de O.Z. Voorburgwal
-      
bij fam. Schouten in de Willemstraat
-      
Bloemstraat, bij echtpaar Meynders, in hun kinderbewaarschool
-      
zaal in de Haarlemmerhouttuinen.
-      
gebouw op de Lauriergracht
-      
gebouw der “Hereeniging”in de Warmoesstraat
-      
Presbyteriaanse Kerk op de Rechtboomsloot
-      
1e verdieping pakhuis op ’t Prinseneiland

ander pakhuis op ’t Prinseneiland, tot kort na de dood van Schwarz.  

    
2x Prinseneiland 103

 

 
3x Prinseneiland 89

Eerste verzegelingen: 3 man op Hemelvaartsdag 5 mei 1864.
Na Amsterdam kwamen de gemeenten Enkhuizen, IJmuiden en Haarlem. Daarna volgden Den Helder, Hoorn en Wolvega.

Menkhoff werd in 1867 verzegeld (beroep was eerder predikant); later ging hij als evangelist naar Bielefeld. Daar hield Schwarz in 1868 een verzegelingsdienst waaronder de toen 20-jarige Hermann Niehaus.
In 1872 Menkhoff tot Apostel: Westfalen en de Rijnprovincie.
Betekenis Menkhoff: hij bracht het Hersteld Apostolische Werk van Nederland naar ’t  westen van Duitsland.
Eerste poging tot uitbreiding buiten Europa van Nederland uit: Anthing in Indië.
Op aandrang van Menkhoff versobering van de plechtigheden, al eind 60-er jaren
Strijd van Schwarz met de profeten.
6-12-1895 overlijdt Schwarz, wilde Krebs als zijn opvolger in zijn district, en Kofman als stam-opziener van Nederland.
Totaal aantal zielen toen in 1895: net onder de 1000.

In juli 1896 kwamen Krebs en Niehaus, en ze gingen met Kofman naar Amsterdam, Haarlem, Den Helder, Wolvega, Enkhuizen en Hoorn, want…. het broedde onder de profeten, en ’t bleef broeden.

In december 1896 ging Niehaus naar Amsterdam: het ‘broeinest’. Bij besprekingen met ambtsbroeders kwamen de bezwaren boven water:

-      
er was ambtsbediening zonder voorafgaande roeping door profeet

-      apostelen zouden de bijbel ‘hooi en gomer’ genoemd hebben (Krebs in 11-1896 in ‘Wachter Sions’ met ‘Zevende Bazuin’.
De wederstrevers accepteerden alles van de bijbelse apostelen, maar hadden kritiek op de levende apostelen.
Maar met de eensgezindheid was het na het vertrek van Niehaus al snel weer gedaan.
Na het rouwjaar 1896 kwamen in  januari 1897  Krebs, Niehaus en Ruff naar Amsterdam.
Vooraf was afgesproken, dat in deze volgorde zou worden gesproken / geprofeteerd:
1e = profeet Amsterdam
2e = profeet Enkhuizen
3e = een der aanwezige Duitse profeten.
Op 17-01-1897 werd Van Bemmel tot Apostel van Juda. Dit werd aanvaard door de aanwezige apostel. Maar het opruien tegen Krebs c.s. ging door! N.a.v. brief van Krebs van 28-02-1897 hield Van Bemmel op apostel te zijn. In Amsterdam bleef het grootste deel bij Van Bemmel en bleef op locatie.
De Kofman-aanhang verhuisde naar:

-      
Maison Stroucke op de Leidsche Kade
-      
daarna Overtoom 209 (in 1911 eigendom)

In 1896 kwamen er gemeenten bij in Groningen, Nijmegen, Enschede en Rotterdam.
In augustus 1897 bezochten Krebs en Niehaus: Amsterdam, Enkhuizen, IJmuiden, Hoorn, Den Helder, Wolvega, Rotterdam, Groningen, Enschede.
In juni 1898 kwamen Krebs, Niehaus en Ruff in Amsterdam, waar Kofman door eensluidende betuigingen des HG tot apostel voor Juda (=NL) werd.
Situatie in 1898: 11 Gemeenten, plus Alkmaar, en een start in Leeuwarden.
In 1899: 17 Gemeenten, plus Nijverdal, Kolham, Zaandam, Utrecht
1901: 25 gemeenten, nu verdeeld over drie districten
1910: 45 gemeenten: ca. 7400 mensen
1912: tot 9016 aangegroeid

