De Apostolischen

B.L. Brand.

Inleiding.

In 1836 richtten twaalf apostelen zich met het ‘Testimonium’ tot de hoofden der kerk en der christenheid, waarin zij het verval van de kerk en de heersende anarchie toeschreven aan het feit dat de kerk het viervoudig ambt uit de begintijd had laten verdwijnen.

Maar door de roeping door de Heilige Geest van twaalf apostelen en van profeten, evangelisten en herders-leraren, was een begin gemaakt met de wederopbouw van de ene, katholieke (=algemene) en apostolische kerk.
Het was niet de bedoeling geweest om een nieuwe kerk te stichten. De apostelen meenden dat God middels hen een werk verrichtte in en ten behoeve van de kerk. Hier ligt de oorsprong van het vaak gebruikte begrip ‘het Apostolische Werk’.
Toen echter de christenheid hun boodschap niet aannam, werd de aparte organisatie aangeduid met “Catholic Apostolic Church”. Naar hun model zou de ganse christelijke kerk zich moeten richten, om zich voor te bereiden op de naderende wederkomst van de Heer. De christenheid werd in twaalf stammen verdeeld, en iedere apostel kreeg een stam toegewezen als arbeidsterrein.
Maar de wederkomst van Jezus Christus bleef uit, en de ene na de andere apostel overleed.
In 1860 werden door een profeet nieuwe apostelen geroepen, die echter door het apostelcollege niet werden erkend. De Gemeente Hamburg echter stelde zich toch onder het gezag van een nieuw geroepen apostel.
De afscheiding die daar van het gevolg was, werd aangeduid als ‘de nieuwe ordening’.
In Nederland zijn minstens tien apostolische groeperingen, die globaal in vier hoofdrichtingen te onderscheiden zijn:

1.     de oorspronkelijke katholiek apostolische (door een Duitse evangelist naar Nederland gebracht.)

2.     de hersteld apostolische, die door Schwarz naar Nederland werd gebracht, vanuit de in 1863 van  de Katholisch-apostolische Gemeinde afgescheiden gemeente Hamburg (‘de nieuwe ordening’)

3.     de nieuw-apostolische; na de dood van Schwarz scheidde in 1898 de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA) zich af van de Hersteld Apostolische Zendingkerk (HAZK). In de HAZEA werd o.i.v. de Duitse apostelen Krebs en Niehaus een vernieuwing doorgevoerd (‘het Nieuwe Licht’)

4.     De eigensoortige richting van Het Apostolisch Genootschap (1946) 1951, die sterk afwijkt van de andere richtingen die onderling relatief weinig van elkaar verschillen. Het Apostolisch Genootschap kan betiteld worden als een christelijk-humanistische vereniging.

 De oorsprong van het Apostolische Werk.

Het geestelijk klimaat.
De oorsprong van het Apostolische Werk is te vinden in het Zuid-Engelse Albury, op het landgoed Albury Park.

 
Albury Park.

 Er was rond 1800 een crisisgevoel, gevoed door Verlichtingsideeën, revolutie-ideeën, industriële revolutie met verstedelijking, kerkelijke twisten, en dan nog een cholera-epidemie.
Het antwoord hierop in Protestantse kringen was het Reveil, waarin ook de wederkomstgedachte sterk leefde.
Velen waren beïnvloed door de Schotse prediker en theoloog Edward Irving.

Wederkomstverwachting.
In het vroege christendom was er al de gedachte dat de verlossing nog gecompleteerd moest worden. De wederkomst zou ingeluid worden door verschrikkelijke rampen, gevolgd door het Laatste Oordeel, waarna het eeuwig durende Koninkrijk Gods zou aanbreken.
Op grond van Openbaring 20 was er ook de voorstelling van een duizendjarig rijk, dat vooraf zal gaan aan het einde der tijden.
Aan het begin van dit rijk heeft een eerste opstanding plaats van de uitverkorenen des Heren, die tezamen met de nog levende uitverkorenen in de wolken opgenomen zullen worden om met Christus als koningen en priesters in het duizendjarig rijk te regeren.
Aan het eind van dit rijk vindt een geweldige strijd plaats tussen Satan en Christus. Nu staan alle doden op om aan het Laatste Oordeel onderworpen te worden. Hierna breken een nieuwe hemel en een nieuwe aarde aan.
Men noemt dit ‘chiliasme’ of ‘millennialisme’.
Hoewel deze ideeën het meest leefden bij de ‘rootless poor’ menen een aantal schrijvers dat het bij de Catholic Apostolic Church juist om het protest van de sociale bovenlaag ging, tegen democratie, tegen de kieswet waardoor de Reform Bill mogelijk werd, die een aantasting betekende van de macht van de grootgrondbezitters.
Maar ook op sociaal laaggeklasseerde bevolkingsgroepen had het apostolische aantrekkingskracht.

De Alburyconferenties.
Op zijn landgoed Albury organiseerde Henry Drummond van 1826 tot 1830 jaarlijks een conferentie ter bestudering van de profetische geschriften in de bijbel.
Hieraan namen in totaal 44 personen deel, de helft geestelijken, en de helft leken, grotendeels behorend tot de Anglicaanse Kerk.
Na de conferenties werd de bespreking voortgezet in het driemaandelijkse tijdschrift “Morning Watch”, grotendeels volgeschreven door Edward Irving. Hij speelde een grote rol bij het ontstaan van het apostolische Werk.

Edward Irving.In 1792 was Irving geboren. In 1822 kreeg hij een aanstelling aan het presbyteriaanse Caledonian Chapel in Londen, waar hij na enige tijd veel kerkgangers trok uit leidende kringen.
In 1825 werd Irving gewonnen voor het chiliastische interpretatiesysteem van de schrijver Hatley Frere: de gebeurtenissen van de Franse Revolutie werden beschouwd als de gebeurtenissen die volgens de bijbel zich zullen voltrekken tijdens de uitstorting van de zesde fiool (flesje) (Openbaring 16:12-16) en dat de wederkomst van Christus zal plaatshebben aan het begin van het duizendjarig rijk.

Geesteswerkingen in West-Schotland.
De anglicaanse geestelijke Haldane Stewart, deelnemer aan de Alburyconferenties, had velen aangespoord te bidden om een hernieuwde uitstorting van de Heilige Geest.
In 1830 vernam de Albury-groep van wonderbaarlijke gebeurtenissen in de omgeving van Glasgow, voor een belangrijk deel opgewekt door de machtige prediking van Edward Irving, die in 1828 en 1829 een predikreis door Schotland ondernam: duizenden waren voor hem uitgelopen.
Ene Maria Campbell, geïnspireerd door Irving en diens assistent Scott, barstte tijdens een gebed los in een met bovenmenselijke kracht uitgesproken onbegrijpelijke klanken. Het was het eerste voorbeeld in deze kring van het spreken in tongen (glossolalie), hoewel het eerder in de geschiedenis ook al was voorgekomen. Na Maria overkwam het ook anderen, en zelfs was er sprake van wonderlijke genezingen.

Geesteswerkingen in Londen.
Vanuit de Alburyconferentie in 1830 ging een groep naar Schotland om een nader onderzoek in te stellen. Een advocaat, John Bate Cardale, had het spreken in tongen in Schotland meegemaakt en terug in Londen bracht hij verslag uit aan o.a. Irving.
Het jaar daarop begon o.a. de vrouw van Cardale in tongen te spreken. Men bad de Heilige Geest om apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraren.
Intussen liet Irving in 1831 het spreken in tongen toe tijdens de eredienst, waardoor hij in 1832 uit het ambt als predikant van de Schotse kerk werd gezet, doch het grootste deel van zijn gemeente bleef hem trouw, en scheidde zich af van de Schotse Kerk.

Er ontstonden meer gemeenten o.l.v. geestelijken die ook geloof hechtten aan de geestesgaven.

Later zouden dezen zich aaneen gaan sluiten, zich noemende de Catholic Apostolic Church; in Duitsland heetten ze de Katholisch-apostolische Gemeinden, en in Nederland Katholiek Apostolische Gemeente.

De Katholiek Apostolische Kerk.

De eerste roepingen.
In 1832 kreeg Drummond zelf de gave om te spreken in de Heilige Geest en werd hij door een van de profetisch begiftigden uit Londen tot pastor van de groep in Albury geroepen: dit was de eerste keer dat iemand tot een ambt werd geroepen door een van de profeten.
In oktober 1832 kreeg Cardale de gave van het spreken, en korte tijd later werd hij tot apostel geroepen.

Irving afgezet.
Na zijn afzetting als predikant werd Irving door profetische roeping en door wijding door de apostel tot engel (voorganger) van zijn gemeente en kwamen er verder een profeet (Taplin), zes ouderlingen, zes helpers, zeven diakenen, drie evangelisten, en later nog onderdiakenen en diaconessen, zodat er in deze gemeente in Newman Street een geheel nieuwe ordening werd ingevoerd en als voorbeeld ging gelden voor andere gemeenten.

Vorming van gemeenten.
In 1833/1834 werden, na Cardale,  vijf nieuwe apostelen geroepen:
·      Henry Drummond (eigenaar Albury Park, parlementslid, schatrijke bankier)
·      Spencer Perceval (parlementslid, zoon van een premier)
·      Henry John King-Church (ambtenaar in de Tower)
·      Nicholas Armstrong (Anglicaans geestelijke)
·      Francis Valentine Woodhouse (advocaat)

Door de nieuwe situatie begon de rol van Irving te veranderen, hoewel hij als raadgever belangrijk bleef.
Alle ambtsdragers werden door de apostel gewijd.
Cardale en Drummond waren profetisch begiftigd, de andere apostels niet: ze werden steeds meer bestuurders.

Irvings levenseinde.
Ondanks zijn zwakke gezondheid ging Irving in september 1834 als profeet naar Schotland, waar hij in de nacht van 7 op 8 december in Glasgow overleed.

Voltooiing van de Kerkordening.
In de jaren 1834/1835 waren er in Londen 7 gemeenten.

In 1835 werd het 12-voudige apostolaat voltooid:

  • Henry Dalton (Anglicaans geestelijke)
  • John Owen Tudor (kunstenaar en schrijver)
  • Thomas Carlyle (advocaat)
  • Frank Sitwell (uit een zeer aanzienlijk Schots geslacht)
  • William Dow (pastor in de Kerk van Schotland)
  • David Dow (presbyteriaans geestelijke)

 

Van 7-14 juli 1835 werd een conferentie gehouden in Londen, waaraan alle ambtsdragers in Londen, de engelen van de gemeenten buiten Londen en de apostelen deelnamen. Hieruit kwam de instelling voort van een vierwekelijkse raadsvergadering van ambtsdragers uit Londen, tezamen met de apostelen.
David Dow was er niet bij: hij had zichzelf in geestvervoering tot apostel uitgeroepen, maar dit was op een desillusie uitgelopen.
Daarna werd Duncan Mackenzie (grossier in farmaceutica) door profetie tot 12e apostel geroepen. De apostelen werden nu allen ontheven van de lagere ambten die zij in de verschillende gemeenten bekleedden. Als Apostelcollege werden zij afgezonderd voor hun leidinggevende taak.
Cardale was de primus inter pares.
Zij stelden een Testimonium op, dat overhandigd werd aan de aartsbisschoppen en bisschoppen van de Anglicaanse Kerk.
Perceval stelde een Testimonium op voor de koning. In deze Testimonia werd de visie van de apostelen op de toestand van de christenheid uiteengezet.
Door een profetie van Drummond in juni 1836, werd het christendom verdeeld in twaalf stammen, die elk een apostel kregen toegewezen; ze werden genoemd naar de zonen van Jakob.
Het jaar 1837 werd grotendeels besteed aan het opstellen van een Groot Testimonium, dat overhandigd zou worden aan de wereldlijke en geestelijke leiders van het christendom.
Dit Testimonium had ten doel de leiders te wijzen op de vervallen staat van de kerk en te waarschuwen voor de naderende wederkomst des Heren. Het testimonium gaf aan dat het niet ging om een nieuwe sekte; de onder apostelen vergaderde gemeenten hadden een begin gemaakt met de wederopbouw van de kerk, zoals die door Jezus bedoeld was.
Een vast onderdeel van de liturgie was de onophoudelijke voorbede voor de gehele christelijke kerk en de wereld.
Doch in de praktijk was er weerstand die opgeroepen werd door de claim van de apostelen dat zij aan Christus’ plaats de ware autoriteit over de kerk dienden uit te oefenen.
Omdat de rest van de universele kerk deze ordening niet aannam, bleef de Katholiek Apostolische kerk over als de enige ware eindtijdkerk van Christus.

