tegen
de achtergrond van zijn ontstaan in Engeland en Duitsland.
M.J.
Tang.
I.
Historisch Gedeelte.
Hoofdstuk
1. Tijdsbeeld.
1.
Europa na 1800.
Wat veel losmaakte in Europa was de Franse Revolutie, die in grote delen van
Europa een scheiding bracht tussen kerk en staat. De
industriële en politieke revolutie had de eeuwenlange relatieve stabiliteit
verstoord, wat grote maatschappelijke onrust en onzekerheid bracht: “Reeds
wordt het laatste klokgelui van de uitvaart dezer wereld vernomen”.
(Testimonium).
2.
Engeland, de bakermat.
In Engeland had het proletariaat van de industrialisatie geen stem in de
politiek, maar dat hadden de nieuwe industriebaronnen ook niet, want je stem
uitbrengen had te maken met je hoeveelheid grondgebied. Daartegen
was alleen maar een verbeten vasthouden aan oude structuren van kerk en staat
mogelijk. De chaos maakte dat velen meenden dat God zeer vertoornd was, en
dat het moment komende was dat Hij zou ingrijpen.
Hoofdstuk
2. De oorsprongen.
1.
De Albury Conferences.
In 1826 ontmoetten de anglicaanse geestelijke Lewis Way en Henry Drummond
elkaar. Drummond was een schatrijke bankier te Londen, en Way wees hem op de
spoedige wederkomst van Christus, en op de rol van Israël daarbij. Om daar
rustig met anderen over te praten om diep op de materie in te kunnen gaan,
bood Drummond daartoe gastvrijheid aan op zijn landgoed te Albury, zo’n 50
kilometer ten zuidwesten van Londen.
Eind november 1826 kwamen daar zo’n 30 mannen bijeen: de helft predikanten,
de helft leken; allen geloofden in de Joodse en christelijke hoop op de
wederkomst.
Deze eerste Albury Conference duurde een
volle week: elke dag had een strak schema, en dit patroon werd op de
volgende conferenties aangehouden.
Een
korte samenvatting van de onderwerpen die aan de orde kwamen:
- de
leer van de heilige Schriften over de ‘tijden der heidenen’ en over het
einde van de tegenwoordige bedeling.
- de
bijbelse leer over de tegenwoordige en toekomstige toestand van de Joden;
het herstel van de twee en de tien stammen van Israël.
- de
wederkomst van Christus
- systematische
ordening en chronologie der profetische geschriften en de opeenvolging van
de gebeurtenissen, die samenhangen met de wederkomst van Christus.
- de
tekenen der tijden
In
november 1827, 1828 en 1829 werden de Albury Conferences voortgezet. Van drie
jaren weten we de namen van de aanwezigen: in totaal 44 man. Vier van hen
zullen later apostel zijn in de Catholic Apostolic Church.
Eén van de deelnemers, James Haldane Stewart, had in de beginfase een grote
invloed door een brochure die hij uitgaf over het afsmeken van een nieuwe
uitstorting van de Heilige Geest. Later heeft hij zich niet aangesloten bij
het Apostolische Werk.
Een ander was de predikant van Schotse Kerk te Londen: Edward Irving. Hij
trok de aandacht door publicaties over het naderende einde van deze bedeling,
en door de toenemend apocalyptische toon van zijn predikaties, waarmee hij
duizenden hoorders naar zijn kerkdiensten trok.
Op de eerste vier conferenties was Drummond de notulist.
De vijfde Albury Conference werd vervroegd gehouden, in juli 1830, omdat in
de lente van dat jaar er berichten kwamen uit Schotland van wonderbaarlijke
genezingen, profetieën en tongentaal, blijkbaar als verhoring van de gebeden
om nieuwe tekenen van werkzaamheid van de Heilige Geest.
Van deze vijfde Conference zijn geen verslagen beschikbaar.
Er werden waarnemers naar Schotland gestuurd, maar ’t is niet duidelijk of
de Conference hier bemoeienis mee heeft gehad.
2.
Port Glasgow.
Een tweede wortel van het Apostolische Werk vinden we in Schotland: daar
beleefde men in de dertiger jaren van de 19e eeuw een geestelijke
opwekking. Een grote rol hierbij speelde de prediking van John Macleod
Campbell, een presbyteriaans predikant. Hij predikte tegen de Calvinistische
uitverkiezingsleer: hij vond dat Gods liefde uitgaat tot alle mensen. Door
o.a. deze zaken werd hij uit zijn ambt gezet, doch bij het Apostolische Werk
heeft hij zich nooit aangesloten.
De invloed van Campbell en Haldane Stewart vinden we verenigd bij de
gebroeders George en James Macdonald te Port Glasgow. Hun zus Margaret was
zeer ernstig ziek. James genas dankzij de Heilige Geest zijn zus en tevens
een andere ernstig zieke vrouw. Veel mensen kwamen op hen af, en samenkomsten
werden gehouden.
Een kleine groep vertrok vanuit Londen naar Port Glasgow en bracht later
verslag aan Drummond e.a. in Albury.
Ongeveer een jaar duurde de manifestaties in Port Glasgow. Herhaaldelijk werd
daarbij de roep gehoord: “Geef ons apostels! Geef ons apostels!”.
De weerklank van het Schotse gebeuren was groot, en droeg vooral vrucht in
nieuwe geestesuitingen, ditmaal in Londen.
3.
Gebedsverhoringen te Londen.
John Bate Cardale, advocaat, stelde na terugkomst zijn huis open voor
gebedssamenkomsten. Reeds op 30 oktober 1830 vond in Londen een genezing
plaats.
Tijdens zo’n gebedskring op 30 april 1831 bij Cardale sprak zijn vrouw,
aangegrepen door de kracht des Geestes, drie zinnen in een onbekende taal. De
vertaling in het Engels was: “The Lord will speak to his people; the Lord
Hasteneth his coming; the Lord cometh.”
Omdat de gewone kerk deze activiteiten bij Cardale afwees, vonden ze een
geestelijk huis in de gemeente van Irving, die ook bij Cardale thuis was
geweest.
Een beslissende wending kwam op 16 oktober 1831 tijdens een morgendienst in
de kerk van Irving: een miss Hall vluchtte naar de consistoriekamer om uiting
te geven aan de kracht van de Heilige Geest, die over haar gekomen was: heel
de kerk vulde zich met het majesteitelijke geluid. Irving kondigde toen aan,
dat hij de Geest des Heren in diens eigen huis niet meer in de weg kon staan.
Ene Taplin barstte vervolgens uit met een stem die het dak van de kerk scheen
te doen scheuren: “Why will ye flee from the voice of God? The Lord is in
the midst of you. Why will ye flee from his voice? Ye cannot flee from the
day of the Lord!”
Het hierop volgend tumult was nauwelijks te bedwingen, en tijdens de
eerstvolgende kerkdiensten was er nauwelijks genoeg plaats voor de
toegestroomde menigten.
4.
Edward Irving.
Hij was op 4 augustus 1792 in Schotland geboren. In
1822 wordt hij bevestigd tot predikant van een der vijf gemeenten van de
Church of Scotland te Londen. Door
zijn welsprekendheid groeide zijn aantal toehoorders flink, waaronder velen
uit de hogere kringen.
In 1828 ondernam hij een evangelisatiecampagne door Schotland. Het
belangrijkste thema was de wederkomst van Christus. Soms sprak hij menigten
toe van meer dan 10.000 mensen.
Terug in Londen hield hij vroege bidstonden om Campbell te steunen, doch deze
wordt toch ontheven uit zijn ambt. De
bidstonden gingen echter door en er werd toen al gebeden om herstel van de
ambten van apostelen, profeten, evangelisten en herders / leraren. Kort
daarna liet Irving, zoals reeds beschreven, de geestesuiting toe in zijn
kerk.
Op 22 mei 1832 leidt dit alles tot ontheffing van zijn standplaats, vooral
omdat hij toeliet dat niet-geordende personen in de kerkdienst
interrumpeerden, zowel leden als niet-leden van zijn gemeente, waaronder
zelfs vrouwen.
Maar al snel vond hij een nieuwe plek om zijn kerkdiensten voort te zetten.
Inmiddels was Cardale door de stem der profetie tot apostel geroepen, al wist
nog niemand precies hoe dit ambt moest functioneren in de bestaande
kerkelijke structuren.
In maart 1833 werd Irving ook als predikant afgezet. Maar zijn
openluchtsamenkomsten trokken weer duizenden toehoorders.
Toen hij in z’n oude gemeente een kind wilde dopen, werd dit door apostel
Cardale verhinderd, omdat Irving daartoe geen bevoegdheid meer had. Irving
onderwerpt zich hieraan.
Nog in dezelfde week echter werd Irving door een profeet tot engel van een
gemeente geroepen en de volgende dag door Cardale geordend.