Op 23-11-1913 kwam er een centrale Administratie: Plantage Franschelaan 38, Amsterdam. Een jaar liep voor de administratie van 1 april tot 1 april.
Per 1 april 1930: 50 lokalen in eigendom; 5 daarvan waren eind 1910 reeds in eigendom: Amsterdam III, Enkhuizen, Den Helder, Enschede I en IJmuiden.
In 1930 de nog volgende nieuwe lokalen: Den Haag, Amsterdam (2), Bussum, Weesp, Enkhuizen, Sneek, Eindhoven, St. Johannesga.
Per 1 april 1930: 22.600 leden in 100 Gemeenten: 50 in eigen bezit, 50 huurlokalen
In december 1933: 62 eigen lokalen, 106 gemeenten, ruim 25.000 leden

Over de verwachting van de onmiddellijke Maranatha, ging men anders denken, alsmede t.a.v. het idee van het kleine groepje uitverkorenen.

Kofman, enkele jaren voor zijn dood, stelde allen in de gelegenheid te biechten over ieders verborgen zonden; dit toen het Werk stagneerde(??). Er werd veel gebruik van gemaakt.
Van Oosbree had in 1910 een ‘proefjaar’.
Vóór Van Oosbree vond men persoon en ambt van apostel twee verschillende zaken

Hervormingen: het Heilig Avondmaal.
Tot begin 1917 ongezuurd brood (na 1911 vervangen door ouwel), plus wijn, afzonderlijk genuttigd. Het brood ging in stukjes, de wijn nam men tot zich middels een teug uit de beker die iedereen gebruikte. Toen werd gepropageerd, na ieder persoon, de beker schoon te maken met een doekje.
In brief van Van Oosbree van 30-12-1917: ivoren pincetten, waarmee de ouwel in de wijn wordt gedoopt, en vervolgens op de bovenzijde van de hand gelegd. De naam Heilig Avondmaal werd ‘Verzoeningsdis’.
In de eerste plaats is een verzoeningsgezindheid jegens ieder ander nodig om met God en de mens verzoend te kunnen worden, en na belijdenis van schuld en belofte van beterschap wordt vrijheid en vergeving van zonden verkondigd.


Geloofsoffer: Schwarz bracht de ‘tienden’ tot leven: het was zelfs voorwaarde bij de verzegeling: gewikkeld in papier met naam er op. Na Schwarz niet meer in papier, en geen naamvermelding. Onder Kofman werd wel gecollecteerd, met soms aparte collectes voor bepaalde extra doeleinden. Pas met Van Oosbree in 1912 (brief 05-12): je moet zaaien (=betalen) om te oogsten. Kinderen gaven niets, wel als ze zelf geld gingen verdienen. Wel weer in papier (=geen gerinkel), maar geen naam er op. Het tiende deel werd aanbevolen als richtlijn. ’t Collecteren was van de baan. In de statuten van de HAG staat: ‘het Tiende-offer dient als voorbeeld’.

Betaling van het weekblad: tot 1922 waren er agenten als tussenpersonen tussen abonnees en uitgever. In 1922 kwam er een rechtstreekse toezending, betaling geschiedde door opzending. Zo konden buitenstaanders ook ‘meelezen’(!)  Reeds na een half jaar werd dit veranderd: de toezending werd gratis, maar gebeurde alleen naar lidmaten. Je mocht er wat voor geven voor wat het je waard was, en dit bedrag kon je aan je geloofsoffer toevoegen.