De Katholiek Apostolische Kerk nam de drie oecumenische geloofsbelijdenissen uit de eerste eeuwen van het christendom over.

In 1842 werd een uitgebreide liturgie ingevoerd, bestaande uit vroegere en bestaande liturgieën. Hierin nam de eucharistie de centrale plaats in.
In de diensten werd gebruik gemaakt van water, olie, licht, wierook, en vele verschillende gewaden.

De ambtsstructuur:

  • viervoudigheid van aard: apostel, profeet, evangelist, herder
  • viervoudigheid in rangorde: apostel, engel, priester, diaken.

Een gemeente werd geleid door een engel, bijgestaan door priesters. Priesters konden in de gemeente fungeren als profeet, evangelist en herder. Een apostel kon in zijn ambtsgebied (stam) worden bijgestaan door een profeet, een evangelist en een herder: zij waren ambtsdragers van de Algemene Kerk.
In 1839 ontstond een strijd om de leiding tussen de apostelen en de Londense raadsvergadering (Raad van Zion). Resultaat was, dat de raad werd opgeheven; vanaf 1847 mocht ze wel weer in kleinere omvang en met een beperkte taak bijeenkomen.
De ambtsdragers die tot de staf van de apostelen behoorden, werd verboden om nog gebruik te maken van de profetische uitspraken. Alleen apostelen hadden de bevoegdheid de profetieën te interpreteren.
Apostel Mackenzie trok zich terug, omdat hij vond dat de claims van de apostelen op het hoogste gezag bevestigd moesten worden door nieuwe bovennatuurlijke manifestaties.Hoewel nooit meer actief, werd hij tot zijn dood beleden als een apostel.
In 1840 werd te Albury het kerkgebouw in gebruik genomen dat bestemd was voor de ambtsdragers van de Algemene Kerk, ‘The Apostles Chapel’. De apostelen droegen daar namens de hele kerk elke zondag de mis op. 


The Apostles Chapel

In 1847 werd de verzegeling ingevoerd, door handoplegging van de apostelen. Alle verzegelden zouden als de uitverkorene schare van 144.000 de Heer in de lucht tegemoet gaan, voordat de grote beproeving losbrak. Deze verzegeling werd voltrokken aan allen die de leeftijd van twintig jaar hadden bereikt.
In 1853 betrok de gemeente van Newman Straat een indrukwekkend nieuw kerkgebouw op Gordon Square: de ‘centrale kerk’.

“Tijd van stilte”.
In 1855 overleden de apostelen Mackenzie, Carlyle en Dow.
Dit was een zware slag, omdat stilzwijgend was aangenomen, dat de Heer tijdens het leven van de twaalf apostelen zou wederkomen. Er werden coadjutor-apostelen aangesteld, aan wie de apostelen hun taken konden delegeren. Tussen 1859 en 1869 overleden achtereenvolgens Perceval, Drummond, Tudor, Sitwell, King-Church en Dalton. Cardale stierf in 1877 en Armstrong in 1879.
Men hoopte dat nu de Heer zou verschijnen voor het overlijden van de laatste apostel, of dat zijn dood het langverwachte gebeuren zou inluiden. Doch toen Woodhouse in 1901 op 96-jarige leeftijd overleed en er niets gebeurde, werd alle hoop de bodem ingeslagen.
De interpretatie van de nieuwe situatie was, dat men na de eerste periode van opbouw en de tweede periode van de uitbouw van het Werk, nu in de derde periode was aanbeland: de ‘tijd van stilte’, waarvan in Openbaring 8:1 sprake is.
Er waren nog twee coadjutors in leven, maar die konden geen apostelhandelingen meer verrichten. Dit betekende dat er niet meer verzegeld werd, en er geen ambtswijdingen meer plaats hadden.
In 1929 stierf de laatste coadjutor; nu begon de tweede fase van de ‘tijd van de stilte’.
In deze fase stierven de ambten successievelijk uit: in 1960 stierf de laatste engel, in 1971 de laatste priester, de laatste diaken in 1972. Daarna waren er enkel nog onderdiakenen en lekenhelpers.
Steeds meer altaren werden bedekt, steeds meer kerkgebouwen gesloten. In Groot-Brittannië hebben de meeste gemeenteleden zich aangesloten bij de Anglicaanse Kerk. Op het continent hield men de gemeente zoveel mogelijk in stand.

De Nieuwe Ordening.

In 1855 en later ontstond de vraag of het apostelcollege niet aangevuld moest worden. Door profeten werden nieuwe apostelen geroepen, maar dezen werden niet door het apostelcollege erkend. Dit leidde tot een afscheiding in Duitsland, waaruit later een nieuwe apostolische beweging zou ontstaan, en die op den duur de Katholiek Apostolische Kerk zou overvleugelen.

De profeet Geyer.
Een sleutelrol in de Duitse afscheiding speelde de profeet Heinrich Geyer, die tot de gemeente Berlijn behoorde; deze eerste Duitse gemeente werd in maart 1848 gesticht.
In 1852 kreeg Geyer de rang van engel en fungeerde daarna als stamprofeet voor Noord-Duitsland. In die functie nam hij regelmatig deel aan vergaderingen te Albury. Hij was er van overtuigd dat er tot de Wederkomst een twaalftallig apostelcollege moest blijven.In Albury riep hij in 1860 twee evangelisten tot apostel, doch deze roeping werd niet erkend.
Op de terugreis bracht Geyer een bezoek aan de voorganger van Hamburg, Friedrich Wilhelm Schwarz; deze gaf hem de raad zich bij het besluit van het apostelcollege neer te leggen.

De roeping van Rosochacky en Preuß tot apostel.
In september / oktober 1862 bracht Geyer samen met Woodhouse e.a. een bezoek aan de gemeente te Koningsbergen.
Daar riep Geyer oudste Rosochacky tot apostel, met de opdracht te wachten totdat deze roeping in een vergadering voor vele getuigen door God bevestigd zou worden.
In november 1862 kreeg Geyer een conflict met Rothe (engel in Hamburg) vanwege een antichristprofetie tijdens een zondagdienst, wat in strijd was met de apostelleer, omdat de antichrist zich pas zou openbaren wanneer de bruidsgemeente opgenomen zou zijn.
Rothe ging toen over tot ontzetting uit het priesterambt en excommunicatie van Geyer, hetgeen later door Woodhouse werd bevestigd.
Schwarz raadde Geyer aan zich aan Rothe te onderwerpen. Daarna kwam het verslag van de roeping van Rosochacky naar voren; op de vraag van Schwarz aan Geyer en Rosochacky of ze voor God konden bezweren dat deze roeping uit de Heilige Geest was, gaven zij een bevestigend antwoord.
Schwarz nodigde beiden nu uit om in januari 1863 naar Hamburg te komen. Schwarz stelde zich toen onder het gezag van Rosochacky en vroeg zijn gemeenteleden wie van hen de nieuw geroepen apostel wilde aanvaarden: het overgrote deel wilde dit.
Rothe probeerde later tevergeefs de gemeente Hamburg tot andere gedachten te brengen, waarop Schwarz e.a. door Rothe werden geschorst.
Rosochacky begon echter te twijfelen aan zijn roeping; hij keerde zich berouwvol tot Woodhouse en hij werd in het priesterambt hersteld.
Schwarz ging naar Berlijn ter verzoening, waar Rothe van hem eiste dat hij het gebeurde tot duivelswerk zou verklaren; Schwarz weigerde dit, en hij werd uitgenodigd voor apostel Woodhouse te verschijnen.
Omdat Geyer en Schwarz weigerden de gebeurtenissen in Hamburg voor het werk van Satan te verklaren, werden zij geëxcommuniceerd.
De gemeente in Hamburg besloot nu zonder apostel te blijven.

Een paar maanden later werd priester Preu
ß tot apostel geroepen. Dit betekende het begin van een nieuwe beweging, de Allgemeine christliche apostolische Mission (ACAM).

De roepingen door Woodhouse verworpen.
Woodhouse zette het standpunt van het apostelcollege t.a.v. nieuwe roepingen uiteen: de in de bijbel vervanging van Judas door Matthias kon niet als voorbeeld dienen: Judas was door Jezus zelf een verrader genoemd en hij behoorde niet tot degenen die na de opstanding van de Heer als apostel waren uitgezonden en de vervanging van Judas was ook niet als precedent bedoeld voor de handelswijze bij het overlijden van apostelen.
Voorstanders van nieuwe roepingen zeiden dat het apostelcollege was afgeweken van haar oorspronkelijk standpunt zoals dat in het Testimonium was geformuleerd, want daarin stond dat de kerk een grote zonde had begaan door het apostelambt te laten uitsterven. Kern van de argumentatie was eigenlijk dat de kerk tijdens het eerste twaalftal apostelen het uitzicht op de wederkomst verspeeld had, en dat zij nu een tweede en laatste kans had gekregen.

Verschil in denken over deze kwestie kwam ook door de tijd: toen de twaalf hun Testimonium schreven, waren zij er heilig van overtuigd dat de wederkomst een acute zaak was, en dachten zij er niet aan dat
één van hen vóór die tijd zou overlijden.

Geyer en medestanders keken verder vooruit en vreesden dat het Apostolische Werk zou stagneren als de ene apostel na de andere overleed en hun plaatsen niet opgevuld werden.

De roeping van Schwarz en anderen tot apostel.
Op Tweede Pinksterdag, 25 mei 1863, werd Schwarz zelf door Geyer en andere profeterenden tot apostel voor Holland geroepen.
In oktober 1864 werden door Geyer vier mannen tot apostel geroepen:

  • Bösecke (voor Silezië, de Lausitz, Bohemen, Moravië, Polen)
  • Hohl (Zuid-Duitsland)
  • Hoppe (Noord-Amerika)
  • Stechmann (Hongarije)

De scheuring na de dood van Preuß.
Bij de dood van Preu
ß in 1878 ontstond een scheuring in de ACAM. De al bestaande spanning tussen Preuß en Geyer kwam nu tot een uitbarsting.
De tegenstanders van Geyer, die steun kregen van de oudste Krebs uit Braunschweig namen hem o.a. zijn oecumenische houding tegenover de andere kerken kwalijk.
De door Geyer tot apostel geroepen J.F. G
üldner werd door een deel van de gemeente niet aanvaard.
Geyer, G
üldner en het grootste deel van de gemeente Hamburg betrokken een nieuw kerklokaal. De naam ACAM werd door hen later omgezet in “Allgemeine Apostolische Mission”. Hun verdere ontwikkeling wordt hier verder buiten beschouwing gelaten.
In de tegenwoordige tijd heeft deze tak geen gemeenten meer. (1957?)
De 50 van de 300 in Hamburg die niet meegegaan waren met Geyer en G
üldner en de nieuw gestichte gemeenten kwamen door toedoen van Apostel Schwarz tijdelijk onder de hoede van de uit Nederland naar Westfalen uitgezonden Apostel Menkhoff, en vanaf 1881 o.l.v. apostel Friedrich Krebs.

Met Apostel Krebs begon de nieuw-apostolische tak van het Werk; steeds meer kwam daarvoor de naam Neuapostolische Gemeinde in zwang, die vanaf 1907 officieel werd en in 1930 veranderd werd in Neuapostolische Kirche.

De Apostolische Zending.
Op 27 september 1863 arriveerde Schwarz in Amsterdam.
In 1864 vond de eerste verzegeling plaats van drie mannen; langzaam ontstond een kleine gemeente. De beginjaren werden gekenmerkt door armoede en tegenwerking. Schwarz durfde het oude principe van de KAG in te voeren, dat men een tiende van zijn inkomen offerde.
Vanuit Amsterdam werd een gemeente gesticht te Enkhuizen, en van daaruit in Den Helder, Hoorn en Wolvega. Vanuit IJmuiden werd een gemeente gesticht in Haarlem.
In 1895, bij het overlijden van Schwarz waren er zeven gemeenten in totaal, met ongeveer 1000 leden.
De geloofsleer die Schwarz verkondigde was dezelfde als die van de KAK. Wel voerde hij enkele vernieuwingen door:

  • kinderen konden ook verzegeld worden en deelnemen aan het Avondmaal.
  • het werd mogelijk overledenen middels representanten te dopen en te laten deelnemen aan het Avondmaal; ook konden zij op die wijze verzegeld worden, waardoor ook zij deel zouden kunnen hebben aan de eerste opstanding.
  • in de liturgie werden de priesterlijke gewaden afgeschaft en meerdere liturgische gebruiken.