De positie van Irving werd er niet gemakkelijker op: tot december 1834 werden
naast Cardale nog vijf apostelen geroepen, en hun gezag was hoger dan dat van
Irving, maar hij werkte loyaal en trouw door.
Begin september 1834 ondernam Irving, ondanks een zwakke gezondheid, een
lange reis naar Schotland. Onderweg predikte hij regelmatig. Eind oktober
kwam hij eindelijk in Glasgow aan, waar hij in de nacht van 7 op 8 december
overleed.
De kerk die hem zijn ambt ontnam, eerde hem met een graf in de kathedraal van
Glasgow.
De
vraag is of het Apostolische Werk “Irvingisme” genoemd kan worden.
Ondanks zijn grote aandeel er in menen velen dat dit niet zo is.
De Apostolischen van de eerste decennia hebben wat er in hun midden gebeurde,
gezien als een Werk Gods ten behoeve van heel de Kerk in al haar geledingen.
Ze hebben consequent elke benaming geweigerd, die niet van toepassing was op
heel de Kerk van Christus en zich bijgevolg Katholiek Apostolische Kerk
genoemd, zonder deze naam exclusief voor zich op te eisen.
Hoofdstuk
3. De Katholiek Apostolische Kerk.
1.
De breuk met de kerkgenootschappen.
Behalve Irving waren er meerdere predikanten die uit hun kerk waren gezet, en
die vaak met een klein groepje uitgetredenen verder trachtten te gaan, wat
lastig was; zij hoopten op en baden om een wending dat men weer als Kerk kon
functioneren.
2.
Het apostolaat hernieuwd.
Op 7 november 1832 vond er ten huize van Irving een gebedssamenkomst plaats.
Drummond, gedreven door de Heilige Geest riep John Cardale toe: “Convey it,
convey it, for art thou not an apostle?”
Dit moment wordt in apostolische kring beschouwd als de eerste
apostel-roeping, nadat het apostolaat van de begintijd was weggenomen. Het
duurde echter wel tot 24 december 1832 eer Cardale een daad verrichtte uit
zijn apostolische volmacht, en toen nóg eerst na profetische aanwijzing. Op
die dag ordende hij te Albury William
R. Caird, in het ambt van evangelist.
Tweede Kerstdag wees Taplin Drummond aan als engel van de gemeente te Albury,
en Cardale ging hem ordenen.
Pas op 5 april 1833 verrichtte Cardale weer een daad uit zijn apostolische
volmacht: hij ordende Irving tot engel van de gemeente in Newmanstreet in
Londen.
Het werd als een bijzondere leiding van God ervaren, dat de gemeenten die uit
de verstrooiing bijeengebracht waren onder het hernieuwde apostolaat,
afkomstig waren uit de belangrijkste stromingen binnen de Kerk van in
Engeland: Anglicaanse, Presbyteriaanse en de Dissenters.
Op 25 september 1833 werd Drummond tot apostel geroepen, waarna in het zelfde
jaar ook nog werden geroepen:
- John
Henry King-Church (ambtenaar aan de Tower)
- Spencer
Perceval (Anglicaan, parlementslid-Tory)
In 1834 werden geroepen:
- Nicolas
Armstrong
- Francis
Valentine Woodhouse (jurist, straatprediker)
In 1835 werden hieraan nog toegevoegd:
- John
Tudor (uitgever, Anglicaan)
- Henry
Dalton (Anglicaans geestelijke)
- Thomas
Carlyle of Shawhill (Presbyteriaan, advocaat)
- Francis
Sitwell (Anglicaan, uit een oud adellijk geslacht)
- William
Dow (predikant van de Schotse Kerk)
- Tenslotte
Duncan Mackenzie (lid van de Schotse Kerk), op het laatste moment
aangewezen, nadat Williams broer David Dow geweigerd had zijn roeping te
aanvaarden
3.
Het Testimonium.
De zeven gemeenten die nu hun engelen hadden ontvangen, representeerden de
Algemene Kerk. De apostelen werden losgemaakt van hun taken in de
plaatselijke gemeenten: zij gingen in afzondering. Dit gebeuren vond plaats
tijdens een plechtigheid op 14 juli 1835. Vanaf 1852 werd deze 14e
juli als een hoge kerkelijke feestdag gevierd in de Katholiek Apostolische
gemeenten.
Het grondpatroon van de in haar oorspronkelijke vorm herstelde kerk, lag nu
gereed voor heel de christenheid. In
hun afzondering te Albury bevonden zich ook de zeven profeten van de Algemene
Kerk. Eenmaal
per vier weken begaven de apostelen en profeten zich naar Londen, om de
“Council of Zion” bij te wonen: de raadsvergadering der Zeven Gemeenten.
In 1836 verkondigde Drummond dat het de wil van de Heer was om de
Christenheid te verdelen onder de twaalf apostelen, als vorsten van de
stammen van het geestelijke Israël.
Juda
|
Engeland
|
Cardale
|
Benjamin
|
Schotland
en protestants Zwitserland
|
Drummond
|
Manasse
|
Italië
|
Perceval
|
Aser
|
Frankrijk
en r.k. Zwitserland
|
Dalton
|
Simeon
|
Pruisen
en Noord-Duitsland
|
Carlyle
|
Ruben
|
Oostenrijk
en Zuid-Duitsland
|
Woodhouse
|
Naphtali
|
Spanje
en Portugal
|
Sitwell
|
Dan
|
Rusland,
Finland en de Baltische staten
|
Dow
|
Ephraïm
|
Polen
|
Tudor
|
Gad
|
Noorwegen
en Zweden
|
MacKenzie
|
Issaschar
|
Nederland,
België en Denemarken
|
King-Church
|
Zebulon
|
Ierland
en Griekenland
|
Armstrong
|
Enkele
niet-Europese gebieden zijn bij Europese stammen ondergebracht:
- Noord-Amerika
bij Ruben
- India
en Australië bij Gad
- Zuid-Amerika
bij Naphtali.
In
hun stamgebieden moesten de apostelen zich op de hoogte stellen van:
a.
de religieuze situatie in het algemeen
b.
de verschillende landsgebruiken
c.
de mogelijkheden om hun de waarheden mee te delen, die hun zelf
onderwezen waren
d.
de in die volkeren bewaarde vormen van leer en eredienst
In
Albury hadden de apostelen hun getuigenisarbeid ter hand genomen, waarin men
zich niet richtte tot de volkeren, maar tot de geestelijke en wereldlijke
leiders:
·
Begin
1836 werd door Drummond te Londen aan een aantal Anglicaanse prelaten
aangeboden een ‘Testimony to the Archbishops, Bishops and the Clergy of the
Church of England’, waarin de
zonden van het land waren samengevat, door de apostelen opgeschreven.
·
Vlak
daarna werd door Perceval aan de koning aangeboden het ‘Testimony to His
Majesty King William IV and to the Members of His Majesty’s Privy Council’.
·
Het
grote ‘Testimonium’ was een uitbreiding en verdieping van de ‘kleine
testimonia’ en gericht aan alle kerkelijke en wereldlijke leiders van de
christelijke wereld. Hoofdpunten hiervan zijn:
i.
begonnen werd met een begroeting
ii.
de ongehoorzame wereld: over de volken die een revolutie ontketenen,
plus het gevaar van wetenschap en persvrijheid
iii.
de ongehoorzame kerk, vanwege het zich ontdoen van het viervoudige
ambt
iv.
kerk en staat, over de juiste verhouding tussen wereldlijke overheid
en de Kerk
v.
de gebroken christenheid: de scheiding tussen katholicisme en
protestantisme
vi.
teken des tijds, de Franse Revolutie werd gezien als een eerste schok
van de algemene beroering die tenslotte zou uitmonden in de wederkomst
vii.
het werk der redding; een korte schets van het ontstaan van het
Apostolisch Werk en tenslotte de oproep aan geestelijken en vorsten om zich
voor te bereiden op de verlossing
4.
Crisis tussen geest en ambt.
Begin 1838 waren de apostelen overgestoken naar het Europese vasteland,
behalve Cardale, die apostel van Engeland was. Blijkbaar
is er nauwelijks sprake van gehoor voor hun boodschap. Een
profetisch woord had de duur van de afwezigheid van de apostelen beperkt tot
1260 dagen, gerekend van de dag van hun afzondering: 14 juli 1835. Tegen
Kerstmis 1838 waren ze weer in Albury bijeen. Na enige tijd vertrokken ze
weer om eind 1839 terug te keren op verzoek van Cardale, vanwege een ernstige
crisis.
Wat
was de situatie? Aanvankelijk hadden de apostelen zich vrij passief
opgesteld, en zich tot aan de ‘afzondering’ loyaal onder het gezag van de
voorganger van de gemeente gesteld. Apostolische handelingen verrichtten zij
slechts wanneer de Geest dat hun te kennen gaf: de Geest was belangrijker dan
het ambt. Door
de belangrijke functie van de profeten, de passieve houding en later hun
afwezigheid van de apostelen, was in 1839 de situatie ontstaan dat de leiding
van het Werk berustte bij de ‘Council of Zion’. De vraag was: zouden de
vier ambten de Kerk samen besturen, of zouden de apostelen het hoogste gezag
uitoefenen?