Doop en Verzegeling: doop bleef doop genoemd. Verzegeling werd steeds vaker vervangen door het begrip ‘eigeningsdaad’. De apostel is de gezondene cq. boodschapper. Tijdens Van Oosbree: apostel getuigt niet van het licht dat eenmaal geschenen heeft, maar ze zijn zelf het licht der wereld en het zout der aarde. Doop “in” of “tot” de naam des Vaders. De schrijver zegt dat dit verschillend is. (het is ’t zelfde).
Verzegeling: door handoplegging van een levende apostel ontvangt men de HG

Eigening: betreffende is weer terug bij zijn Eigenaar.

Naschrift.
De doop heeft geen formele zin, het gaat om het wederzijdse verbond tussen de Gezant van God (apostel) en de ouders t.a.v. het kind.
Eenmalige gebeurtenis: doop is eigening door de apostel, is verzegeling.
Confirmatie = bevestiging van bestaande situatie.

Zur Freiheit berufen.

Ein Portrait der Vereiniging Apostolischer Gemeinden
und ihrere Gliedkirchen.

Volker Wissen.

 

 

De VAG is de koepelorganisatie van vier zelfstandige apostolische gemeenten in Duitsland, Nederland, Zwitserland en Frankrijk
Parallel aan de VAG is er “die Vereinigung der Apostel der apostolischen Gemeinden”, gesticht 24-07-1956.

  1. apostels Dehmel, Dunkmann en Kuhlen van de Duitse “Apostolische Gemeinschaft”
  2. de apostels E. en O. Güttinger van de Zwitserse “Vereinigung Apostolische Christen”
  3. de Nederlandse apostel Smit van de “Hersteld Evangelisch Apostolische Gemeente”
  4. apostel Kamphuis van de “Apostolische Stichting”
  5. de Duitse apostel Ecke van de “Reformiert Apostolischen Gemeindebundes”

Plus opzieners van deze richtingen.
Deze vijf  kwamen in januari 1956 bij elkaar om overeenstemming te vinden voor de VAG.
Iets later sloten zich ook aan:
- apostels Erasmus en Malan van de Zuidafrikaanse “Apostolic Church”

- de apostels M
üller en Ostermann van de “Reformiert-Apostolische Gemeindebundes”

- apostel Zielke van de Australische “Apostolic Church of Queensland”.

Alle apostels en hun gemeenten waren ergens in de 20e eeuw om diverse redenen vanuit de Neuapostolische Kirche gekomen.
Nu gebeurde iets unieks: diverse groepen apostolischen sloten zich aaneen i.p.v. zich af te scheiden van elkaar.

Op dit moment (2008) zijn lid van de VAG:
-Apostolic Church of Queensland (Australie)
-Apostolic Church of South-Africa-Apostle Unity (Zuid-Afrika)

-Gemeente van Apostolische Christenen (Niederlande)
-Vereinigung Apostolischer Christen (Zwitserland)

-Union des Chr
étiens Apostoliques (Frankrijk)

-Apostolische Gemeinschaft (Duitsland)
-United Apostolic Church (India)
-United Apostolic Church (Filippijnen)

Verder:
-De Reformiert-Apostolische Gemeindebund sloot zich in 1994 (voorlopig) aan
-Die Apostolische Gemeinde des Saarlandes was van 1956-1967 lid van de VAG
-De intussen verdwenen Altapostolische Gemeinschaft in Oostenrijk was lid van 1987-1991

Geen band met de VAG heeft de groep Rockenfelder, die zich in 1989 van de NAK afscheidde onder de naam “Vereinigung Apostolischer Gemeinden e.V.”

-De Igreja Evangélica Apostòlica werd vanuit Frankrijk bearbeid
-de 26 gemeenten op de Filippijnen vanuit Australië

De leer van de VAG was aanvankelijk die van de NAK.
Vanaf de 70-er jaren ging men zich heroriënteren op de KAG en de Notae ecclesiae (vroeg-christelijke concilies). Wie christelijk gedoopt is kan / is lid (worden). Vanaf 2005 is de verzegeling niet meer bepalend.
De doop wordt wederzijds erkend door RK en Protestant.
Het ambt van apostel maakt geen aanspraak op exclusiviteit: maar is een door Jezus opgeroepen en gemachtigde dienst.
De VAG kent 3 sacramenten: doop, avondmaal en verzegeling
-doop: men viert het verbond met God dat hij met de mens heeft
-avondmaal: men viert de verlossing van de zonden en de verzoening met God
-verzegeling: sinds 2005 niet meer bij jonge kinderen, maar wel op jeugdige leeftijd zoals confirmatie bij de protestanten. Sinds 2005 NIET meer gebonden aan het apostelambt. Leeftijd ca. 14 jaar. Verzegeling viert men ’t  uitstorten van de HG die met Pinksteren werd uitgegoten.