Deze versobering kwam tot stand o.i.v. F.W. Menkhoff, die het rijke ritueel niet vond passen in de Nederlandse situatie. Ook in de Duitse gemeenten voerde Menkhoff deze verandering door.
Ook in de structuur en de benaming van de ambten werden enkele wijzigingen aangebracht: de voorganger van een grote gemeente werd niet langer engel of bisschop, maar opziener genoemd.
Evenals in de KAK waren er behalve ambten in de gemeente ook ambten in de stam, de ‘Algemene Kerk’ genaamd, dus was er een stamopziener, een stamprofeet en een stamevangelist.
Later werd de naam opziener voorbehouden aan de drager van dit ambt in de stam, en droeg de voorganger van een gemeente meestal de naam van herder.
Het apostolische Werk van de nieuwe ordening breidde zich vanuit Nederland naar andere gebieden uit.

In 1867 werd Menkhoff als evangelist naar Bielefeld in Duitsland gestuurd en in 1872 tot apostel voor Westfalen en de Rijnprovincie geroepen.
Bij zijn overlijden in 1895 telde zijn aposteldistrict niet minder dan 16 gemeenschappen. Hij had in 1884 ook het eerste apostolische periodiek “Der Herold” in het leven geroepen.
Het apostolische Werk werd tevens uitgezaaid in Nederlands-Indië door Mr. F.L. Antingh, gepensioneerd vice-president van het Hooggerechtshof te Batavia; eind 1879 werd hij tot apostel geroepen. Zijn werk werd later voortgezet door apostel Lim Tjoekim.

De Katholiek Apostolische Gemeente.
Ook de ‘oude ordening’, de Katholiek Apostolische Gemeente, slaagde er in in Nederland voet aan de grond te krijgen.
King-Church was de apostel voor Nederland. De jonge gemeente in Den Haag nam in 1867 een kerkgebouw in gebruik, en kreeg een eigen engel: Jacobus Johannes Landsman. In 1868 nam in Rotterdam een gemeente een gebouw in gebruik.
In 1870 ontstond een gemeente in Arnhem en in 1873 een in het Zeeuwse Nieuwerkerk, maar ook in Leeuwarden (1884), Groningen (1887), Scheemda (1892), Leiden, Vlaardingen, Nijmegen, Amersfoort, Utrecht (1876), Amsterdam.
De grootste bloei (vreemd genoeg) beleefde de KAG tussen 1900 en 1930, en werd ondanks de ‘tijd van stilte’ een totaal ledental van 2000 bereikt.
In 1915 begon de uitgave van een maandblad, ‘Herderlijke Onderwijzingen’. De leiding berustte toen bij de coadjutoren Capadose en Heath.
Tegenwoordig (2001) zijn er nog gemeenten in Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Amersfoort en Scheemda. Het totale aantal leden bedraagt ongeveer 700.

De Hersteld Apostolische Zendingkerk.
Omstreeks 1880 voerde Schwarz strijd met de drie andere ambtsdragers van de ‘Algemene Kerk’ om de leiding. Deze drie meenden dat besluiten alleen met eenstemmigheid door het viervoudig ambt genomen konden worden, terwijl Schwarz het gezag van de apostel boven dat van de anderen stelde, Deze strijd werd vooral met de profeet gevoerd, net zoals in de beginfase van het apostolische Werk in Engeland, omdat immers de Heilige Geest door hen / hem sprak. De apostel meende dat hij aan de profetieën de juiste uitleg moest geven.  
In de loop der tijd werd de machtspositie van de apostel groter omdat die van mening was dat de Heilige Geest bij voortduring in de apostelen werkzaam was. Schwarz stelde ook dat de profeet niet de Heilige Geest was, maar deze Heilige Geest heeft ontvangen d.m.v. de zichtbare Apostel.  
Toen de ambten van de ‘Algemene Kerk’ vacant kwamen, doordat de profeet en de herder zich terugtrokken, en de evangelist overleed, bleef Schwarz als enige leider van de ‘Algemene Kerk’ over. Daarop verklaarde hij de profeet, evangelist en herder van Amsterdam tot hoofdpriesters.

Scheuring na het overlijden van Schwarz.  
Krebs wees opziener Kofman aan als stamopziener, mede op aangeving van profeet Vleck, en gaf hem voorlopig onder zijn oppertoezicht de directe leiding van de stam Juda. Krebs was in 1881 apostel geworden van de districten Braunschweig en Hamburg.
In 1884 kwam daar Berlijn bij en na het overlijden van Menkhoff en Schwarz in 1895 ook nog respectievelijk Bielefeld en Nederland.  
Rond 1890 was er een bepaalde samenwerking gegroeid tussen de vier apostelen die in Duitsland werkzaam waren (Menkhoff, Krebs, Ruff, Obst) en apostel Schwarz, van wie de laatste als hoogste autoriteit gold.  
Na zijn dood viel die informele rol toe aan apostel Krebs.  
Met Pinksteren 1898 stelden de apostelen zich, op initiatief van Niehaus, onder de leiding van Krebs en werd hij aangeduid (niet aangesproken) als de ‘eenheidsvader’. Zijn opvolger, apostel Niehaus, kreeg de titel ‘stamapostel’, die leiding gaf aan de ‘taakapostelen’.
Krebs ging er steeds meer toe over om zonder voorafgaande roeping door profeten, ambtsdragers aan te wijzen. Er was sprake van een steeds duidelijker identificatie van Krebs met zijn zender, Jezus Christus.  
De gemeenten in Nederland waren hevig verdeeld over het optreden van Krebs, vooral omdat Krebs niet meer de bijbel, maar het levende apostelwoord centraal stelde.  
In de gemeenten in Duitsland werd niet meer gepredikt aan de hand van een vooraf bestudeerde tekst; de voorgangers spraken voor de vuist weg, gebruikten voorbeelden uit het dagelijks leven en spraken tot het hart van de gemeenteleden. Deze door Krebs in gang gezette ontwikkeling werd ‘het nieuwe licht’ genoemd.
Hun aanhangers stelden dat er sprake was van een voortgaande openbaring door Jezus in de thans levende apostelen.  
Op 17 januari 1897 had de dienst plaats waarin een nieuw apostel geroepen zou worden: Krebs zou aan God vragen wie apostel moest worden, daarna zouden spreken:

  • de profeet van de Amsterdamse gemeente (Vleck)
  • de profeet van Enkhuizen (Smit)
  • Duitse profeten.

Schwarz had in een verzegeld schrijven de namen van geschikte kandidaten genoteerd. Door profeet Vleck werd Martinus van Bemmel tot apostel geroepen, hoewel hij niet op de voorkeurslijst stond.  
De roeping werd door Krebs en de andere apostelen aanvaard, met de vermaning dat Van Bemmel wel in de aposteleenheid moest blijven. Van Bemmel legde er juist de nadruk op dat hij de arbeid van Schwarz wilde voortzetten. Doch spoedig kwam het conflict opnieuw tot uitbarsting, mede omdat Van Bemmel aan de Schwarz-lijn de voorkeur gaf boven de lijn van het ‘nieuwe licht’. Op 28 februari 1897 onthief Krebs Van Bemmel van zijn ambt, een ingreep zonder enig precedent!
De gemeente Haarlem en een deel van de gemeenten Amsterdam en Enkhuizen bleven Van Bemmel trouw. De evangelist Luitsen B. Hoekstra, die door Schwartz (volgens Krebs) als eerste kandidaat voor zijn opvolging was genoemd, werd in september 1897 te Hamburg tot apostel geroepen. Hij werd naar Amerika gestuurd, maar keerde in 1899, zonder veel resultaat geboekt te hebben, terug. Hij sloot zich toen aan bij de Alt-Apostolische Gemeinde van apostel Friedrich Strube, die zich in 1886 had losgemaakt van Krebs.  
Op 12 juni 1898 werd Kofman tot apostel geroepen. De door hem geleide apostolische groepering nam de naam aan van ‘Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA). In 1910 werd daaraan toegevoegd ‘in Nederland en koloniën’. 

De Hersteld Apostolische Zendingkerk na Schwarz.  
De groep van Van Bemmel bleef de in 1893 aangenomen naam ‘Hersteld Apostolische Zendingkerk’ voeren. De profeet Vleck maakte zich spoedig van Van Bemmel los, en vormde een eigen geloofsgemeenschap, waarvan nu vrijwel niets meer over is. Ook de gemeente Haarlem scheidde zich van Van Bemmel af onder herder N.J. Verkruisen, die meende dat Christus op aarde zijn godheid zou hebben afgelegd, en evenals Adam valbaar was geweest.
In 1913 herenigde Haarlem zich weer met de Hersteld Apostolische Zendingkerk, doch in 1930 scheidde Haarlem (nu onder zoon J.W. Verkruisen) zich opnieuw af. Naast het oude christologische strijdpunt was de leer van de vier ambten hiervoor de reden. Verkruisen c.s. bleven de naam Hersteld Apostolische Zendinggemeente voeren.  
Van Bemmel van de HAZK stierf in 1925, waarna J.G. Kalwij tot apostel werd geroepen, Dielof Willem Ossebaar werd in 1947 en Bernardus van den Bosch in 1991 tot apostel geroepen.  
Intussen was in 1969 in de HAZK een nieuwe scheuring ontstaan door onenigheid over de formulering van schuldvergeving en avondmaalszegen, plus was er weer een competentiestrijd tussen apostelen en profeten.  
De bezwaarden scheidden zich af, en in deze groep werd Jasper Schaap tot apostel geroepen. Ze hielden de naam HAZK aan. In 1980 werd Schaap opgevolgd door Hermanus F. Rijnders.  
In 1971 raakte Jacob van der Poorten, die ook al betrokken was bij het conflict van 1969, toen hij apostel voor Engeland was, toch in conflict met Ossebaar en hij legde zijn apostelambt neer.  
Daarop stelde hij zich met enkele aanhangers in de geest onder de Britse apostelen, om de ‘oude ordening’ tot nieuw leven te wekken. Reeds op Eerste Paasdag werd hij tot apostel geroepen van deze nieuwe groepering, die weer de oude naam ‘Katholiek Apostolische Kerk’ aannam.

De Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen.

Apostel Kofman (1898-1910)  
In 1902 nam de groepering o.l.v. Kofman de naam aan van Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen. In 1910 werd daar nog aan toegevoegd: ‘in Nederland en koloniën’.  
In de HAZEA had het apostelwoord voorrang boven het bijbelwoord. Het profeteren werd op de achtergrond gedrongen en zou tenslotte een stille dood sterven.  
De verkondiging van de wederkomst des heren werd niet opgegeven, maar had toch aan urgentie en kracht ingeboet. Steeds meer kwam de nadruk te liggen op het belang van het apostelambt. De apostel werd in toenemende mate geïdentificeerd met Jezus Christus.  
De door Krebs geïntroduceerde stijl in de verzorging van de eredienst, voor de vuist weg en meer op het dagelijkse leven gericht, oefende een grote aantrekkingskracht uit.  
Kofman zond wekelijks “Het Brood des Levens” rond t.b.v. de verzorging.  
In 1910 was het aantal gemeenten gegroeid naar 70.  
Toen Kofman steeds meer aan dementie ging lijden, riep stamapostel Niehaus een nieuwe apostel.