In 1840 waren alle ambtsdragers van de Algemene Kerk en de engelen van de
plaatselijke gemeenten uitgenodigd om hun denkbeelden ter kennis van de
apostelen te brengen. Daarna gaven de apostelen een verklaring uit: zij
wensten geen concilie, geen autonomie van de profeten. Het ultimatum werd
aanvaard. De instelling van ‘ambtsdragers-met-de-apostelen’ werd
opgeschort; de ‘Council of Zion’ werd ontbonden. Pas in 1847 mocht het
weer samenkomen, maar slechts als ‘raad voor de stam Juda’.
Alle profetische uitspraken werden aan het oordeel van de apostelen
onderworpen.
Het apostolische gezag was sterker uit de crisis gekomen.
Alleen apostel Mackenzie weigerde met zijn handtekening de maatregelen te
bekrachtigen, hij weigerde zelfs verder als apostel op te treden als niet een
tweede pinksterwonder geschiedde, dat hem bij al zijn handelingen zou
toerusten met buitengewone krachten des Geestes. Hij zou nooit meer deelnemen
aan raadsvergaderingen van het apostelcollege en ook nooit meer deelnemen aan
enige eredienst in de Katholieke Apostolische Kerk.
In
het volgende decennium is er sprake van achteruitgang en van een zekere
matheid. De apostelen gaven zich een actievere rol: zij gingen o.a. over tot
de verzegeling van de ambtsdragers, en in 1847 ook van de eerste
gemeenteleden. Door handoplegging door de apostel werd deze plechtigheid
bevestigd.
Na 1847 is er zowel in Groot-Brittannië als op het continent van Europa een
opleving te zien.
5.
Het Werk buiten Groot-Brittannië.
Succes was er in Canada en de Verenigde Staten; in Frankrijk verliep de
ontwikkeling teleurstellend. In Duitsland was sprake van een verrassende
uitbreiding van het Werk.
In Karlsruhe in Beieren had bij de jaarwisseling van 1827-1828 de
Rooms-katholieke geestelijke Johann Evangelist Lutz een geest van gebed en
exaltatie losgeroepen, die maandenlang aanhield. Er werd geprofeteerd: “Der
Herr will euch wieder Apostel senden und Propheten wie am Anfang.” In 1842
kwam hij in aanraking met de evangelist Caird, die hem vertelde over de
nieuw-geroepen apostelen. Lutz riep: “Apostel? Ik wacht nu al 14 jaar op
apostelen!” Vanwege vervolging door de overheid in Beieren weken vele
aanhangers uit naar Württemberg, waar in Ulm de eerste Katholiek
Apostolische Gemeente van de stam Ruben (Zuid-Duitsland) ontstond.
In Noord-Duitsland was het de Lutherse hoogleraar in de theologie, Heinrich
Wilhelm Thiersch, die zich geheel wijdde aan het Apostolische Werk.
In Pruisen werkte de evangelist Charles J.T. Böhm. Reeds
in 1846 werden de apostelen Carlyle en Woodhouse naar Berlijn uitgenodigd, en
met Kerst 1846 werden in Frankfurt am Main de eerste verzegelingen verricht
door Carlyle, in 1848 de eerste in Berlijn.
In 1852 werden in de stam Simeon (Noord-Duitsland) 1004 gelovigen verzegeld.
In Zwitserland werd in Bazel in 1855 de eerste gemeente gesticht, in België
te Luik in 1852, in Australië te Melbourne in 1854, in Italië te Florence
1859, in Zweden te Stockholm in 1878, in Rusland te St.-Petersburg in 1872.
In 1899 waren er volgens de Hersteld Apostolische apostel A.J. Korff
407 Katholiek-Apostolische gemeenten.
6.
Nederland.
De eerste sporen van het Apostolische Werk treffen we in Nederland aan in
kringen, waar directe invloed van het Reveil voortleefde: ideeën van Isaäc
da Costa anno 1823 komen voor een belangrijk deel overeen met die in het
Testimonium.
In 1851 had apostel King-Church contacten gehad met predikanten. Meer
resultaat had de evangelist Maximilian von Pochhammer, die reeds in 1853 in
het Pruisische Köningsbergen een flinke gemeente had opgebouwd. Hij kwam in
1862 in Nederland en ontmoette naast predikanten ook mensen in lekekringen,
waar opgewekt geestelijk leven en oprechte zorg voor de Kerk bestond.
Mr. Isaäk Capadose in Den Haag werd gewonnen voor het Apostolische Werk en
in 1867 werd hij door apostel Woodhouse te Albury tot priester gewijd.
In 1867 was in Den Haag de eerste Katholiek Apostolische Gemeente gesticht.
Engel van deze gemeente werd Jacobus Johannes Landsman.
In 1868 werd Capadose tot engel gewijd.
7.
De tijd van zwijgen.
In 1855 stierven drie apostelen: MacKenzie, Carlyle en William Dow.
Nog vóór het derde sterfgeval hadden de apostelen overwogen of er door hen
stappen gedaan konden worden om de opengevallen plaatsen aan te vullen. Zij
kwamen echter tot de overtuiging, dat in de Heilige Schrift geen machtiging
tot een dergelijke stap te vinden was.
In 1859 ontsliepen de apostel Perceval en Drummond, in 1862 Tudor.
Tijdens een bijeenkomst in de Kapel te Albury op 17 juli 1859 sprak de
profeet Taplin een roepingsprofetie uit over de engel-evangelist Charles Böhm.
Sommigen der aanwezigen, onder wie de Duitse engel-profeet Heinrich Geyer,
hoorden hierin Böhms roeping tot het apostelambt. De apostelen beslisten dat
het ging om een roeping tot het ambt van coadjutor. Een coadjutor mocht alle
rechtstreekse opdrachten van een levende apostel uitvoeren.
In 1860 kreeg Geyer de roeping van twee nieuwe apostelen: Böhm en Caird,
doch, zoals gezegd: de apostelen benoemden hen tot coadjutoren.
In 1865 overleden Sitwell en King-Church; in 1869 Dalton; in 1877 Cardale, in
1879 Armstrong.
De enige apostel was nu nog Francis Woodhouse, die nu 74 jaar oud was.
In 1901 stierf hij: bijna 96 jaar geworden.
Met
de dood van de apostel, meende men, was de tijd van zwijgen gekomen. De beide
coadjutoren in 1901 (Heath en Capadose) konden geen apostolische
ambtshandelingen meer verrichten: er konden geen verzegelingen meer
plaatsvinden en geen priesters en diakenen meer geordend worden. De
kerkdiensten konden slechts in verkorte en vereenvoudigde vorm worden
voortgezet. Door
de zonden van de Kerk werd het binnenleiden in het beloofde land vertraagd.
In 1932 stierf de laatste dienaar van de Algemene Kerk; sindsdien is de
Katholiek Apostolische Kerk een groep afzonderlijke gemeenten.
Vanaf 1971 was er geen enkele Katholiek Apostolische Gemeente meer waar de
Heilige Eucharistie gevierd kon worden.
In Katholiek Apostolische Gemeenten worden diensten gehouden van aanbidding,
verootmoediging en voorbede.
Hoofdstuk
4. Hersteld-Apostolischen en Nieuw-Apostolischen.
1.
De periode van apostel Schwartz.
Was het gewillig laten uitsterven van het apostelambt niet juist een zonde?
Tot degenen die zich hierover zorgen maakten, behoorde de engel-profeet
Heinrich Geyer uit Berlijn. Hij had moeten aanzien hoe in 1859 en 1860 twee
apostelroepingen, door profeten uitgebracht, door de nog levende apostelen
waren afgezwakt tot benoemingen van coadjutoren.
Een ander die verontrust was op dit punt, was Friedrich Wilhelm Schwartz, in
1848 verzegeld. Als hulpengel te Hamburg bad hij vurig met zijn gemeenteleden
om aanvulling van het getal der apostelen; anderzijds vermaande hij Geyer
zich gehoorzaam te schikken in de te Albury genomen beslissing.
In november 1862 ontving Schwartz een brief van Geyer waarin deze hem
vertelde, dat toen hij met apostel Woodhouse in Königsbergen was, hij
logeerde bij de ouderling Rosochacky. In gebed sprak toen de Heer tot Geyer:
“Rosochacky, de Heer roept u tot apostel!”
Schwartz heeft toen aan beiden gevraagd of zij voor de rechterstoel van God,
de daad, als door God verricht met ‘ja’ konden beantwoorden. Beiden
antwoordden met ‘ja’.
Schwartz liet ze toen allebei naar de gemeente in Hamburg komen in het begin
van januari 1863, waar Schwartz zich als hulp-engel onder de apostel
Rosochacky stelde, en zijn gemeente vroeg wie deze broeder tot zijn apostel
wilde aannemen. Op vijf leden na stonden allen op.