De VAG kent de priesterlijke ambten:
-apostel
-opziener
-oudste
-evangelist
-herder
-priester

niet-priesterlijk: diaken.

In Europa staan sinds 2003 alle ambten open voor vrouwen. De eerste vrouwelijke priester was in Nederland.
Het ambt van profeet is weliswaar niet bezet, maar dat wordt wel als mogelijkheid opengelaten.

Liturgie:
-ingangslied van de Gemeente
-ingangsgebed
-lezing uit de Bijbel
-koorzang
-prediking
-gemeentezang
-ev. getuigenis / meedienen van een andere medewerker
-zondebekentenis in ’t  gebed van het Onze Vader
-toekennen van de vergeving der zonden
-dankgebed
-avondmaalsviering
-slotgebed
-koor of gemeentezang

Apostolic Church of Queensland.
Ontstaan in 1886, dus geen tak van de NAK, want die bestond toen nog niet als
één organisatie. Er was toen wel een los nieuwapostolisch apostelverbond.

Symbool met de 4 R’s:  right, royal, righteous, rich
De jonge evangelist Hermann Niemeyer werd in 1883 door Krebs naar Australië gezonden. In 1886 werd hij tot apostel geroepen. Met Niehaus kwam het tot een conflict i.v.m. het functioneren van het stamapostelambt: in 1911 werd Niemeyer daarom uit het apostelambt ontheven. Vervolgens ging hij zijn eigen weg.
In 1918 pas werd Engels de voertaal (WOI!!!) en de naam veranderd van Apostolische Einheits-Kirche in ACoQ. Toen verdween het profetenambt en zorgden dromen voor nieuwe ambten.
Na H. Niemeyer (1886-1920) kwamen als apostel o.a. zoon Wilhelm Niemeyer (1920), Emil Zielke, Arnold Edward Zielke, Arnan Niemeyer.
De kerk werd in twee districten verdeeld: Noord- en Zuid-Queensland.
Opvolger van Arnan werd in 1977 Mervyn Zischke.
In 1988 stierven in korte tijd de beide apostelen zonder dat er in opvolgers was voorzien. Pas in 1990 volgde een ordinatie (door de Zuidafrikaanse apostel Erasmus) van 2 apostelen:
-Kenneth Dargusch (Zuid-Queensland) (12 Gemeenten)
-Clifford Flor (Noord-Queensland) (16 gemeenten).

Vanuit Australië werd gearbeid in de Filippijnen, wat resulteerde in de stichting va de “United Apostolic Church of the Philipines”, met nu 26 gemeenten.
Verder is er een Missie in Kenia met de naam “Unity Apostles Church”
De leer en liturgie is hier en daar anders dan de VAG in Europa hanteert. Zo ook is de liturgie langer dan in Europa, en de diensten duren mede daardoor langer. Vaak brengt men de verdere zondag gezamenlijk door.