Apostel van Oosbree (1910-1946).  
Met Johannes Hendrik van Oosbree begon een dynamische periode van vernieuwing van denken, die tot moeilijkheden zou leiden met het apostelcollege en tenslotte tot een afscheiding.  
Van Oosbree verwierp de gedachte dat God de Vader in kon grijpen in zijn schepping en het idee dat op aarde niets buiten zijn wil om kon geschieden. Hij zag God als een Geest, van wie geesteswerkingen uitgingen waarvan de “Macht der Liefde” het alles omvattend kenmerk was. God kon zich alleen via mensen openbaren.
Jezus was een mens in wie de van God uitgaande verlossende en heilbrengende Christusgeest als eerste woning had gevonden.  
Van Oosbree noemde Jezus met nadruk de ‘Eersteling’, in de tegenwoordige tijd vond de Christusgeest zijn belichaming in de verschijning Gods als apostel, maar ook het Volk Gods was geroepen die Christusgeest tot gestalte te brengen. De bijbel was niet de Openbaring van God, maar de in de loop van vele eeuwen tot stand gekomen schriftelijke neerslag van gedachten en ervaringen van mensen.  
De wederkomst zag hij niet zo zeer als gebeurtenis, maar als proces, waarbij de rol van de mens zelf bepalend was iq. de rol van het Godsvolk.  
Van Oosbree zag de mens als een levensgeest in een tijdelijke, stoffelijke omhulling, in de aanvang rein en goed, doch de slechte aardse geesten oefenden hun invloed uit en dat gaf strijd en worsteling.  
Met de dood ging de geest van de mens weer terug naar de sferen der geesten. Daar werden de geesten dan opgenomen in het Christenrijk, en bereidden zich verder voor op de tijd van de wederkomst. Dan zouden ze samen met de Heer als koningen en priesters regeren over de aarde.  
In 1925 was er al een conflict: omdat Van Oosbree niet langer geloofde dat Jezus aan het kruis was gestorven om de mens met God te verzoenen, kon hij het Avondmaal niet langer zien als een herhaling van, of herinnering aan het kruisoffer. Deelname wilde nu gaan zeggen dat men zich niet alleen met God, maar vooral ook met elkaar verzoende.
I.p.v. de beker kreeg men nu een in wijn gedoopte ouwel.  
H.J. Smit, voorganger van Enkhuizen, kon hier niet mee instemmen, en richtte de Hersteld Evangelische Apostolische Gemeente op, die zich later aansloot bij de eveneens afgescheiden groep o.l.v. apostel Br
ückner: “Reformiert-Apostolischer Gemeindebund.”
In 1950 werd Smit tot apostel geroepen.  
De opvolger van Smit als voorganger in Enkhuizen was herder A. Grootveld, die met zijn broer zich afscheidde en de “Nieuwe Hersteld Apostolische Zendinggemeente” stichtte.  
In 1924 wees Niehaus apostel Johann Gotfried Bischoff als stamapostelopvolger aan en in 1930 werd deze als zodanig geïnstalleerd.  
In 1939 ging Bischoff maatregelen nemen om de invloed van Van Oosbree in Nederland te beperken; o.a. zou hem ‘op verzoek’ een hulpapostel als plaatsvervanger ter zijde gesteld worden; dit werd opziener Jochems, die tot apostel werd geroepen.  
In mei 1939 werd afgesproken dat de apostelen een voorgenomen aanwijzing van opzieners en oudsten eerst zouden melden bij de stamapostel.  
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 kwamen Van Oosbree en de stamapostel niet meer samen; wel was er nog correspondentie, die doorliep tot juli 1944.

De scheuring van 1946.  
Na de oorlog was contact met de stamapostel voorlopig ook onmogelijk, en hoewel hij eerder steeds toestemming had gevraagd, wees Van Oosbree in juni 1945 zonder ruggespraak een opziener aan: Schurink.  
In maart 1946 vroeg Van Oosbree in een brief aan de stamapostel om toestemming voor de aanwijzing van oudste L. Slok tot zijn opvolger, maar er was nog geen antwoord gekomen toen Van Oosbree op 20 maart 1946 overleed. Opziener Schurink ging toen over tot de opening van het testament, en op 22 april 1946 werd Slok door de opziener tot apostel geroepen.  
Zoals te verwachten viel, werd de roeping door de stamapostel en het apostelcollege niet erkend; namens de HAZEA werd door Jochems een kort geding aangespannen tegen Slok c.s.. De eis was dat de benoeming van Slok rechtsongeldig en die van Jochems rechtsgeldig werd verklaard.  
Uiteindelijk, op 6 april 1951, na nog een mislukte verzoeningspoging, besliste de Hoge Raad op zuiver juridische gronden, dat Slok in het ongelijk werd gesteld.  
Alle verworven bezittingen tot 1946 gingen naar de groepering Kamphuis (de apostel na Jochems en Paasman).  
Slok moest een nieuwe stichting oprichten, het werd ‘Het Apostolisch Genootschap’.

De Nieuw-Apostolische Kerk.  
In 1951 sprak stamapostel Bischoff als zijn overtuiging uit, dat hij de laatste stamapostel was, omdat de Heer komende was. Er ontstonden heftige discussies en er was veel verwarring over de stamapostelboodschap.  
In 1955 werden drie apostelen die bezwaren maakten, uit hun ambt gezet en geëxcommuniceerd. Zij stichten direct de ‘Apostolische Gemeinde’; drie maanden later geregistreerd als ‘Apostolische Gemeinschaft’.  
In 1951 waren om deze reden al twee Zwitserse apostelen in ruste gegaan. In 1954 werden nog vier apostelen vanwege hetzelfde uit hun ambt gezet.
In Nederland kreeg apostel Kamphuis als tweede apostel Tjark Bischoff (geen familie!) naast zich. Toch was de onenigheid zo groot, dat naast de voortzetting van de HAZEA, zijnde de Hersteld Apostolische Gemeente in de Eenheid der Apostelen, een andere gemeenschap werd opgericht: de Nieuw Apostolische Kerk der Nederlanden (NAK), waarin de stamapostelboodschap onverkort verkondigd zou worden.  
De stamapostel wees apostel Walter Schmidt van Westfalen aan om de Nederlandse NAK te gaan leiden.  
Kamphuis besloot in 1954 in de rust te gaan. Ook zijn opvolger Tj. Bischoff lukte het niet om de onrust weg te nemen.  
Enkele uit hun ambt gezette priesters richtten in 1955 de ‘Apostolische Stichting’ op, die zich in 1956 met de gemeente van de al eerder uit de HAZEA uitgetreden H.J. Smit uit Enkhuizen verenigde onder de naam ‘De Apostolische Geloofsgemeenschap’. Zij kwam onder de leiding te staan van de apostelen Kamphuis en Smit. In 1965 trad Kamphuis definitief in de rust, en Smit overleed.

Na hen berustte de leiding bij:

  • Johann F. Kröner (1965-1975)
  • Christiaan Boermeester (1975-1987)
  • Johann Fr. Kröner jr. (1987-1997)
  • J. Th. den Haan (1997-heden)

In 1980 werd de naam ‘De Apostolische Geloofsgemeenschap’ veranderd in “Gemeenschap van Apostolische Christenen’.  
In 1956 hadden uit de Neuapostolische Kirche getreden apostelen de ‘Vereinigung Apostolische Christen des In- und Auslands’ opgericht.  
De ‘Apostolische Geloofsgemeenschap’ sloot zich hierbij aan, evenals:

  • ‘Apostolische Gemeinschaft’
  • de ‘Vereiniging Apostolische Christen’ van Zwitserland, Saarland en Luxemburg
  • de ‘Reformiert-Apostolischer Gemeindebund’ uit de DDR
  • de Zuid-Afrikaanse ‘Die Apostoliese Kerk’ (Apostel Eenheid)
  • de Australische ‘Apostolic Church of Queensland’

Tezamen ca. 40.000 leden.

Op 6 juli 1960 stierf stamapostel Bischoff. Er werd gereageerd met de vraag waarom God Zijn Wil veranderd had. Walter Schmidt werd tot stamapostel gekozen door het apostelcollege (1960-1975), daarna Ernst Streckeisen (1975-1978), Hans Urwyler (1978-1988), Richard Fehr (1988-2005), Wilhelm Leber (2005-heden).  
De NAK groeide uit naar meer dan 10 miljoen leden.  
In 1988 was er in Hessen een afscheiding o.l.v. apostel Hermann G. Rockenfelder: hij wilde de profetische gaven opnieuw tot leven willen wekken. De groepering draagt de naam: ‘Apostolische Gemeinde’, en telt thans(?) 40 gemeenten met ca. 1000 leden.  
Intussen heeft de NAK zich wat opener opgesteld. In 2000 werd door Fehr een apostelconcilie georganiseerd voor alle apostolische groeperingen: slechts drie gaven gehoor aan de uitnodiging.  
In 1964 werd de door de stamapostelboodschap ontstane splitsing in Nederland weer ongedaan gemaakt: de samenvoeging ging verder onder de naam ‘Nieuw Apostolische Kerk in Nederland’. o.l.v. Tj. Bischoff.  
In 1969 werd hij opgevolgd door Hermann Schumacher, 1976-1981 apostel Gijsbert Pos, die van 1981-1999 districtsapostel was. Vanaf 1999 was er apostel Theo de Bruijn. (die in 2011 met pensioen is gegaan en opgevolgd werd door de districtsapostel Armin Brinkmann, met aan zijn zijde apostel Peter Klene)

Het Apostolisch Genootschap.

Apostel L.Slok (1946-1984).  
Van de bijna 29.000 leden van de HAZEA waren er ca. 25.500 trouw gebleven aan Slok. Slok liet de verwachting van de wederkomst des Heren geheel los. Er kwam geen nieuwe geloofsbelijdenis of een ander document: de enige bron van gezag was het woord van de apostel. Hij was de eigentijdse “Mond Gods’, zoals Jezus dat voor zijn tijd was. Slok noemde zich de “Christus van het heden”. Dus eigenlijk was de aloude apostolische wederkomstverwachting vervuld(?). Slok zag zijn volgelingen als zijn eigendom.  
In de jaren 60 kwam er verzet tegen zijn houding, mede omdat hij zich bemoeide met haardracht en kleding.

In zijn testament wees hij zijn zoon, opziener Jan L. Slok als zijn  opvolger aan.

Apostel J.L. Slok.  
Al spoedig verwierp deze de toekenning van de Christusnaam aan de apostel. De patriarchale vader/kind verhouding maakte plaats voor een broederlijke gelijkwaardigheid. De termen Mond Gods en Man Gods sleten langzaam weg.
J.L. Slok probeerde de dominante positie van de apostel tot bescheidener proporties terug te brengen. 
De verzegeling of eigening werd in 1993 afgeschaft. De confirmatie werd nu de bevestiging van de doopbelofte en de opname als zelfstandig lid van het genootschap.  
Sinds 1990 tracht het Apostolisch Genootschap de beslotenheid te doorbreken.  
In 2001 wees Slok oudste Dick Riemers als zijn opvolger aan. (In 2011 werd A. Wiegman de nieuwe apostel)

Geloofsopvattingen.

God, Christus en de Heilige Geest.  
De leer van de KAK wijkt niet af van de algemeen christelijke leer, en dit geldt ook voor de HAZ-kerk.  
Van Oosbree (1910-1946) had afwijkende denkbeelden, maar vanaf 1946 keerde de HAZEA, later NAK weer terug tot de orthodoxe leer.  
In het Apostolisch Genootschap heeft men een geheel ander Godsbeeld. God is de universele scheppende Macht, die zich verwerkelijkt in al het bestaande; op zijn schoonst openbaart God zich als liefdesmacht in de mens.  
De christologie van de KAK en van de HAZ-kerk wijkt niet af van de formuleringen in de oecumenische symbolen; wel is er speciale aandacht voor de Kerk als het lichaam, van Christus, waardoor Hij altijd kan werken aan de uitvoering van de wil van God t.a.v. de hele schepping.  
In de HAZEA onder Van Oosbree werd een heel ander beeld van Jezus Christus ontworpen. Van Oosbree noemde Jezus de Eersteling Christus, nu had die Christusgeest een andere inwoning, in de eerste plaats in de apostel.  
Het HAZEA / NAK keerde na de dood van Van Oosbree weer terug tot de orthodoxe opvattingen.  
Het Apostolisch Genootschap onder L.Slok trok de lijn van Van Oosbree echter door. Apostel Slok zag zichzelf als de Christus die in deze tijd de goddelijke aanwezigheid en werkzaamheid onder de mensen bracht.  
Zijn opvolger, apostel J.L.Slok heeft de aanspraak op de Christusnaam verworpen; Jezus is dan een buitengewoon indrukwekkende historische figuur, die de naastenliefde, barmhartigheid en vergevingsgezindheid centraal stelde; deze houding tegenover de medemens noemt men de Christusgezindheid, en de verwerkelijking van deze gezindheid is aller verantwoordelijkheid.  
In de KAK is als derde persoon van de Heilige Drie-eenheid de rol van de Heilige Geest buitengewoon groot; in de schepping, in de getuigenis van de profeten, in de Incarnatie en Opstanding en de kerk onderhoudende Geest. In de profetie, tongentaal en bovennatuurlijke genezingen, die zo’n grote rol speelden in de ontstaansgeschiedenis van de KAK, zag men de gaven van de Heilige Geest.  
Bij de Hersteld- en Nieuw-Apostolischen is er geen verschil van opvatting over de Heilige Geest. Bij Van Oosbree was niet of nauwelijks sprake van een leer omtrent de Heilige Geest, en in het Apostolisch Genootschap ontbreekt die geheel en al.