Rosochacky werd echter, mede door zijn vrouw, aan het twijfelen gebracht, en
hij trok zich terug.
Schwartz was echter nog steeds overtuigd van de juistheid van zijn handelen
en wilde niet toegeven dat wat Geyer was geschied ‘duivelsch’ was.
Schwartz en Geyer werden bij apostel Woodhouse ontboden; de apostel las
slechts het uitsluitingsformulier voor, en daarmee waren zij
buitengesloten.
Terug in Hamburg besloot de gemeente zonder apostel te blijven, totdat de
Heer hen er een gaf. Na een paar maanden werd de priester Preuss tot apostel
geroepen.
Op 2e Pinksterdag 1863 werd Schwartz door de mond van de profeet Geyer door
de Heer tot apostel van Holland geroepen.
Op 24 september 1863 kwam Schwartz in Amsterdam aan.
Woodhouse
stuurde aan de engelen in Noord-Duitsland een rondschrijven, waarin hij
uiteenzette waarom de apostelen omstreeks 1860 geen maatregelen namen om de
overleden ambtsgenoten te doen opvolgen: in de Heilige Schrift vond men
daartoe geen machtiging. Dit was echter wel in tegenspraak met het
Testimonium, waarin de bisschoppen van de oude Kerk werd verweten, dat zij
niet deden wat hun plicht was geweest, namelijk dag en nacht tot God roepen om
de instandhouding van de apostolische bediening in de Kerk.
Rosochacky werd, nadat hij schuld beleden had, in zijn ambt hersteld.
G.C. Preuss stierf in 1878, en Geyer probeerde toen de Hamburgse gemeente
achter de door hem –heimelijk- geroepen apostel J.F. Güldner te krijgen.
Toen dat niet lukte, stichtte hij de ‘Apostolische Mission”, die in korte
tijd verliep. Preuss
werd in 1881, na een interim-periode met apostel Menkhoff, opgevolgd door
Friedrich Krebs. Met
hem begint de Nieuw-Apostolische tak van het Werk.
Terwijl
de ‘oude ordening’ steeds contact zocht met leidende personen uit kerk en
samenleving, richtte de ‘nieuwe ordening’ onder Schwartz zich van meet af
aan tot de onderste sociale lagen. Leer en stijl waren aanvankelijk praktisch
gelijk aan die van de Katholiek Apostolische Kerk.
Hemelvaartsdag 1864 werd de eerste verzegelingsdienst gehouden, waarin drie
mannen werden verzegeld.
Schwartz wist de voorganger van een Vrije Evangelische Gemeente, F.W.
Menkhoff, voor het Werk te winnen. Deze Menkhoff bracht Schwartz er toe een
soberder stijl in de liturgie in te voeren.
In 1872 werd Menkhoff tot apostel geroepen voor Westfalen en de
Rijnprovincie.
Uit eerbied voor de ‘moederkerk’ werkte Schwartz niet in die plaatsen
waar een Katholiek Apostolische Gemeente was.
Na zo’n 10 jaar begon het werk van de Apostolische Zending vrucht te
dragen, in 1876 wordt het aantal van 600 verzegelden genoemd. In
1896 waren dat er 1000.
Het Werk werd uitgebreid naar Nederlands-Indië en wel door de gepensioneerde
vice-president van het hooggerechtshof te Batavia: F.L. Anthing. Zijn
opvolger was Leonard; daarna werd Lim Tjoe Kim apostel van Indië. Diens
opvolger was Sadrach.
Vanuit
Duitsland werd begonnen in Australië (H. Niemeyer) en Zuid-Afrika (C.G.
Klibbe).
Onder Schwartz was de invloed van de profeten kleiner geworden, omdat hij de
ordening van de ambtsdragers niet meer uitsluitend afhankelijk wilde stellen
van aanwijzing door de profeten, maar mede van de bij voortduring in de
apostelen werkzame Heilige Geest, eventueel gesteund door andere profeterende
personen: “De profeet is niet de Heilige Geest, maar heeft Hem van Jezus
den Apostel ontvangen, door middel van den zichtbaren Apostel.” Dit
conflict, vlak voor zijn dood, werd bezworen.
Het tweede verschijnsel is dat van het ‘nieuwe licht’, vooral in
Duitsland onder Krebs gepropageerd, maar dat direct na de dood van Schwartz
ook in Nederland doorbrak. Het woord van de levende apostel werd belangrijker
dan de woorden van de apostel uit de bijbel.
Apostel Schwartz overleed op 6 december 1895.
2.
De scheuring van 1897.
Na de dood van Schwartz neemt opziener Jacob Kofman de leiding van de stam
Juda waar. De roepingsdienst wordt vastgesteld op 17 januari 1897. Als
profeet van Amsterdam brengt Vleck als eerste zijn profetie uit: diaken
Martinus van Bemmel. De Duitse apostelen aanvaardden deze roeping. Toch gaat
de strijd daarna tussen de aanhangers van de oude inzichten (Van Bemmel) en
die van het nieuwe licht (Kofman) in alle hevigheid door.
Een aantal weken later wordt Van Bemmel door de Duitse apostelen ontheven uit
zijn functie. De gemeente Haarlem en een groot deel van de gemeenten
Amsterdam en Enkhuizen blijven echter Van Bemmel trouw. IJmuiden, Hoorn en
Den Helder maken zich van hem los.
Een nieuwe roepingsdienst wordt op 12 juni 1897 in Amsterdam gehouden. Jacob
Kofman wordt tot apostel geroepen. Zijn richting van het nieuwe licht heet
vanaf 1 juli 1902 HAZEA.
De groep van Van Bemmel bleef zich HAZK noemen. Profeet
Vleck vertrok met een klein groepje.
Haarlem o.l.v. herder N.J. Verkruisen (“Christus zou op aarde zijn godheid
hebben afgelegd”) ging een eigen weg;
in 1913 volgde hereniging.
In 1925 stierf apostel Van Bemmel plotseling. Tot apostel werd geroepen J.G.
Kalwij.
In Haarlem was nu herder J.W. Verkruisen:
- opnieuw
het strijdpunt van de christologie
- leer
van de gelijkheid van de vier ambten werd door Verkruisen krachtig
verdedigd.
In
1931 volgde een splitsing: Haarlem gaat verder als HAZG.
In 1946 overlijdt apostel Kalwij en in 1947 wordt geroepen Dielof Willem
Ossebaar.
Vanuit
de HAZK zijn er ontwikkelingen:
- Zwitserland
- Australië
(in 1927 werd apostel H.R. Bosveld geroepen)
- Duitsland
(evangelist A.J. Korff: in 1928 apostel)
- Zuid-Afrika
(apostel C. Spies in 1936).
De strakke ‘bijbelheiligheid’
kenmerkt nog steeds de vroomheid in de HAZK. Uit de ‘oude ordening’ zijn
bewaard gebleven:
- het
besef dat het Apostolische Werk een werk is ten behoeve van heel de Kerk
van Christus
- de
voorbede voor het herstel van Israël
- de
verantwoordelijkheid die men wil meedragen voor de ontwikkelingen in de
Kerk en in de wereld.
In 1969 werd de HAZK getroffen door een
scheuring: Jacob van der Poorten, in 1968 geroepen tot apostel voor Engeland,
had de gave der profetie. Zijn roepingen waren gericht op het herstel van de
bovengemeentelijke ambten, met name het opzieners- of engelambt.
De groep van Jasper Schaap scheidde zich daarom af en Schaap werd tot apostel
geroepen. Zij bleven zich ook HAZK noemen.
In 1971 ging Van der Poorten toch uit de HAZK van Ossebaar en hij stelde zich
in de geest onder de Britse apostelen: hij ging eigenmachtig het Werk van de
‘oude ordening’ weer opnemen. Hij werd door profetie in zijn apostelambt
hersteld: “de blaam van 1863 was weggenomen”.
3.
De eenheid der apostelen.
Na de dood van apostel Schwartz in 1895 ging het informele leiderschap nu
over op Krebs. In Nieuw-Apostolische kring werd Krebs aangeduid als
‘eenheidsvader’. Het beleid van Schwartz om zonder inspraak van profeten
ambtsdragers aan te wijzen kwam onder Krebs tot volle ontplooiing. De
uitdrukkingen ‘Christus in de Apostel’, en ‘Christus als Apostel’
werden steeds vaker gebezigd.
In 1905 stierf Krebs, en hij werd opgevolgd door Hermann Niehaus. In
Nederland, onder apostel Kofman, is net als elders sprake van groei.
In 1902 wordt officieel de HAZEA opgericht. In
1910 wordt daar aan toegevoegd: “in Nederland en Koloniën”. Dan telt
Nederland 70 gemeenten.