Apostolic Church of South-Africa – Apostle Unity
In 1889 vanuit Australië gesticht door Klibbe, die door Niemeyer was gezonden.
In 1893 werd Klibbe in Austral;ie tot Apostel geroepen en geordineerd door Niemeyer.
In 1913 werd Klibbe door de stamapostel uitgesloten, en na juridische strijd werd de naam van ‘Nieuw-Apostolisch’ in “The Old Apostolic Church of South-Africa” veranderd.
Zijn schoonzoon H. Velde werd in 1930 tot apostel beroepen en in 1931 geordineerd. Al spoedig splitste hij zich af met zijn ‘Apostolic Church’.
De Old-Apostolic Church’ heeft geen band met de VAG. Wel werd vanuit deze richting in 2007 in Duitsland de Altapostolische Kirche gesticht(!!)
Gelijk met de afzetting van Klibbe, zette Niehaus in 1913 Wilhelm Schlaphoff als apostel in om enige gemeenten die de NAK trouw beleven, te verzorgen.
Door de situatie in de NAK in de 50-er jaren werden in Zuid-Afrika in 1954 de apostelen P.J. Erasmus en D.C. Smuts Malan, plus H.F. Schlaphoff (zoon van) door de NAK uitgesloten. Met hun volgelingen en hun ‘Apostolic Church’ gingen ze in 1956 samen met de groep van H. Velde onder de naam ‘Apostolic Church – Apostle Unity’.
De leer is als die van de VAG in 1958. Alleen in Europa is deze in 1984 en 2005 verder gemoderniseerd, in Zuid-Afrika niet.
Heden 35 gemeenten, met enkele duizenden leden, met 16 eigen gebouwen.

Reformiert-Apostolischer Gemeindebund (RAG).
Van 1921-1994 in de traditie van de KAG.

C.A. Br
ückner werd in 1921 door Niehaus er uitgezet. Doch 6000 leden volgden hem.

Na WOII samenwerking met HEAG en Apostolische Stichting (GvAC).
De richting werd liberaler.

In 1994 gingen West-Duitse RAG met AG uit D
üsseldorf samen, maar de aparte benamingen bleven bestaan.

Apostolische Gemeinde des Saarlandes. (AGdS).
1952 uit de NAK. 1956-1967 lid van de VAG.
Na WOI was NAK-Saarland tot 1935 onder de CH-districtsapostel.
Na WOII onder Frans gezag. De eertijdse NS-figuren (o.a. zoon van Bischoff) waren er niet welkom, en weer gingen de Zwitsers oppassen: E. en O. Güttinger, en Rudolf Schneider.
Door ruzies over de ‘wederkomst’ gingen 1264 van de ca. 4.000 leden uit de NAK. Deze groep van 1264 was de start van de AgdS.
In Zwitserland gingen in 1954 de twee G
üttingers uit de NAK; zij kwamen tot de Vereinigung Apostolischer Christen in der Schweiz, met ca. 1000 aanhangers.

In 1955 werden uit de NAK gezet de apostels Kuhlen, Dehmel en Dunkmann, die de Apostolische Gemeinschaft vormden met ca. 10.000 aanhangers.
In 1955 werd de AGdS officieel gevestigd.
In 1957 sloot een deel van de AgdS zich aan bij apostel Gaidies, die zich al eerder van de NAK had afgescheiden.

De AGdS sloot zich niet aan bij de D
üsseldorfse Gemeinde aan, bij de 10.000 aanhangers van Kuhlen, Dehmel, Dunkmann.

De bischoff (opziener) Herbert Schmidt van de AgdS maakte problemen, met tegenover zich de apostels
Kuhlen, Dehmel, Dunkmann, die hem weg wilden hebben.
Toen liet Schmidt zich tot apostel benoemen en dat deed de deur dicht. Dit betekende de start in 1968 van de Saarlandse Apostolische Gemeinschaft (D
üsseldorf), met de ca. 350 broeders en zusters die niet  met Schmidt verder wilden.

De AgdS ging in 1983 van Herbert Schmidt over naar Ortwin Schmidt tot 2001.

Rond 1988 / 1989 ging nog eens de helft naar de AG (van D
üsseldorf).
In 2001 werd Friedhelm Gr
äßer tot apostel van de AGdS gekozen.

In 2008 telde de AgdS nog 120 leden.

Vereinigung Apostolischer Christen (VAC)
Ernst G
üttinger werd in 1951 door Stammapostel Bischoff in de rust gezet.
In 1954 werd zoon Otto G
üttinger (apostel) uitgesloten vanwege de stamapostelboodschap; zijn vader (in rust zijnde) in 1954 ook!

In 1956 werd de “Vereinigung der Apostel der Apostolischer Gemeinden” opgericht (zie eerder).
In 2007 telde de VAC nog 555 leden.
(In 1978 verhuisde de NAK van Frankfurt a/M naar Zwitserland.)