Het geloof in de wederkomst.  
De eschatologische verwachtingen en voorstellingen van de katholiek apostolischen zijn overgenomen door de uit de KAK voortgekomen groeperingen, behalve bij de HAZEA onder Van Oosbree en het Apostolisch Genootschap.  
De wederkomstverwachting van Van Oosbree was al heel diffuus geworden. Wel stond voor hen vast dat het verlossingswerk zich niet buiten mensen om voltrekken zou; de apostolischen hadden daarin als eerstelingen een grote rol te vervullen, zowel op aarde als in het hiernamaals.  
In het Apostolisch Genootschap is de verwachting van het einde der tijden en de wederkomst volkomen verdwenen.

De Sacramenten.

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente.  
Toen er nog priesters waren in de katholiek apostolische gemeente, werden er twee sacramenten toegediend: doop en Avondmaal.  
De protestantse reductie van de status van sacramenten tot symbolen of tekenen werd veroordeeld.  
De doop: deze werd aan kinderen bediend, hetgeen niet uitsloot dat ook volwassenen gedoopt konden worden.  
Avondmaal: na de inleidende schuldbelijdenis en de absolutie volgden de hoofdelementen van de viering in de volgorde van: afzondering der gaven – dankzegging – consecratie en offergebed – communie.  
Verzegeling: in 1847 ingevoerd, en werd ook wel sacrament genoemd. Door de verzegeling werd de gave van de Heilige Geest geschonken. Tevens mocht men dan hopen te behoren tot degenen die bij de wederkomst gespaard zouden worden. De verzegeling werd bediend op 20-jarige leeftijd door een van de apostelen. Na de dood van de laatste apostel in 1901 verviel de mogelijkheid van verzegeling.  
Overige sacramentele handelingen: de ordening van priesters was ook een sacramentele handeling. Na de roeping bij profetie werd de geroepene door de apostel geordend tot priester.  
Diakenen werden gekozen door de gemeente en door de apostel geordend.  
Lagere ambtsdragers werden niet geordend, maar ingezegend.  
Verdere sacramentele handelingen waren:

  • de huwelijksinzegening
  • ziekenzalving
  • afzonderlijke belijdenis der zonden.

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk.  
Er volgde na de afscheiding geen verandering in de sacramentsleer. Wel werd een sterke koppeling gelegd tussen doop en verzegeling; de verzegeling voor kinderen werd ingevoerd.  
In 1870 ging Schwarz over tot het instellen van de verzegeling van ontslapenen. Later werd het ook mogelijk de doop en het Avondmaal aan overledenen te bedienen. Aan het Avondmaal mag iedereen deelnemen die in de naam van de drievuldige God is gedoopt.

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen / Nieuw-Apostolisch.  
Doop: in de HAZEA onder Van Oosbree werd de doop beschouwd als een voorlopige handeling: de latere verzegeling was veel belangrijker: men werd dan wedergeboren naar de Geest en werd erfgenaam van alle heerlijkheden Gods.  
In de NAK wordt de doop gezien als een bestanddeel van de wedergeboorte en een noodzakelijke voorwaarde voor het ontvangen van de Heilige Geest.  
Avondmaal: Van Oosbree achtte het zinloos het verzoenende leven van Jezus in ontvangst te nemen, als men zich ook niet met elkaar verzoende: het Heilige Avondmaal maakte geleidelijk plaats voor de benadering ”Gemeenschappelijke Verzoeningsdis.” Achterliggend idee van Van Oosbree was, dat hij niet geloofde dat Jezus voor de zonden der mensheid aan het kruis gestorven was.  
De wijze waarop veranderde ook: toen bleek dat de beker niet overal na elke teug met een doekje werd afgewist, besloot hij in 1917, ook omdat er door de oorlog gebrek aan wijn was, dat een ouwel met een ivoren pincet in de wijn werd gedoopt en daarna op de rug van de hand werd gelegd. Daarbij werden de woorden gesproken: “Neemt en eet, neemt en drinkt het leven Jezus’ “.  
De bediening van de sacramenten aan overledenen raakte geleidelijk in onbruik.  
In de NAK herinnert het Avondmaal aan de offerdood van de Zoon Gods, Die Zich, ondanks dat Hij schuldloos was, voor de zonden der mensheid liet kruisigen. Om hygiënische redenen heeft men drie druppels wijn in de ouwel ingebakken, en men ontvangt hem in de handpalm. Hierbij wordt gezegd: “Het lichaam en bloed van Jezus, (ook) voor u gegeven.”

De toediening van de sacramenten aan overledenen is na Van Oosbree opnieuw ingevoerd.  
Verzegeling: volgens Van Oosbree werd bij de verzegeling niet de mens zelf verzegeld, maar zijn geloofs- en erkentenisaanbieding. Was de zielsaanbieding oprecht, dan zou zich dat daarna openbaren in de bevruchting met de Heilige Geest. Bij de verzegeling vond “God, onze Vader, zijn eigendom terug, en vond de ziel haar Bezitter en rechtmatige Eigenaar terug.” Deze gedachte leidde tot het gebruik van het woord “eigening”. Dit woord wordt in de NAK niet meer gebruikt. De ‘Heilige Verzegeling’ wordt daar gezien als het afdragen van de Heilige Geest, en daarmee een bestanddeel van de wedergeboorte.  
Confirmatie. Toen tijdens Van Oosbree de verzegeling zo nauw verbonden werd met de doop en bediend werd aan kinderen, ontstond de behoefte aan een plechtigheid die het volwassen worden als lid van de kerk markeerde. Daarom werd rond 1930 de confirmatie (bevestiging) ingevoerd. In de NAK en de Gemeente van Apostolische Christenen vindt de confirmatie plaats vanaf het 14e levensjaar.  
Verschil tussen deze twee richtingen is, dat in de Gemeente van Apostolische Gemeenten de sacramenten niet worden bediend aan overledenen.  
In Het Apostolisch Genootschap.  
Dit genootschap kent geen sacramenten in de kerkelijke zin. Wel een vijftal rituelen, die men heilshandelingen noemt: doop – confirmatie – huwelijksbevestiging – Rondgang – het sluiten van het levensboek. De verzegeling (eigening) wordt sinds 1993 niet meer toegepast, omdat de Eigening was geworden tot persoonlijke bezitsvorming van de apostel, wat zijn opvolger niet wilde, in lijn met de sterk gereduceerde betekenis van de apostelfunctie.  
Doop: belofte van de ouders het kind op te voeden tot een priesterlijk denkend mens.  
Confirmatie: vanaf 18 jaar is bevestiging van de doopbelofte, dat de confirmant zelfstandig verder wil gaan op de door de ouders ingeslagen weg.  
Volwassenen die willen toetreden tot het Apostolisch Genootschap bevestigen dit middels de confirmatie, vroeger door de eigening.  
De confirmatie is de enige heilshandeling die door de apostel zelf wordt verricht.  
Rondgang: de benaming ‘Gemeenschappelijke Verzoeningsdis’ werd later in het Apostolisch Genootschap veranderd in ‘Rondgang’, als persoonlijke en zichtbare bevestiging van de vernieuwing van doop en confirmatie. Het door Van Oosbree ingevoerde gebruik van de in wijn gedoopte ouwel is gehandhaafd. Hierbij worden de woorden uitgesproken: “Uw zielsaanbieding is aanvaard en wordt hiermee bevestigd.”  
Huwelijksbevestiging; een huwelijkssluiting wordt in de eerstvolgende dienst in de gemeenschap bevestigd. Deze bevestiging houdt een drievoudige belofte in: van de jonggehuwden, van de gemeenschap en van de apostel, die dit bevestigd en daaraan zijn hulp verbindt. Ook een samenlevingscontact kan bevestigd worden, ook een tussen mensen van hetzelfde geslacht.  
Sluiten van het levensboek: de zondag na crematie of begrafenis wordt een gemeentelid in de eredienst herdacht. Er wordt aan de gemeente gevraagd dat men t.a.v. de overledene gevoelens van teleurstelling, verdriet of wrok uit de weg neemt. Wie berouw heeft omdat hij de overledene verkeerd heeft bejegend, wordt dit vergeven.

De Ambten.

Alle apostolische kerken en groeperingen hebben hun ambtenstructuur in vereenvoudigde vorm afgeleid van die van de KAK.  


In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente.  

Het viervoudige ambt: apostel – profeet – evangelist – herder/leraar, was gebaseerd op Efezi
ërs 4:8 en 11-12, en in 1Cor.12:28. De volgorde in de opsomming werd gelijkgesteld met een rangorde.  

Door het verdwijnen van het viervoudige ambt was in het verleden de eenheid van de kerk verloren gegaan. Herstel hiervan was nodig als voorbereiding op de wederkomst. Behalve een viervoudigheid naar aard, was er ook een viervoudigheid in rang: apostel – engel – priester – diaken.  
De engel werd gecombineerd met het N.T.-ambt van bisschop of opziener, die het toezicht had op de priesters, diakenen en leken. De engel stond aan het hoofd van een plaatselijke gemeente.  
Profeten, evangelisten en herders waren allen priesters.

Schema:

 

Algemene Kerk:

apostelen

profeten

evangelisten

herders

diakenen

Stam:

apostel

profeet – met de apostel

evangelist – met de apostel

herder – met de apostel

 

Gemeente (volgroeide):

engel

6 regerende ouderlingen

profeten

6 evangelisten

6 herders

7 diakenen

Apostel.  
De apostelen claimden dat hun autoriteit berustte op de rechtstreekse roeping door Christus via de Heilige Geest, sprekend bij monde van profeten. Zij waren dienaren van de Algemene Kerk, en boven de Gemeente gesteld.  
Profetieën hadden hun goedkeuring en bevestiging nodig, door profeten geroepen ambtsdragers moesten door de apostelen geordend worden en alleen apostelen konden verzegelen en kerken en altaren wijden.  
De coadjutor kon op instructie van een apostel de taken van een apostel vervullen. Toen de laatste van de twaalf apostel stierf in 1901 geloofde men dat zij hun werk in de onzichtbare wereld voortzetten.  
Coadjutoren konden toen ook geen apostolische taken meer vervullen, maar ze traden op als bestuurders en senioradviseurs.

Profeet.  
In de eerste jaren van het ontstaan van het apostolische Werk stonden de profeterenden in de schijnwerpers: hun uitspraken hadden een onmiddellijk en bijna volstrekt gezag. Na enige tijd begonnen de apostelen het gezag in de kerk naar zich toe te trekken. In 1840 kwam er een heftige strijd om het hoogste gezag, die de apostelen wonnen. De bevoegdheden van de profeet werden afgebakend en zijn optreden werd onderworpen aan het gezag van de apostelen.

Aan elke apostel was een profeet toegevoegd om:  
·     
Gods wil te openbaren  
·     
duistere bijbelplaatsen op te helderen  
·     
mannen tot het ambt te roepen.

In de gemeente moest hij ‘licht geven’ aan de engel en zijn gemeente.

Evangelist.  
Zijn taak was het niet om mensen tot Christus te brengen, maar om degenen die al geloofden de boodschap te verkondigen van de wederkomst, en dat God middels het viervoudige ambt de kerk hierop wilde voorbereiden. Elke apostel had in zijn stam de hulp van idealiter vijf engel-evangelisten, die elk weer twaalf priester-evangelisten onder zich hadden. Elk volgroeide gemeente kan zes evangelisten hebben, elk met hun helper.

Herder.  
Het vierde ambt is dat van herder-leraar, of kortweg herder. Zij dienden onder de apostelen als de geestelijke bestuurders der gedoopten. Hun taak was de troost van Christus aan de treurenden te schenken en de genezing van het evangelie voor alle geestelijke kwalen te brengen, de schuldigen te vermanen, de boetelingen gerust te stellen en te waken over de kudde.  
Elke apostel had een herder, en elke volgroeide gemeente had er zes, elk weer met een helper. De herders in de gemeenten werden behalve ‘priester’ ook wel ‘oudste’ genoemd. “Oudsten” werden ook de ‘regerende oudsten’ genoemd: zij die de engel in een gemeente bijstonden.

Overige ambten.  
Diakenen werden door de gemeente gekozen, of onder goedkeuring van de gemeente door de engel geselecteerd en geordend door de apostel. Zij behartigden de financiële en wereldlijke zaken van de gemeente, voorzagen in de noden der armen, assisteerden in de eredienst en gingen op huisbezoek. Onder toezicht konden ze eventueel taken van een herder, evangelist of profeet vervullen.  
Diakenen van de Algemene Kerk konden eventueel de bezittingen van de kerk beheren.  
Onderdiakenen assisteerden de diakenen bij het huisbezoek, en bij de eredienst, in het bijzonder tijdens de communie. Ze werden niet geordend.  
Diaconessen assisteerden priesters en diakenen bij hun taken t.a.v. vrouwen, en bezochten alleenstaande vrouwen.  
Verder waren er nog zangers, organisten, deurwachters en misdienaars.  