In 1910 werd J.H. van Oosbree door Niehaus als opvolger van Kofman
aangewezen, zei het met de nodige reserves: er gold een proeftijd van een
jaar, en voor alle belangrijke beslissingen moest Van Oosbree eerst overleg
plegen met Niehaus. Later
zou blijken dat die reserves niet ongegrond waren.
Kofman overleed in 1911.
In Enkhuizen was de voorganger en evangelist H.J. Smit, die het niet eens was
met Van Oosbree om zijn opvattingen over het heilig avondmaal. Smit c.s.
verenigden zich in de HEAG in 1925.
In 1926 sloot hij zich aan bij het grotere verband van de Reformiert
Apostolische Gemeindebund van de afgescheiden apostel C.A. Brückner.
In 1930 scheidde A. Grootveld zich af en vormde de Nieuwe Hersteld
Apostolische Zendinggemeente, eveneens vanwege problemen met Van Oosbree.
Van Oosbree zat op dezelfde onorthodoxe lijn als Niehaus, en deze vroeg hem
in 1924 zijn opvolger als stamapostel te worden, wat Van Oosbree weigerde.
In 1930 werd Johann Gottfried Bischoff door Niehaus tot diens opvolger
voorgesteld en door de andere apostelen aanvaard.
Niehaus overleed in 1932.
Omstreeks 1930 telde de HAZEA 100 gemeenten met in totaal
22.600 leden.
Bischoff, sinds 1906 apostel, gaat als stamapostel de ruimte die Van Oosbree
altijd had gehad, beperken; zo mag hij geen opvolgers, opzieners en oudsten
meer aanwijzen zonder toestemming van de stamapostel.
Begin 1939 krijgt Van Oosbree naast zich een mede-apostel: Jan Jochems, en
deze werd de beoogde opvolger van Van Oosbree.
4.
De na-oorlogse crisis.
Bischoff was tegen de steeds hoger opgevoerde apostelverheerlijking in
Nederland. Ook trachtte hij de ideeën van Niehaus in orthodoxe zin terug te
buigen, terwijl Van Oosbree juist de ideeën van ‘het nieuwe licht’
radicaal toespitste. Wat kwaad bloed zette in Nederland en elders, was het
feit dat Bischoff al voor de ‘Machtsübernahme’ zijn sympathie voor
Hitler en zijn regiem had laten blijken.
Nog in mei 1945 ging Van Oosbree bij Jochems langs om hem te zeggen dat hij
de leiding van de stamapostel niet meer wenste te erkennen; als Jochems zich
hiermee niet kon verenigen, moest hij zijn eigen weg gaan.
De volgende dag schreef Jochems per briefkaart als antwoord: “Vanaf het
ogenblik, dat u de stamapostel niet meer volgt, houd ik automatisch op U te
volgen. Ik kan niet langer lid van de gemeenschap blijven, waaraan het
fundamentele ontbreekt, namelijk de Eenheid der Apostelen.”
Dit bericht is later gebruikt om aan te tonen dat Jochems niet als opvolger
van Van Oosbree kon optreden, omdat hij zich teruggetrokken had uit de HAZEA.
De crisis kwam tot een openlijk uitbarsting na de dood van Van Oosbree op 20
maart 1946, toen uit diens testament bleek, dat hij oudste Lambertus Slok tot
zijn opvolger had aangewezen. Zijn keuze had Van Oosbree wel eerst aan de
stamapostel voorgelegd, maar het antwoord bereikte zijn adres enkele dagen na
zijn dood.
Voordat antwoord kwam van de stamapostel op het formeel ter kennis stellen
van de inhoud van het testament, werd op 2e Paasdag, op 22 april
1946 te Hilversum de naam van de opvolger bekend gemaakt en door de overgrote
meerderheid aanvaard.
Op 9 mei wordt Jochems door de stamapostel tot districtsapostel
benoemd.
Nog geen drie weken later beslist de rechter in een kort geding dat Jochems
geen rechten meer heeft, omdat hij schriftelijk te kennen heeft gegeven uit
de vereniging te zijn getreden, nl. volgens de eerder genoemde briefkaart.
De stamapostel zet Jochems per 1 juli ‘in de rust’ en benoemt als
opvolger van Van Oosbree de oudste B.F. Paasman.
Jochems overlijdt 10 februari 1947.
Op 22 mei 1948 overlijdt apostel Paasman en wordt G. Kamphuis in zijn plaats
door de stamapostel benoemd.
Intussen loopt het proces door, dat pas op 6 april 1951 eindigt door
bekrachtiging door de Hoge Raad van het tweede eindarrest: de HAZEA van
Kamphuis krijgt de volledige zeggingsmacht over de gebouwen en financiën.
De ca. 25.000 die voor Slok hebben gekozen, zitten met lege handen, terwijl
de ca. 5.000 van Kamphuis alles hebben gekregen.
De naam HAZEA werd in 1953 gewijzigd in HAGEA.
Eind 1951 stichtten Slok c.s. “Het Apostolisch Genootschap”, waar de
plaats van de apostel verder omhoog werd gestuwd: van
‘Christus-in-de-Apostel’ werd het ‘Christus-als-Apostel’, tot het
God-als-Apostel.
5.
De stamapostel-boodschap.
Aanvankelijk duidde het woord ‘stam’ op de stammen van het geestelijke
Israël. Sinds
Niehaus veranderde de betekenis daarvan: de hoofdleider van het Godswerk is
de ‘stam’ van de wijnstok, waaraan de andere apostelen als ranken
ontspruiten. Bischoff
ging in 1949 verder, door te stellen dat de stamapostel de Zender der
apostelen is, de sleutel van het hemelrijk.
In 1950 vertrouwt hij een aantal apostelen toe, dat hij een goddelijke
openbaring had ontvangen, waarin hem was toegezegd, dat hij niet meer zou
sterven, omdat de Heer nog tijdens zijn leven zou weerkomen. Maar
in 1948 had Bischoff al een opvolger voor zichzelf aangewezen: Peter Kuhlen.
Toen deze van de openbaring hoorde, legde hij direct zijn functie als
stamapostelhelper neer, en deed afstand van de aanwijzing tot opvolger.
Kerst 1951 kwam Bischoff met zijn stamapostel-boodschap naar buiten.
In de apostelvergadering van september 1954 te Stuttgart werden door Bischoff
de volgende voorstellen voorgelegd:
- de
stamapostel zal geen apostel of bisschop meer inzetten, die niet gelooft,
dat de Heer tijdens zijn leven komt.
- de
apostelen worden gevraagd geen ambtsdragers in te zetten, die dit niet
werkelijk geloven.
- wie
verzegeld wil worden moet verklaren deze Boodschap te geloven.
Er
volgden stormachtige discussies; apostels werden afgezet, een groep richtte
de ‘Apostolische Gemeinde’ op, die zich later aansloot bij de
‘Vereinigung Apostolischer Christen des In- und Auslands’, evenals deden
dit:
- de
Apostolische Geloofsgemeenschap (in Nederland)
- Vereinigung
Apostolischer Christen van Zwitserland, Saarland en Luxemburg.
- Reformiert
Apostolische Gemeindebund der DDR
- de
Zuid-Afrikaanse Apostolic Church (Apostle Unity)
- de
Australische Apostolic Church,
allen tezamen ca. 40.000 leden.
In
Nederland vonden sommigen dat Kamphuis te vaag was over de Boodschap: zij
kwamen tot de oprichting van de Nieuw Apostolische Kerk der Nederlanden, die
wèl de stamapostel-boodschap onverkort predikte. De stamapostel geeft
apostel Walter Schmidt van Westfalen, de voorlopige leiding over deze NAK.
In 1954 gaat Kamphuis ‘in de rust’, en Tjark Bischoff wordt
districts-apostel over de HAGEA.
Zowel HAGEA als NAK ontvingen uit Duitsland gelijke ambtsbladen, en ieders
apostel zat in het buitenland wel gezamenlijke diensten bij.
In 1955 werd de ‘Apostolische Stichting’ opgericht, om diegenen bij te
staan die vanwege de stamapostel-boodschap in moeilijkheden waren gekomen. Apostel
Kamphuis nam hier de voorlopige leiding op zich.
Nadat de stamapostel op 6 juli 1960 was overleden, werd Walter Schmidt zijn
opvolger.
In 1964 gingen HAGEA en NAK samen verder onder naam ‘Nieuw Apostolische
Kerk in Nederland’.
In 1969 ging apostel Tjark Bischoff in de rust. In zijn plaats trad de
districts-apostel H. Schumacher van Bremen.
Onder diens eindverantwoording werd de NAK van 1976 tot 1981 bestuurd door de
Nederlander Gijsbert Pos. In 1981 werd Pos districts-apostel van Nederland.
Degenen die uit de HAGEA waren gestapt of verstoten, verenigden zich in 1958
onder de naam ‘Apostolische Geloofsgemeenschap’, o.l.v. de apostelen
Kamphuis en Smit. Kamphuis
ging in 1965 in de rust, Smit overleed dat jaar. J.F.