Gemeente van Apostolische Christenen Nederland (GvAC)
in 1958 officieel gesticht.

HEAG
o.l.v. H.J. Smit in 1925 uit de HAZEA. Vanaf 1926 contact met Ref.Ap.Gem.Bund van Brückner.

Smit werd in 1933 opziener, in 1950 apostel.

|Uit de NAK der Nederlanden ontstond de Apostolische Stichting in 1955, en kreeg Kamphuis de leiding (ca. 1.000 leden).

Samen (HEAG en Ap.St.) in 1958 officieel geworden onder de naam “Apostolische “Geloofsgemeenschap” o.l.v. Smit en Kamphuis; er waren toen 23 gemeenten.

Na Smit en Kamphuis werd J.F. Kr
öner de nieuwe apostel in 1965; C. Boermeester 1975-1987, J.F. Kröner jr. 1987-1997.

In 1980 een naamsverandering: GvAC, plus de mogelijkheid van het profetenambt, hoewel nog niet als ambt bezet / ingevuld (als VAG-lid).
J.T. de Haan 1997-heden apostel.
In 2008 zo’n 200 actieve leden in 9 gemeenten.
Haar eerste vrouwelijke diaken kwam in 2005, zij werd priester in 2007.

Apostolische Gemeinschaft (AG) in Düsseldorf.
In 1955 ontstaan met de uit de NAK afkomstige apostelen Kuhlen, Dehmel en Dunkmann.
Nu ca. 2500 actieve leden.
Peter Kuhlen was in 1948, tegen de wil van de stamapostel Bischoff, tot opvolger gekozen door het apostelcollege, maar door weerstand van vooral zoon Friedrich Bischoff, trok hij zich terug van deze functie in 1950.

Kuhlen c.s. stichtten in 1955 in D
üsseldorf  'Die Apostolische Gemeinschaft', met ca. 15.000 leden.
Nog in 2007 gaf de NAK aan Kuhlen, G
üttinger e.a. de schuld van de splitsingen: het was dus niet door de “Boodschap” gekomen! Het gevolg was, dat alle gesprekken die gaande waren, werden stopgezet.

In 1975 waren er 9.760 leden, in 2008: 5992 leden.

Union des Chrétiens Apostoliques de France (UCAF).
In 1954 gesticht, uit de NAK-regio Moezel, met 300 leden, en later nog 80 uit Straatsburg.
In 1956 bij de VAG, met heden nog ca. 120 actieve leden.
Er is een gemeente in Toulouse, en twee in het Departement Moselle.

United Apostolic Church of India (UACI)
Apostel William Edgar Erry was in 1969 door de NAK als bisschop naar India gestuurd. In 1971 werd hij apostel. In 1981 bij de VAG.

In 1974 uit ’t ambt gezet, maar hij ging gewoon verder, samen met bisschop Vincent Bower, die w
èl gewoon lid van de NAK was!!

Na nog meer onduidelijkheden werd in 1983/1984 de UAIC officieel opgericht.
Door de dood van apostel Vanathaian in 2005 kwamen de gemeenten grotendeels alleen te staan; er wordt bekeken of de Australische Gemeenten die op de Filippijnen actief zijn, de UACI kunnen overnemen.

Alt-Apostolische Gemeinschaft Wien (AAG)
In 1970 ontstaan vanuit de NAK. Ze bestond tot 1993. Lid van de VAG 1987-1993. Ze stond o.l.v. bischoff Heinrich Seiler; toen hij in 1993 overleed was het met deze gemeente al snel afgelopen.
Het ambt van profeet was wel mogelijk, maar niet ingevuld.

Diasporagemeenten.
Het gaat om in de 50-er jaren uitgetredenen van de NAK:
-USA: enkele families
-Argentinië, Brazilië: enkele 10-tallen mensen.

In Brazilië ontstond de ‘Igreja Evangélica Apostólica”. Begin 21e eeuw was dit afgelopen.

                                                                                                                        (terug naar de beginpagina)