Na de dood van de laatste apostel konden geen ambtsdragers meer geordend worden, waardoor het ene na het andere ambt uitstierf. Zo was er in de KAK in Nederland in 2001 nog slechts
één onderdiaken.

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk.  
Schwarz vereenvoudigde de ambtenstructuur sterk. Het hoofdbestuur bestond uit een apostel, een profeet, een evangelist en een herder. Als een gemeente meer dan 600 leden telde (wat in zijn tijd niet het geval was), zou deze geleid worden door een engel of opziener, vier regerende ouderlingen, een profeet, een evangelist, en een herder. Elk van hen kon een helper naast zich hebben. Verder waren er door de gemeente gekozen diakenen, en de tot hun taak aangewezen diaconessen.  
De benaming ‘engel’ werd in de loop van de tijd verdrongen door ‘opziener’, een vertaling van het Griekse woord ‘episkopos’, (waarvan het woord ‘bisschop’ is afgeleid).  
Schwarz schafte de ambten van de Algemene Kerk en van regerende oudste af.  
Onder Van Bommel voltrok zich een verdere vereenvoudiging van de ambtenstructuur in de HAZK. Men kent de rangen van oudste en diaken. De oudsten vervullen het viervoudige ambt van apostel, profeet, evangelist en herder. Het profetenambt bestaat nog steeds.  
In de HAZG, die zich losmaakte van de HAZK, bestaan alleen plaatselijke ambten. Elke gemeente heeft idealiter alle vier ambten. Deze zijn gelijk in gezag, en de drager van elk der vier kan voorganger zijn van een gemeente, en de verzegeling toedienen. Ook het profeteren komt nog voor.

In de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen / Nieuw-Apostolisch.  
De positie van de apostel werd in deze tak steeds versterkt. De idee van de viervoudigheid van het ambt verdween, en het profetenambt werd afgeschaft.  
Opziener: geeft leiding aan de priesters in een district, dat weer verdeeld is in oudstendistricten. In deze districten zijn ook districtsevangelisten werkzaam.  
De Duitse apostel Krebs en zijn opvolger Niehaus vestigden in het begin van de 20e eeuw hun leiderschap over hun medeapostelen. Dit groeide uit tot het zgn. stamapostolaat. De stamapostel benoemt zelf zijn opvolger. Zo niet, dan kiest het apostelcollege een opvolger.
De stamapostel benoemt de apostelen en kan hen ‘in de rust zetten’. (met pensioen sturen). Een districtsapostel leidt het aposteldistrict, en kan bijgestaan worden door een of meerdere apostelen. Een gemeente wordt geleid door een herder, priester of een evangelist.  
Diaconessen bezoeken alleenstaande vrouwen.  
De ambtsdragers worden alleen door de apostel aangewezen.

De Gemeente van Apostolische Christenen heeft dezelfde ambtenstructuur, alleen heeft de functie van stamapostel daarin geen plaats. 

In Het Apostolisch Genootschap.  
In dit genootschap spreekt men niet van ambtsdragers maar van dienenden, zielsverzorgers of geestelijke verzorgers. De apostel wijst bij leven of per testament zijn opvolger aan en benoemt alle andere verzorgers. Alleen hij verricht de heilshandeling van de confirmatie. De apostel wordt terzijde gestaan door een opziener: deze is de rechterhand van de apostel.
De districten worden geleid door een oudste. Herders of soms ook wel priesters zijn voorganger van een gemeente. De voorganger wordt terzijde gestaan door priesters en mededienenden. In 1970 werd het ambt van onderdiaken afgeschaft, en later raakte ook de naam diaken in onbruik. Sinds 1991 worden ook vrouwen voor de geestelijke verzorging aangewezen tot oudste aan toe. Ook kunnen ze plaats hebben in het bestuur.

De Eredienst.

In de Katholiek Apostolische Kerk / Gemeente.  
Ze kenden in de tijd dat er nog priesters waren een uitvoerige liturgie. In de eredienst nam het Avondmaal een centrale plaats in. Na de inleidende schuldbelijdenis en absolutie had de viering plaats: dankzegging, consecratie en offergebed, communie.  
Brood en wijn worden afzonderlijk gegeven, waarbij de priester zei: “Het lichaam van onze Here Jezus Christus, dat voor u gegeven is” en “Het bloed van onze Here Jezus Christus, dat voor u vergoten is”.

Naast de zondagse eucharistieviering waren er nog de dagelijkse morgen- en avonddienst:

  • belijden van onze verlorenheid
  • absolutie
  • schriftwoord
  • geloofsbelijdenis
  • lofzang
  • gebeden
  • dienst des woords.

Tenslotte waren er ook nog een voormiddag- en namiddagdienst. 
Tijdens de erediensten werd een ruim gebruik gemaakt van symbolen als water, olie, olielampen, wierook en een keur van liturgische gewaden.  
Nu, na het uitsterven der priesters, is het voornaamste onderdeel van de kerkdienst de voorbede. Na de gebeden en soms een gezang uit de eigen bundel, volgt de voorlezing van een in het verleden gehouden preek.

In de Hersteld Apostolische Zendingkerk.  
Menkhoff wist Schwarz er van te overtuigen dat zo een rijke liturgie slecht paste bij de Nederlandse aard en cultuur. Eerst waren de gewaden afgeschaft, en daarna verdwenen een voor een de liturgische gebruiken. De ambtdragers doen sindsdien dienst in een stemmig zwart pak. Voortaan stond de preek centraal.  
Profetische stemmen worden in de diensten van de HAZK nog steeds gehoord. Men zingt de psalmen en gezangen van de Nederlands Hervormde Kerk in de uitgave van 1938, plus is er nog een eigen bundeltje.  
Na binnenkomst bidt de voorganger bij de dientafel. Daarna wordt in gebed God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest aangeroepen.  
Na een psalm volgt schriftlezing. Na de collecten en de zegening van offers en brood en wijn volgt de preek. De belijdenis en vergeving der zonden gaan vooraf aan het Avondmaal. Bij de toedeling van brood wordt gezegd: “Neemt en eet het sacramentele lichaam van de Heer dat voor u verbroken is. Doet zulks tot de gedachtenis van de Heer, tot Hij komt in heerlijkheid. Amen.” De wijn wordt uit een beker gedronken, die na elke slok wordt afgewist. Daarbij wordt gezegd: “Neemt en drinkt het sacramentele bloed van de Heer dat voor u vergoten is. Doet zulks tot de gedachtenis van de Heer, tot Hij komt in heerlijkheid. Amen.”

In de Nieuw-Apostolische Kerk.  
Kort voor binnenkomst van de voorganger zijn er enkele minuten van stilte. Terwijl de gemeente zingt komen de voorganger en de priesters binnen, waarna zij een stil gebed bidden. Dan gaat de voorganger voor in het gebed. Na het noemen of lezen van een bijbeltekst, houdt de voorganger de daarop gebaseerde ‘arbeid’ (prediking) zonder uitgeschreven tekst. Zij hebben zich voorbereid met behulp van “De Kerngedachten”, een maandblad voor alle ambtsdragers. Na de voorganger krijgen een of twee priesters het woord, zij borduren voort op het gesprokene. Deze toespraken worden afgewisseld met koor- en gemeentezang. Dan volgt een tweeledig gebed: de voorganger vraagt namens de gemeente om de schuldvergeving; daarna geeft hij in opdracht van de apostel en in naam van Jezus Christus de vrijspraak. Hierna volgt de viering van het Avondmaal. Vervolgens bidden de gemeenteleden op hun plaats. De dienst wordt afgesloten met zang, dankgebed en zegen.

In Het Apostolisch Genootschap.  
Tijdens koorzang komen de voorganger en priesters binnen. Na woorden van verwelkoming houdt de voorganger een inleiding, zonder uitgeschreven tekst, op de door de apostel voor die zondag geschreven “Weekbrief”. Na het voorlezen werken de voorganger en nog een of twee priesters het thema verder uit. Deze toespraken worden afgewisseld met koor- en gemeentezang. Dan volgt een gebed dat de voorganger uitspreekt, waarin het verbond wordt vernieuwd. Hierna volgt de Rondgang als bevestiging van deze verbondsvernieuwing. Hierbij is ook gelegenheid tot het deponeren van een verpakte geldelijke aanbieding in een buidel. Na de Rondgang spreekt een priester een dankgebed uit, waarna de voorganger deze dank in zijn gebed aanvaardt en de dienst afgesloten wordt.

Nawoord.  
De Catholic Apostolic Church in Groot-Brittannië was een beweging vanaf 1830 die begrepen was als Gods eigen Werk ter voorbereiding van de universele kerk op de wederkomst des Heren, die tot kerk werd naast andere kerken. Ze bezat een goeddoordachte theologie, een rijke liturgie en een strakke ambtshiërarchie, doch toen apostels overleden kwamen er voor hen geen nieuwe apostels in de plaats.  
Na het overlijden van de laatste apostel in 1901, werden er geen nieuwe ambtsdragers meer geordend en gelovigen verzegeld.  
De nieuwe ordening kon plaats vinden toen de gemeente Hamburg o.l.v. Schwarz in 1863 toch de roeping van een nieuwe apostel erkende. Dit betekende meteen een scheiding. In Nederland wist Schwarz zeven gemeenten te stichten, die samen de Hersteld Apostolische Zendingkerk vormden. Behalve dat nieuwe apostels geroepen konden worden, werd de uitgebreide liturgie sterk versoberd, en kreeg de preek meer gewicht. Ook nu was er strijd tussen apostels en profeten.  
Na het overlijden van Schwarz in 1895 namen de Duitse apostelen Krebs en Niehaus voorlopig de leiding van het apostolische Werk in Nederland:  
- de rol van profeten werd verder teruggedrongen  
- het woord van de apostel werd boven het bijbelwoord gesteld  
- de voorgangers gingen voor de vuist weg spreken  
- taalgebruik en voorbeelden werden ontleend aan het dagelijks leven  
- Krebs stelde zich als ‘eenheidsapostel’ aan het hoofd van de apostelen.

Al deze vernieuwingen werden aangeduid als ‘het nieuwe licht’  
Dit bracht een scheiding: een groep die zich Hersteld Apostolische Zendingkerk bleef noemen, wilde niet meegaan in de vernieuwingen: zij behield het fundamentalistisch bijbelgebruik, en de profetie bleef gehoord worden. De HAZK viel later in vier groepen uiteen, met tegenwoordig (2001) tezamen ca. 1200 leden: zij hebben de oorspronkelijke apostolische geloofsleer en het viervoudig ambt behouden.

Uit de scheuring was de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen de groepering die de lijn Krebs – Niehaus volgde, waar het profetenambt verdween, en de apostel steeds meer geïdentificeerd werd met Jezus Christus. De wederkomstverwachting werd niet opgegeven, maar men stelde in de praktijk toch steeds meer zijn geloof en vertrouwen op de apostel aan Christus’ plaats. In de Neuapostolische Kirche werd de positie van de stamapostel verder versterkt.  
In Nederland, tijdens het apostolaat van Van Oosbree (1910-1946) werd de persoon van de apostel steeds belangrijker. Van Oosbree verkondigde nieuwe denkbeelden met betrekking tot God, Christus en de bijbel. Na het overlijden van Van Oosbree in 1946 kozen de meeste leden van de HAZEA voor zijn lijn en zijn apostelkeuze: L. Slok. Zij  noemden zich Het Apostolisch Genootschap.

De HAZEA gooide de vernieuwde denkbeelden van Van Oosbree overboord en nam weer de geloofsbelijdenis van de Neuapostolische Kirche aan.  
De stamapostel van de NAK kwam met de stamapostelboodschap: nog tijdens zijn leven zou de Heer wederkomen. Dit bracht ernstige tweedracht in de HAZEA, die zich opsplitste. Na de dood van stamapostel Bischoff verenigden zij zich weer onder de naam Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland.

Anderen gingen samen in de Gemeenten van Apostolische Christenen: gelijk aan de NAK, doch zij verwerpt het stamapostolaat.  
De NAK heeft veel kritiek te verduren:  
- t.a.v. het stamapostolaat  
- de houding van de NAK tijdens de Hitler-periode  
- het ondoorzichtig financieel beleid.

In Het Apostolisch Genootschap heeft men de wederkomst van de Heer geheel laten varen. De apostel L. Slok werd de ‘Christus van het heden’. Zijn opvolger, J.L. Slok, verwierp de aan de apostel toegekende Christusnaam. In 2001 werd apostel Riemers aangewezen, en schrijver is benieuwd hoe het genootschap zich verder in deze moderne tijd verder gaat ontwikkelen.