Kröner werd de nieuwe apostel, in 1975 werd hij weer opgevolgd door Chr.
Boermeester. Van
meet af aan maakten zij deel uit van de ‘Vereinigung Apostolischer Christen
des In- und Auslands’. In
1980 veranderde de Apostolische Geloofsgemeenschap haar naam in ‘Gemeente
van Apostolische Christenen’.
Na de dood van stamapostel Bischoff vroeg men zich af waarom God zijn Wil had
veranderd.
Stamapostels
na Bischoff:
- 1960-1975
Walter Schmidt
- 1975-1978
Ernst Streckeisen
- 1978-(1988
Hans Urwyler)
- (1988-2005
Richard Fehr)
- (2005-heden
Wilhelm Leber)
6.
Zakelijke gegevens omtrent de tegenwoordige situatie.
(Omdat deze gegevens verouderd zijn, zijn de aangepaste gegevens in een apart
hoofdstuk op deze site te vinden)
II.
Systematisch Gedeelte.
Hoofdstuk
5. De leer van de drievuldige God.
Hoofdstuk
6. Geschiedenis en voleinding.
Hoofdstuk
7. De Kerk en de kerkgenootschappen.
(Bovenstaande
hoofdstukken behandelen de diepere theologische problematiek, die niet direct
van belang is voor de inhoud van deze site.)
Hoofdstuk
8. De ambten.
1
t/m 6.
Opmerkingen.
- ‘Algemene
Kerk’ is in eerste instantie de gemeenschap van alle gedoopte mensen (in
de christelijke wereld). In de praktijk werd het steeds meer de aanduiding
van het Katholiek Apostolische Kerkgenootschap in zijn geheel, in
tegenstelling tot de plaatselijke gemeenten
- de
apostelen zijn de hoogste instantie, en het oppergezag kende men toe aan
het college van apostelen, en zij hadden tot taak de kerk terug te brengen
tot eenheid, en haar als bruid voor te bereiden voor het komen van haar
Heer.
- de
taal van de profeten was het openbaren van Gods wil in actuele situaties;
wat er mee gebeurde was in handen van de apostelen.
- de
taak van de evangelisten was om reeds gedoopten de spoedige komst van de
Heer te vertellen.
- het
viervoudig ambt (apostel, profeet, evangelist, herder) werd doorkruist door
de drie rangen of orden: engel, priester, diaken.
Algemene
Kerk
|
Plaatselijke
Gemeente
|
apostelen
profeten
evangelisten
herder
|
engel
met regerende ouderlingen
profeten
evangelisten
herders
|
Alle ambten werden door profetie
geroepen. Alle
ambten, behalve die van apostel, werd door een apostel geordend. Diakenen
werden echter door de gemeente gekozen en door de apostel bevestigd. Diakenen
konden zeer belangrijke functies hebben, zoals diakenen van de Algemene Kerk
belast konden zijn met het beheer van de eigendommen van de Kerk. Diakenen
konden geassisteerd worden door onderdiakenen. Diaconessen
assisteerden bij het opzicht over de gezinnen, en konden alleenwonende
vrouwen bezoeken, etc. Diaconessen
en onderdiakenen waren geen ambtsdragers. Zij zijn nu de enigen die de KAK
kunnen laten functioneren.
Elke ambtsdrager, van apostel tot diaken, kon een ‘helper’ naast zich
hebben. Dezen mochten alle ambtshandelingen verrichten, waartoe hun
principaal bevoegd was, maar dan alleen in diens opdracht. De
helpers van de apostelen werden coadjutoren genoemd. Böhm
was de eerste coadjutor, en wel in 1859 tot helper van apostel Woodhouse. Na
de dood van Woodhouse (hij was de laatste apostel van de KAK) veranderde de
functie van coadjutor in die van advies en leiding geven: de Nederlander Isaäc
Capadose tot zijn dood in 1920, de laatst levende coadjutor was Edward Heath,
die in 1929 overleed.
7.
Schwartz en de ambten.
In de Apostolische Zending van Schwartz, later HAZK geheten, werden ambten
door profetie vergeven. Het
Hoofdbestuur bestond uit een Apostel, een Profeet, een Evangelist en een
Herder. Iedere
gemeente van 600 leden heeft een afzonderlijk onderbestuur, bestaande uit een
Engel of Opziener, vier regerende Ouderlingen, een Profeet, een Evangelist en
een Herder. Elk kan een helper / priester-ouderling naast zich hebben. Er was
ook hier onderscheid tussen de Algemene Kerk en de plaatselijke gemeente, die
dan de naam droegen “Hersteld Apostolische Zendinggemeente te ……”.
Omstreeks 1880 ontstonden er tussen Schwartz en de drie andere ambtsdragers
ernstige spanningen. De drie waren van mening dat alleen een eenstemmig
besluit van het viervoudig ambt de Wil van de Heer tot uitdrukking kon
brengen. De profeet en de herder trokken zich
tenslotte terug, de evangelist overleed. Zo bleef Schwartz de enige leider
van de Algemene Kerk. Verder was de Apostolische
Zending qua ambten een kopie van de KAK. Alleen werd het katholiek aandoende
‘bisschop’ (voor ‘engel’) vervangen door ‘opziener’. Alle
ambtsdragers boven de diaken waren priester en ouderling. Een
speciale opleiding tot het bekleden van ambten heeft men steeds afgewezen.
8.
Na de scheuring van 1897.
In de HAZK onder Van Bemmel werd het ambtensysteem vereenvoudigd: we zien de
rangen van oudsten en diakenen. De oudsten of ouderlingen vullen het
viervoudige ambt van apostel, profeet, evangelist en herder. Een oude
kruisverbinding tussen viervoudig ambt en de orden zien we bij de
diaken-evangelist.
Het profeten-ambt is tot op heden gebleven.
In de HAZG onder N.J. Verkruisen is de ambtenstructuur uitsluitend gebouwd op
de plaatselijke gemeente, met de vier ambten, gelijk in gezag en de drager
van elk kan voorganger van een gemeente zijn en de verzegeling toedienen.
Profetie neemt een grote plaats in.
9.
In Christus’ plaats.
In de HAZEA (1902) van apostel Kofman kwam de nadruk steeds meer te liggen op
het apostelambt, ten koste van de andere ambten.
Onder
de apostel staan:
- opzieners
(opzicht over de priesters in een district)
- profeten
- oudsten
- herders
- evangelisten
- priesters-en-leraars
- diakenen
Daaronder zijn nog onder-diakenen en
diaconessen.
In 1905 werd Niehaus ‘hoofdleider van het Godswerk’. Geleidelijk kwam het
woord ‘stamapostel’ meer in gebruik.
Het profetenambt blijft theologisch gehandhaafd, in de praktijk verdwijnt het
ambt langzaam.
10.
Het Stamapostolaat.
In 1948 was de situatie:
- stamapostel
- stamapostelhelper
- districtsapostel
- apostel
- opziener
- districtsoudste
- districts-evangelist
- gemeente-oudste
- herder
- gemeente-evangelist
- priester
- diaken
- onderdiaken
Dit
gold ook voor HAZEA / HAGEA.
De Stamapostel bepaalt wie welk ambt krijgt, niet het apostelcollege. Wel
wijst dit college een nieuwe stamapostel aan als er geen testament is, zoals
na de dood van Bischoff.
De Gemeente van Apostolische Christenen kent geen stamapostel: alle ambten
worden door de apostelen beroepen en door hen in hun ambt gezet.
11.
De “Uitstraling Gods”.
In het Apostolisch Genootschap kent men:
- apostel
- opzieners
(rechterhanden van de apostel)
- oudsten
(hoofd van de districten)
- herders
(voorgangers)
- priester-voorganger
(bij kleinere gemeenten)
- priesters
- mededienenden
Hoofdstuk
9. De Sacramenten.
1.
Tegenwoordige daad van Christus.
Het Testimonium kent twee sacramenten: doop en avondmaal.
2.
De Heilige Doop.
Volgens de Katholiek Apostolische Kerk is de doop op kinderleeftijd zeer
belangrijk, hoewel volwassenen ook gedoopt kunnen worden. Bij de KAK spelen
doopgetuigen een belangrijke rol.
3.
Het Avondmaal: Eucharistisch Offer.
In het Apostolische Werk in de KAK in Engeland vond men na verloop van tijd
de volgende vorm:
1.
Er moet aanbieding zijn van brood en wijn om door God gebruikt en
straks geconsacreerd te worden. Dit brood moet ongezuurd zijn.
2.
Hierna volgt dankzegging
3.
De reeds afgezonderde tekenen worden door de consecratie gemaakt tot
lichaam en bloed van Christus.
4.
Aldus geconsacreerd, worden de tekenen door de gelovigen tot zich
genomen.
4.
De verzegeling.
In de Katholiek Apostolische Kerk werd de verzegeling door de apostelen
uitgevoerd door handoplegging; deze rite werd in 1847 ingevoerd.
Gedoopten ontvangen door deze handoplegging de doop met de Heilige Geest.
Het tweede aspect van de verzegeling is, dat men door deze handeling behoort
tot degenen die bij de Parousie (verwachte wederkomst van Christus) gespaard
worden voor de grote verdrukking en de Heer tegemoet gevoerd zullen worden in
de lucht.
Normalerwijs werd de verzegeling bediend op 20-jarige leeftijd. De week er
voor werd de doopbelofte door de kandidaten vernieuwd.
5.
Andere sacramentele handelingen.
- ordening
van priesters (later werd bepaald voor welk ambt).
- inzegening
van diakenen en diaconessen
- huwelijksinzegening
- ziekenzalving
(bedoeld ter genezing)
- afzonderlijke
belijdenis van zonden.
6.
De sacramenten bij Schwartz c.s.
Schwartz introduceerde de verzegeling van kinderen. In 1870 werd de
verzegeling van overledenen ingevoerd. In
1886 werd voor het eerst het Heilig Avondmaal bediend aan een ontslapene. Ook
de doop voor overledenen voerde hij in. Deze gebruiken werden gehandhaafd in
de HAZK en de HAZG.
Het H. Avondmaal werd gevierd met ongezuurd brood en met wijn. Ieder die in
de naam van de drievuldige God gedoopt is, mag het meevieren.
7.
De Nieuw-Apostolische sacramentspraktijk.
In de HAZEA onder Van Oosbree kreeg de verzegeling al spoedig een zwaarder
gewicht dan de doop. Van
Oosbree verving de benaming ‘verzegeling’ door ‘eigendomsdaad’. (God
vindt, door de handoplegging van de apostel, zijn eigendom terug).
Voor het H. Avondmaal introduceerde Van Oosbree in 1927 de benaming
‘gemeenschappelijke verzoeningsdis’.
Ook in de HAZEA werden de sacramenten bediend aan kinderen en voor
ontslapenen, hoewel dit laatste onder Van Oosbree geleidelijk in onbruik
geraakte.
In de Nieuw-Apostolische Kerk zien we terugkeer tot de leer en praktijk van
apostel Schwartz.
Wel wordt vastgehouden aan het drietal sacramenten: doop, avondmaal,
verzegeling.
Al spoedig na de geboorte ontvangen kinderen zowel doop als avondmaal, en bij
het eerste bezoek van de apostel worden zij verzegeld, waarbij de belijdenis
zijn leven naar de leer der apostelen in te richten, vervangen wordt
door het zich verplichten van de ouders het kind in de apostelleer op
te voeden.
Ook ontslapenen kunnen de verbondshandelingen deelachtig worden.
Evenals in de HAZEA wordt in de NAK alleen door leden van het kerkgenootschap
deelgenomen aan het H. Avondmaal.
De
Gemeenten van Apostolische Christenen:
- drie
sacramenten
- geen
sacramenten voor het bedienen van overledenen
- gedoopten
uit andere kerkgenootschappen
kunnen wel deelnemen aan de viering van het Avondmaal
In het Apostolisch Genootschap:
- de
doop speelt een voorlopige rol. Komt de apostel kort na de geboorte, dan
wordt het kind niet eerst gedoopt, maar meteen geëigend: bekrachtiging van
het verbond tussen de gelovige en zijn apostel, en niet dat de H. Geest
wordt afgedragen.
- Net
als in de HAZEA sprak men aanvankelijk van ‘gemeenschappelijke
verzoeningsdis’, later werd dit ‘rondgang’ genoemd.
8.
Confirmatie en Biecht.
KAK: vóór de verzegeling werd de doopbelofte vernieuwd.
In de Herstel Apostolische groeperingen werd verzegeling ten nauwste
verbonden met de doop, waarna in de HAZEA al spoedig de ‘bevestiging’ of
‘Confirmatie’ werd ingevoerd: dit geschiedde rond de 16 jaar.
In de NAK en in de Gemeente van Apostolische Christenen geschiedt dit na beëindiging
van het 14e levensjaar.
De Confirmatie kent men van de HAZK t/m het Apostolisch Genootschap.
Alleen bij de HAZK spreekt men van ‘openbare belijdenis des geloofs’.
De KAK kende de ‘afzonderlijke belijdenis van zonden’. Deze kent men ook
in de NAK, maar alleen bij zijn of haar apostel.
9.
Enkele kritische opmerkingen.
Nergens in het NT wordt de Heilige Geest voorgesteld als een kracht Gods die
in handen van mensen gelegd wordt. In de meeste Apostolische groepen is dit
wel het geval, via de profeten, via de apostel.
Hoofdstuk
10. De Liturgie.
Liturgie:
het voorgeschreven geheel van handelinghen, waarmee een godsdienstige
gemeenschap haar geloofsgemeenschap tot uitdrukking brengt.
1.
De Katholiek Apostolische Kerk.
De eredienst is strikt op God gericht. Het
typologische karakter: alle onderdelen van de eredienst moeten beantwoorden
aan hun ‘schaduwen’, die te vinden zijn in de inrichting en de
offerdienst in de Tabernakel.
Wat niet duidelijk was, werd in de loop van enkele jaren verklaard door
profetie. In
Londen was de vormgeving van de kerkdiensten verschillend: ieder had zijn
eigen dingen meegenomen uit het kerkgenootschap waaruit men was voortgekomen.
Pas
na 1840 ging men bewust streven naar eenheid.
In 1842 kwam een proefuitgave van “De Liturgie” in gebruik.
2.
De Eucharistie-viering.
Het Avondmaal is er voor om de dood van de Heer te gedenken, maar het is ook
een gebeuren naar God toe: de Kerk beeldt voor God het offer van zijn
Christus uit.
De vier handelingen die Jezus verrichtte, moeten het grondpatroon vormen van
de eucharistieviering:
- hij
nam het brood en de beker
- hij
sprak de dankzegging uit
- hij
zegende, brak het brood en goot de wijn uit.
- hij
gaf het aan zijn leerlingen
Voor de liturgie betekende dit:
- afzondering
der gaven
- dankzegging
- consecratie
en offergebed
- communie
In
de KAK:
- aanroeping
van de Drie-enige God
- schuldbelijdenis
en absolutie
- zingen
van ‘Kyrie eleison’ en ‘Gloria in excelsis’
- collecta-gebed
- lezing
van Epistel en Evangelie, afgewisseld met psalm of lied
- homilie:
vermanende samenvatting van het gelezene
- geloofsbelijdenis:
Symbolum Nicaenum
- Offertorium:
het opbrengen van de offers (brood en wijn) naar het altaar
- in
het offergebed worden de elementen aangenomen
- na
het ‘Sursum Corda’ volgt het dankgebed in de ‘Prefatie’
(voorgebed), eindigend in het drie keer ‘Sanctus’
- de
consecratie
- offergebed
- in
uitgebreide voorbeden de gedachtenis der levenden en die der ontslapenen
- toenaderingsgebed,
het ‘Agnus Dei’
- Communie
- Lofzang
- Gebed
- Te
Deum wordt gezongen
- de
zegen wordt uitgesproken.
3.
De dagelijkse Morgen- en Avonddienst.
Dit is de dagelijkse offerande, de gelovigen offerden het offer van zich
zelf, zoals de eerste gelovigen te Jeruzalem dagelijks in de tempel baden.
4.
Andere Kerkdiensten.
Er was een voormiddagdienst en een namiddagdienst.
Volledige programma:
- 06.00
morgenoffer (-dienst)
- 09.00
voormiddagdienst
- 09.30
eucharistieviering (op zondag en bij bijzondere gelegenheden)
- 15.00
namiddagdienst
- 17.00
avondoffer (-dienst)
Momenteel kan men in de KAK slechts
bijeenkomen voor gebed en voorbede, schriftlezing en het voorlezen van een
homilie, en tot lofprijzing en aanbidding.
5.
De Feestenkalender.
De KAK herdenkt alleen gebeurtenissen, geen dogma’s:
- Advent
- Kerstdag
- Goede
Vrijdag
- Paasdag
- Pinksteren
- Allerengelen
- Allerheiligen.
Met grote luister werd op 14 juli de
‘Afzondering der Apostelen’
gevierd.
6.
De Prediking.
Opvallend is de uiterst kleine plaats die de prediking werd gelaten in de
Katholiek Apostolische liturgie.
7.
Liturgische gewaden.
Vanaf 1841 begon men in Albury met het dragen van diverse liturgische gewaden
tijdens de erediensten.
In 1842 in Londen, daarna volgden alle gemeenten dit voorbeeld.
8.
De Kapel der Apostelen.
In de Kapel der Apostelen te Albury (sinds 1848) dienden de apostelen als
ouderlingen van de Algemene Kerk: er was geen engel en geen engelzetel in
deze sober ingerichte kapel: “er is in de Algemene Kerk geen engel dan
Christus zelf”.
9.
Versobering onder Schwartz.