Die Kirchenspaltung in der

“Hersteld Apostolische Gemeente in de Eenheid der Apostelen”

in den Jahren 1946 bis 1951

unter Berücksichtigung wissenschaftlicher Theoriebildung

bezüglich Kirchenspaltungen.

  Edwin Diersmann

 

(In de aantekeningen van dit boekwerk zijn de beschouwingen over niet-apostolische kerken cq. stromingen buiten beschouwing gelaten.)

Einleitung.

Merkmale der apostolischen Gemeinschaften und Fragestellung dieser Diplomarbeit.  
Heden (2010) zijn er in Nederland ca. 30.000 Apostolische lidmaten, verdeeld over minstens tien gemeenschappen. Behalve
één stammen ze alle af van de Apostolische Zending, die door Friedrich Wilhelm Schwarz gesticht werd, nadat hij in 1863 in Amsterdam was gearriveerd.  

Eerste kenmerk van alle richtingen is het gebruik van nieuwtestamentische ambtsnamen. Bijna overal is het apostelambt het belangrijkste ambt.  
In het verleden waren er regelmatig moeizame relaties tussen apostels en profeten. Sommige richtingen hebben daarom het profetenambt afgeschaft.  
Een nieuwe ontwikkeling was het ontstaan van het stamapostelambt.  
Nog een kenmerk is ’t sacrament van de heilige verzegeling, dat alleen door een apostel voltrokken kan worden, om de gelovige de Heilige Geest over te brengen.  
Een derde kenmerk in vele gemeenschappen is een sterke eschatologische basishouding: de Wederkomst van Christus zal spoedig geschieden. In het verleden kwamen er problemen als deze gebeurtenis in de tijd werd geplaatst en de Wederkomst niet plaats vond.  
De genoemde kenmerken gelden niet voor alle richtingen in even sterke mate.

De huidige situatie is, dat de verschillende gemeenschappen van orthodox-christelijk tot humanistisch georiënteerd zijn.  
Nog een kenmerk is een anti-intellectualistische houding: de leden waren van oorsprong uit kleinburgerlijke kringen.  
Theologische kennis was bij leden en ambtsdragers nauwelijks aanwezig, maar dat werd juist als voordeel gezien, want ‘zalig zijn de armen van geest’. Bovendien hebben de apostolische lidmaten de Heilige Geest ontvangen.  
Een consequentie hiervan is, dat bij meningsverschillen, ontstaan door ingevingen van de Heilige Geest, een weg terug niet mogelijk is en splitsingen al snel definitief zijn!

De grootste splitsing in Nederland vond plaats in de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA). Dit was de Nederlandse tak van de internationale Neuapostolische Kirche (NAK).  
Eind 1945 had de HAZEA bijna 29.000 leden. Hiervan gingen 25.501 leden mee met de volgens testament beroepen Apostel Slok, die in 1950 Het Apostolisch Genootschap oprichtte. (HAG).  
De rest, 3225 leden hielden zich aan de opvolger die stamapostel Bischoff had aangewezen: Apostel Berend Frederik Paasman.  
De splitsing ging dwars door families en vriendenkringen heen en de scheiding was een scherpe scheiding!

Zur Gliederung dieser Diplomarbeit.  
(Schrijver noteert de opbouw van zijn doctoraalscriptie).

Die aktuelle Lage der apostolischen Gemeinschaften in den Niederlanden.  
Uit de “Apostolische Zending” zijn vele andere gemeenschappen ontsproten. Hierop is
één uitzondering: de Katholiek-Apostolische Gemeente, die er eerder was dan de AZ.  

De KAG was rond 1830 ontstaan in Engeland door invloedrijke geestelijken en leken. Behalve in Engeland en Schotland ontstonden er diverse gemeenschappen in West-Europa, vanaf 1863 ook in Nederland.  

De ambtenstructuur was ‘gef
ächert’, met de traditionele driedeling: bishop (opziener) (Engel in de KAG) – priester – diaken, die kruiste met een viervoudige functie: apostel – profeet – evangelist – herder.  

Sinds de dood van de laatste apostel (1901) is ze een stille, biddende gemeenschap.

Uit “Apostolische Zending” stammen:  
-      
de Nieuw Hersteld Apostolische Zendinggemeente; bestaat heden nog uit 8 personen  
-      
de groep Schutterop had een paar jaar geleden nog hoogstens 25 leden  
-      
uit de laatste groepering is de kleine groep Arisz ontstaan, maar het is niet duidelijk of ze nog bestaat  
-      
de Apostolische Gemeente (Rockenfelder) heeft eveneens een klein aantal leden  
-      
de Hersteld Apostolische Zendingkerk (Groep Ossebaar / Van den Bosch) telt 50-100 leden
-      
de Hersteld Apostolische Zendinggemeente (HAZG) met 200 / 500 leden  
-      
de Katholiek Apostolische Kerk (Groep Van der Poorten), rond 70 leden  
-      
de Gemeente van Apostolische Christenen  
-      
de Hersteld Apostolische Zendingkerk (groep Schaap / Rijnders)  
-      
de Nieuw Apostolische Kerk (ca. 11.000 leden)  
-      
Het Apostolische Genootschap (ca. 17.500 leden)

De AZ splitste in 1897 in HAZK en de HAZEA. In deze HAZK had men ambten in de gemeenten, die van dezelfde priesterlijke rang waren: oudste(n), profeet, evangelist, herder.  
In de HAZEA was de structuur streng hiërarchisch: apostel, opziener, districtsoudste, herder, priester.  
In de HAZK was de apostel eerste onder de eersten, in de HAZEA stond hij bovenaan de gezagspiramide.

Bisherige Publikationen über die apostolischen Gemeinschaften.  
In Nederland zijn van het midden van de 19e eeuw tot nu toe slechts twee wetenschappelijke studies gepubliceerd:  

-      
1876: Johan Nicolaas Köhler: “Het Irvingisme. Eene historisch-critische proeve.”  
-      
1982: Marinus Johannes Tang: “Het Apostolische Werk in Nederland tegen de achtergrond van zijn ontstaan in Engeland en Duitsland.”

Het gering aantal publicaties kan te maken hebben met het niet grote aantal leden:  
-      
1897: HAZK 400, HAZEA 600  
-      
1945: HAZK 2500, HAZEA 29.000

De laatste decennia verschenen er nog een aantal kleinere werken:  
-      
artikel: M.J. Tang: “De Apostolische Geloofsgemeenschappen in Nederland.” (1984)  
-      
artikel: M.J. Tang: “De Hersteld Evangelische Apostolische Gemeente.” (1984)  
-      
artikel: Joop Waerts: “Friedrich Wilhelm Schwartz. Een Duitse prediker in Nederland.” (1995)  
-      
voordracht op schrift: Berry L. Brand: “Van wederkomstverwachting tot werk in de wereld.” (2000) -       boekwerk:  E. Diersmann: “An ihren Früchten sollt ihr sie erkennen.” (100 Jahre niederländische 
       
apostolische Gemeinschaften, 2007)  
-      
artikel: E. Diersmann: “De Christus van het heden.” (De ontstaansgeschiedenis van Het Apostolische
        Genootschap en zijn leerstellige ontwikkelingen 1946-1951) (2007).  
 
-      
boek: Berry L. Brand: “De Apostolischen.” (2001).

Naar verwachting komt in 2012 van Brand een boek uit: de geschiedenis van Het Apostolisch Genootschap, op wetenschappelijke gronden gebaseerd.
Schrijver merkt op dat, hoewel er sinds de 90’er jaren meer openheid wordt betracht, het toch moeilijk is aan informatie te komen.

1.. Anfang und Entwicklung der Apostolischen Gemeinschaften, 1863-1910.

1.1. F.W. Schwartz und die Apostolische Zending / Hersteld Apostolische Zending Kerk, 1863-1895.
De rond 1830 in Engeland en Schotland ontstane Catholic Apostolic Church kon vanaf 1848 in Berlijn en andere Noord-Duitse steden gemeenten stichten.
In 1863 vond in Duitsland een splitsing plaats: engel-profeet Geyer en engel Schwartz (Hamburg) stapten uit de KAG.
Redenen:
- Geyer had geprofeteerd dat aan de KAG-leden de Antichrist zou verschijnen, wat hij desgevraagd, niet
  wilde intrekken
- Geyer en Schwartz stonden wel open voor nieuwe apostelen, ook omdat ze in de KAG uitstierven.

De Hamburgse gemeente ging nu verder als ACAM: Allgemeine Christliche Apostolische Mission. Schwartz werd op 25 mei 1863 tot apostel beroepen met als arbeidsgebied Amsterdam – Holland. Daar kwam hij 27-09-1863 aan. Het bleek een moeilijke start. In mei 1864 werden de eerste drie gelovigen verzegeld. Ook de financiële situatie was moeilijk.  
Vanuit de Vrije Evangelische Gemeente in Ouderkerk a/d Amstel kwam voorganger Friedrich Wilhelm Menkhoff.  
Een ex-lidmaat, diaken IJsbrand Smit, schreef twee brochures over het reilen en zeilen in de Apostolische Zending: dit gaf veel negatieve aandacht.  
Toen in 1869 een hele vereniging in Enkhuizen tot de AZ overging, konden 160 personen verzegeld worden voor deze eerste gemeente buiten Amsterdam. Later ontstonden meer gemeenten, en zou het totaal aantal leden in 1876 ca. 600 zijn geweest.  

In 1878 ontstond een splitsing in de ACAM in Duitsland, door onenigheid tussen Geyer en Preu
ß over de beroeping van een apostel. Het grootste deel van de Hamburgse ACAM o.l.v. Geyer ging toen verder als Apostolische Mission. De kleinere rest rond apostel Wichmann, waaronder Schwartz, Menkhoff en de andere Duitse apostelen, ging verder als Neuapostolische Gemeinde, later Neuapostolische Kirche geheten.

Het eerste gebouw in eigendom van de AZ was een omgebouwde cichorei-opslagpand aan het Prinseneiland 103 in Amsterdam, dat in 1874 werd ingewijd.  
In 1892 trok de gemeenschap naar Prinseneiland 89.  
Vanaf 1893 werd niet meer de naam ‘Apostolische Zending’ gebruikt, maar ‘Hersteld Apostolische Zending Kerk'.
Ook Schwartz kreeg te maken met profeten, die meenden dat de apostels niet hoger in rang waren. Schwartz schreef daarop in 1881 het document “De onderlinge verhouding tusschen de Ambten der Algemene Kerk van de Stam Juda”, die neerkwam op: de apostel is de eerste onder de eersten. Doch de stam-profeet Ansingh verliet de AZ en na het overlijden van de evangelist en de herder was Schwartz nog de enige stam-ambtsdrager.
In de AZ waren meerdere malen profetieën en visioenen voorgekomen die meldden dat Schwartz niet zou sterven, maar zou blijven leven tot de Wederkomst van Christus. Toch maakte Schwartz een testament, waarin stond, dat als hij stierf er een rouwperiode van tenminste twaalf weken zou zijn of in ieder geval een periode waarin twaalf zondagen voor kwamen.  
Na de rouwperiode zou men een zondag bepalen, waarop de beroepingsdienst zou plaats vinden.  
Op 6 december 1895 overleed Schwartz.

1.2. Nach dem Tod von F.W. Schwartz, 1895-1897.  
De relatie tussen Schwartz en de Duitse apostels was goed te noemen, hoewel het meeste contact via brieven plaats vond, wat maakte dat er wel sprake was van een zekere autonomie van de apostels in hun eigen stam. Schwartz werd wel als de ‘griz eminence’ gezien.  
In Duitsland was de rol van de apostels prominenter geworden, als apostels van deze tijd, en hun woord was evenveel waard als het woord van de apostels van het Nieuwe Testament, en op den duur zelfs meer.