“De heilige kleederen werden afgelegd”.
Iets wat Menkhoff raadde aan Schwartz. Ook van de overige uiterlijke
gebruiken verdween langzamerhand het ene na het andere.
Bij Schwartz was de Katholiek-Apostolische liturgie voor de bediening van de
eucharistie drastisch vereenvoudigd:
- Drempelgebed
- Gebed
van verootmoediging
- ‘Kyrie
eleison’
- Absolutie
- Ere
zij God en de hoge
- Gezang
- Lezing
Epistel en Evangelie
- Geloofsbelijdenis
van Nicaea
- Communie
- Gezang
- Te
Deum
Tegen
het einde van de 80-jaren waren alle oud-Apostolische sporen uitgewist. Dit
had ook te maken met de financiële situatie.
Sindsdien doen de Hersteld Apostolische ambtsdragers dienst in een stemming
zwart pak, en de preek of toespraak nam weer een belangrijke plaats in.
De HAZEA gaf richtlijnen aan voor de ambtshandelingen van Priesters en
Dienaren, die we ook aantreffen, behoudens kleine varianten, in de andere
Hersteld- en Nieuw-Apostolische geloofsgemeenschappen:
- stil
gebed
- gemeentezang
- gebed
- voorlezen
van het bijbelwoord
- koorzang
- prediking
(ev. gevolgd door een ‘arbeid’ van een mede-dienende broeder)
- Gebed
des Heren
- Vrijspraak
- voorbeden
voor de levenden en de doden
- viering
van het heilig avondmaal
- koorzang
- dankgebed
en zegen.
10.
Tienden.
In het Testimonium wordt het geven van tienden getypeerd als een openlijke
erkenning van God. In
1835 was het geven van tienden ingevoerd, uiteraard op profetische bevel. Daarnaast
waren er offergaven, als men daar de middelen voor had.
Schwartz kon, toen hij in 1863 in Nederland begon, de tienden niet meteen
opleggen: daarvoor waren zijn volgelingen vaak te arm. In
1867 kwam er een profetische aanwijzing: “Breng mijn tienden in Mijn huis,
opdat er spijze zij.” Toen
werden tienden in de Apostolische Zending verplicht, zelfs voorwaarde om
verzegeld te kunnen worden. Onder
Kofman werd er weinig meer over gesproken, wel werd er gecollecteerd. Onder
Van Oosbree werd dit collecteren weer afgeschaft: men kon nu bij het aangaan
aan de ‘verzoeningsdis’ zijn geloofsoffer deponeren in een collectezak.
De tienden golden niet meer als norm, wel dat men royaal zou offeren.
In de statuten van het Apostolisch Genootschap staat, dat het tiende offer
als Goddelijke aanwijzing wordt aanvaard, plus nog eventuele extra
liefde-offers.
Voor de Nieuw-Apostolische Kerk geldt dat niemand verplicht is voor de kerk
iets te doen of te geven; de middelen worden bijeengebracht door vrijwillige
offers van de leden, hoewel het percentage van tien wel een streven is, in
overeenstemming met bijbelse uitspraken.
In de HAZK van Van Bemmel bleven de 10den gehandhaafd, hetzelfde geld voor de
HAZG en de Gemeente van Apostolische Christenen.
III.
Kritisch gedeelte.
Hoofdstuk
11. Kritiek van anderen op het Apostolische Werk.
1
t/m 3.
Beschreven
worden de kritiekpunten over o.a. de volgende onderwerpen:
- wijze
waarop de geestesgaven beoefend werden
- kennis
en verstaan worden teruggewezen ten gunste van het mysterie
- beschuldiging
van ‘Irvingisme’, vooral t.a.v. de christologie
- profeten
roepen mannen tot apostelen met wie ze persoonlijke betrekkingen
onderhouden
- apostelen
moeten niet zichzelf prediken en hun ambt tot middelpunt van hun onderwijs
maken
- Schwartz
c.s. zijn altijd zeer terughoudend geweest in hun oordeel over de ‘oude
ordening’; bij de aanhang van Kofman liet men deze terughoudendheid
varen.
- Van
Oosbree en vooral zijn opvolger Slok worden gevolgd door heidenen.
J.N.
Köhler schreef een uitgebreide kritiek over de KAK
O. Eggenberger schreef er een over de Nieuw-Apostolische Kerk, met name over
die in Zwitserland en Oostenrijk.
Hoofdstuk
12. Geest en ambt.
In
Het Apostolische Werk heeft de spanning tussen geest en ambt zich toegespitst
op het conflict tussen apostelen en profeten. In de beginperiode behoorden
tot de manifestaties van de Heilige Geest ook wonderen. Daarna
nam de verstaanbare profetie, na de glossolalie, de belangrijkste plaats in
onder de geestesuitingen .
1.
Niet vanwege mensen.
Het gezag van de Engelse Apostelen berustte op hun roeping door profetie en
profeterende personen. Soms echter waren er ‘valse profeten’, en om dat
onder controle te houden, kwam, in rangorde, de profetie onder die van het
ambt van de apostelen en dragers van het profeten-ambt in de ‘Council of
Zion’.
Reeds in 1835 riepen Woodhouse en Armstrong ambtsdragers op grond van hun,
als apostelen gegeven, inwoning van de Geest.
2.
De profetie ingekapseld.
Probleem: profeten beroepen apostelen; daarna gaan die apostelen de profetieën
controleren. Dat dit ging knellen bleek al bij de roepingen van Böhm en
Caird in 1859, wat het voorspel zou blijken te zijn van de scheuring in het
Apostolische Werk in 1861. Al spoedig werd de profetie totaal ondergeschikt
aan het ‘apostelambt”.
3.
De profetie bij de Hersteld Apostolischen.
Schwartz had zijn crisis met de profeten, zoals de KAK dit had in 1839 /
1840.
Onder Krebs liet men het profetenambt doodbloeden.
In de NAK speelde profetie geen rol meer, hoewel soms openbaringsdromen
bekend werden gemaakt, zoals rond 1950 het geval was met stamapostel Bischoff,
die niet zou sterven vóór de Heer zou wederkomen.
In de HAZK (van Van Bemmel, Kalwij, Ossebaar) bleef het profetenambt.
Profetieën rond een dodenopwekking werden in 1930 aanleiding tot de
losmaking van de HAZG.
De strijd rond Van der Poorten in 1968 ging ook om de ware of valse profetie.
4.
De oorspronkelijke ambten.
Volgens de KAK is het viervoudige ambt de enig juiste ordening volgens de
Bijbel. Doch Jezus heeft geen kerk gesticht met een volledig afgebakende
ambtenstructuur: er is geen oorspronkelijke door Hem ingestelde
ambtenstructuur.
5.
Apostelschap of apostelambt.
Het woord ‘apostel’ duidt in het Nieuwe Testament niet altijd dezelfde
categorie mensen aan:
·
door
Jezus uitgezonden leerlingen
·
door
gemeenten uitgezonden evangelisten
·
door
gemeenten afgevaardigd voor een bepaald doel
De
apostelen getuigden van wat zij gezien en gehoord hadden, daarop kan niemand
na hen zich beroepen, en die rol is ‘onherhaalbaar’.
6.
De ambten bij de apostolischen.
7.
Het ambt van de Geest.
Geest en ambt vallen naar Apostolische opvatting samen in het apostelambt.
Hoofdstuk
13. Het omgaan met de Heilige Schrift.
In
de KAK was het apostelcollege het hoogste orgaan, waar gezamenlijk beslist en
beoordeeld werd, waar men voorgelicht werd door profeten, geadviseerd door
andere ambtsdragers; kortom er was een brede basis, ondanks de mindere
positie van de profeten vanaf 1840 en het successievelijk overlijden van de
apostelen. Het apostelcollege beperkte niet de vrijheid van de theologen van
de KAK.
De Duitse apostelen opereerden geïsoleerd, als eenlingen, en alle gezag lag
bij hen individueel, waardoor verstarring kon optreden en er geen open
houding was.
Schwartz
schreef : “Het boek voor onzen tijd”, waarin de Bijbel uitgelegd wordt
als een uurwerk van de wereldgeschiedenis. Köhler schreef: het gebruik van
de Bijbel bij de Katholiek Apostolischen was al als de meest bandeloze
willekeur: het gebruik was alleen gericht op het belang van de sekte.
Onder Niehaus werd gezegd, dat wat de bijbel-apostelen hadden gezegd was
‘minderwaardig gras’, terwijl wat de HAZEA bracht ‘fris groen’ was.
Ook werd in deze wel de vergelijking gebruikt van ‘stilstaand water’ en
‘putwater’.
Schrijver
Tang zoekt naar raakvlakken met de diverse Apostolische groepen om een
discussie aan te gaan, omdat hij vindt dat, gezien de ontwikkeling van het
Apostolische Werk na 1861, is gebleken dat ze een wetenschappelijke en
theologische bezinning missen.
|