Krebs was 10 december 1895 met stamopziener Niehaus op de begrafenis van Schwartz. Op dezelfde dag werd Jacob Kofman tot stam-opziener van Nederland geordineerd. In deze avonddienst deelde Krebs mee, dat de rouwperiode van twaalf weken werd verlengd tot een jaar en zes weken, omdat men in Nederland ‘keinerlei Ahnung’ had van de ontwikkelingen in Duitsland, en men zo de tijd had om de leer van het “Nieuwe Licht”in Nederland over te brengen. Dat was ook de reden dat Krebs en Niehaus in juli en december 1896 opnieuw de Nederlandse gemeenten langsgingen.  
De beroepingsdienst was op 17 januari 1897 in Amsterdam. de eerste vraag van Krebs zou beantwoord worden door de profeten van de Amsterdamse gemeente, vervolgens door de Enkhuizer profeten, en tenslotte door de aanwezige Duitse profeten.  
Maar op de vraag of de nieuwe apostel in de aanwezige kring van opzieners en priesters aanwezig was, kwam geen antwoord. De tweede vraag was of de nieuwe apostel uit de kring van diakenen zou voortkomen. Hierop antwoordde de Amsterdamse profeet C.J. Vleck dat het diaken Van Bemmel was. Nadat meerdere profetische betuigenissen geklonken hadden, namen de apostels Krebs, Niehaus en Ruff de nieuwe apostel in de apostelkring op.  
Maar Van Bemmel hield zich strak aan de lijn van Schwartz en moest niets hebben van het Nieuwe Licht.  
Toen Krebs op 28 februari 1897 aan Van Bemmel schreef dat hij per direct geen apostel meer was, was de splitsing een feit.  
De groep Van Bemmel bleef zich HAZK noemen, de groep Krebs ging HAZEA heten.  
Iets meer dan de helft in Nederland koos voor de richting Krebs.

 

1.3.  J. Kofman und die Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen, 1897-1910.
Eind 1895 waren er ca. 1000 leden in Nederland.  
In 1897:  
HAZK 300/400, tot 2500 in 1945.  
HAZEA: 500/600, tot bijna 30.000 in 1945.

Op 12 juni 1898 werd een beroepingsdienst gehouden voor een nieuwe apostel voor de HAZEA. Krebs, die nu stamapostel of eenheidsvader werd genoemd, leidde deze dienst. Hier werd Jacob Kofman tot apostel beroepen en in de Eenheid der Apostelen opgenomen. Hier werd reeds sterke nadruk gelegd op de apostel, terwijl de Gezondene Jezus Christus op de achtergrond geraakte: het draaide in het Nieuwe Licht om drie waardigheden in één vorm: namelijk een profetisch, een apostolisch en een goddelijk element die zich vinden in ‘het vlees van de apostel’.  
Intussen was Niehaus na het overlijden van Krebs in 1905 de nieuwe stamapostel geworden.  
Door de zwakke gezondheid van Kofman werd J.H. van Oosbree op 23 juni 1910 in het Concertgebouw te Amsterdam door Niehaus tot apostel geordineerd van de intussen 7400 leden in Nederland.

2. Die Ära Van Oosbree und die Nachfolgeprobleme, 1910-1951.

2.1  J.H. van Oosbree und die Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen, 1910-1946.  
Van Oosbree had een proeftijd van een jaar.  

De belangrijkste vernieuwingen onder Van Oosbree:

  1. Heilige Avondmaal
  2. Geloofsoffer
  3. betaling van het Weekblad
  4. doop en verzegeling
  5. confirmatie.

In de horizontaal georiënteerde Gemeenschappelijke Verzoeningsdis (Heilige Avondmaal) kon niet iedereen zich vinden: de schoonzoon van Van Oosbree, H.J. Smit, splitste zich in 1925 met een groep af, met de naam: Hersteld Evangelisch Apostolische Gemeente (HEAG).  
In 1930 werd herder Arie Grootveld uit ’t ambt gezet, en tevens zijn broer Jan, vanwege te weinig achting voor het apostelambt. Rond A. Grootveld vormde zich een groep: de Nieuw Hersteld Apostolische Zendingsgemeente (NHAZG).  
Maar de HAZEA bleef ondanks kritische geluiden flink doorgroeien.  
De relatie van Van Oosbree met stamapostel Niehaus kan men aanduiden als goed tot uitstekend.  
In 1930 werd Johann Gottfried Bischoff de nieuwe stamapostel van de NAK.  
In 1930 telde de HAZEA 22.600 leden en 100 gemeenten, in 1933 resp. meer dan 25.000 en 106.  
Maar in Duitsland probeerde Bischoff de moderne lijn te buigen in meer orthodoxe banen.  
In Nederland waren er drie districtsoudsten, die contact hadden met Duitse apostels, vanwege kritiek op de progressieve lijn van Van Oosbree.:  

-      
Paasman (Leeuwarden)  
-      
Smit (Apeldoorn)  
-      
Wildschut (Hilversum)

De nieuwe opziener in 1933 werd de districtsoudste uit Utrecht: J. Jochems, en hij werd min of meer, gewild of ongewild, de leider van de kritische factie.
In 1939 gaat Bischoff zich met de Nederlandse situatie bemoeien: hij zegt tegen Van Oosbree dat hij Jochems als apostel gaat ordineren. Officieel zou Van Oosbree er om gevraagd hebben. Al snel daarna wordt Jochems in Amsterdam door Bischoff geordineerd tot apostel, en als hulp voor Van Oosbree.  
Een paar maanden later instrueerde Bischoff de apostels dat er zonder zijn toestemming geen opzieners en districtsoudsten meer geordineerd mochten worden.  
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de Duitse inval in 1939 / 1940 werd het zeer lastig voor Van Oosbree om in contact te blijven met Bischoff.  
Ondanks de al geldende instructie van Bischoff had Van Oosbree op 21 augustus 1939 al Lambertus Slok als districtsoudste geordineerd.  
Jochems spreekt anders in districten met kritische districtsoudsten dan in andere districten. Maar in het openbaar liet hij zich echter nooit negatief uit t.o.v. Van Oosbree. Maar de relatie Van Oosbree – Jochems was gewoon niet goed te noemen.  
Op 18 mei 1945 kwam Van Oosbree met de auto langs bij Jochems; vanuit de auto deelde Van Oosbree mee dat hij van nu af de leiding van de stamapostel niet meer erkende en zelf de hoogste autoriteit in de HAZEA was. Als Jochems het daarmee niet eens was, moest hij zijn eigen weg gaan.  
Een dag later reageerde Jochems per briefkaart: “Vanaf ’t moment dat u de stamapostel niet meer volgt, volg ik u ook niet meer. Ik kan niet langer lid van een gemeenschap blijven, waarin het fundamentele ontbreekt, namelijk de Eenheid der Apostelen.”  

Directe contacten tussen Nederland en Duitsland waren toentertijd (nog) niet mogelijk, daarom werd de Zwitserse districtsapostel E. G
üttinger ingeschakeld.  

Van Oosbree deed in een rondschrijven over de situatie aan de districtsoudsten voorkomen, alsof Jochems de handdoek in de ring had gegooid en dat hij de geesteshouding van Jochems al langere tijd niet meer wat ie zou moeten zijn. Daarom werd Jochems voortaan de toegang tot de gebouwen ontzegt.  
Een maand later ordineert Van Oosbree districtsoudste Schurink tot opziener, als een na hoogste ambtsdrager in de HAZEA.  

In een brief van 1 maart 1946 schrijft Van Oosbree via E. G
üttinger aan Bischoff dat hij districtsoudste Slok als zijn opvolger wil zien, maar een antwoord wacht hij niet af, want drie dagen later bezoekt hij een notaris om vast te leggen dat hij Slok als zijn opvolger aanwijst.  

Blijkens verslagen was Van Oosbree zich bewust dat dit na zijn overlijden grote consequenties zou hebben in juridisch opzicht t.a.v. de gebouwen en de financiën. Slok zou Van Oosbree op de consequenties hebben gewezen, omdat hij wist dat Van Oosbree in het testament zelf iemand als zijn opvolger aanwees, want 9 of 16 maart wist Slok (al) van het testament: Van Oosbree had daarover in de vrijdagkring met opziener en oudsten gesproken.  
Behalve Van Oosbree en Schurink wist ook de schoondochter van Van Oosbree welke naam in het testament stond.  
Van Oosbree, bijna 84, stierf 20 maart 1946.

2.2. Ab den Tod van J.H. van Oosbree bis zur Rufung von L. Slok, 20-03-1946 – 22-04-1946.
Van Oosbrees brief van 1 maart 1946 werd op 18 maart 1946 door G
üttinger beantwoord. Deze meende dat Van Oosbree geen opvolger hoefde te ordineren, omdat Jochems daarvoor in 1939 al was geordineerd. Maar dit antwoord kwam na ’t overlijden van Van Oosbree binnen.  

Op 24 maart 1946 houdt Schurink een dienst in Bussum, waarbij alle districtsoudsten aanwezig zijn. Vraag was wat er moest gebeuren, want de dag daarop was de begrafenis van Van Oosbree: moest het testament direct daarna geopend worden? Volgens “De zegen van de twijfel” drongen bijna alle districtsoudsten er op aan om eerst te wachten op een bericht van de stamapostel. Alleen Slok was van mening dat ’t testament direct na de begrafenis geopend moest worden. Maar Schurink besloot het testament voorlopig niet te openen. Slok is echter  bang, dat het testament ongeopend naar de stamapostel wordt gestuurd, en dan zou al het werk van Van Oosbree voor niets zijn geweest. Maar Schurink blijft bij zijn standpunt, waarop Slok dreigt niet aan de begrafenis deel te nemen, waarop Schurink bakzeil haalt: het testament zal niet naar Duitsland worden verstuurd.  
Hieruit moet wel de conclusie worden getrokken, dat Slok tenminste wist dat de opvolger van Van Oosbree diens lijn zou voortzetten, dus iemand als hijzelf.  
Als men gaat afstrepen wie normaal gesproken niet de aangewezen persoon zou zijn, dan komt men automatisch bij Slok uit, die volledig achter Van Oosbree stond, en bovendien zijn leeftijd mee had: 41 jaar op dat moment. De vraag blijft wat Slok zelf wist of vermoedde over de inhoud van het testament.  
In “De zegen van de twijfel” zegt Slok, dat het niet in hem was opgekomen dat hij het zou kunnen zijn.

Op Tweede Paasdag 22 april 1946 vond in het gebouw in Hilversum (J. Geradtsweg) de vergadering van de ambtsdienaren plaats, door Schurink geleid. Afwezig waren de districtsoudsten Elberts, Kamphuis en Paasman. Aanwezig waren Hartman, Slok, Smit en Wildschut.  

Hilversum, J. Geradtsweg


Schurink las de brief van Van Oosbree van 1 maart 1946 voor en de antwoorden van G
üttinger van 18 maart en 15 april. Hij stelde vast dat Güttinger en Bischoff nog steeds vasthielden aan Jochems.  

Daarna las Schurink het geestelijke testament van Van Oosbree, rond 1944 door hem geschreven, en daarna het testament dat Van Oosbree 4 maart 1946 had laten vastleggen. Toen de naam van Slok werd genoemd ontlaadde de spanning zich in luide instemmende getuigenissen.

2.3. Ab der Berufung von L. Slok bis zur endgültigen Spaltung, 22-04-1946 – 1951.  
Bischoffs vertegenwoordiger: de Zwitserse districtsapostel E. G
üttinger en zijn zoon apostel O. Güttinger (Duitsers mochten vlak na de oorlog Nederland niet in) reisden 3 mei 1946 naar Nederland.
Nog dezelfde dag vond er een bespreking met Slok en Schurink plaats; de maandag daarop opnieuw, maar men kwam niet tot resultaten.  

E. Güttinger                 O. Güttinger

Op 9 mei 1946 benoemde Bischoff Jochems tot de nieuwe districtsapostel.  
Op 29 juni 1946 was er in Frankfurt a.M. een apostelvergadering met als hoofdthema: “Nederland”.  

Op 19 juli 1946 hadden de G
üttingers opnieuw een onderhoud met Slok en Schurink: zonder enig resultaat.  

Op 21 juli 1946 werd Jochems met pensioen gestuurd, omdat het gerecht in Rotterdam geoordeeld had dat Jochems geen districtsapostel kon zijn, omdat hij zich, volgens de eerder genoemde briefkaart, uit de HAZEA had teruggetrokken.  

Districtsoudste Paasman werd door E. G
üttinger in opdracht van Bischoff tot nieuwe districtsapostel geordineerd.  

Jochems stierf 10 februari 1947.  
Paasman overleed 22 mei 1948, en werd opgevolgd door districtsoudste Kamphuis.  
Meerdere malen drong de rechter aan op verzoening, wat niet lukte. Op 7 februari 1950 bezocht Slok Bischoff in Frankfurt a.M., zonder enig resultaat, Bischoff verlangde absolute loyaliteit t.o.v. hem en de NAK(-statuten).  
In de zomer van 1951 besliste het Gerechtshof in Amsterdam dat Slok geen rechtsgeldigheid t.a.v. de HAZEA kon doen gelden.  
Op 6 april 1951 wees de Hoge Raad een laatste verzoek tot revisie af.  
Resultaat was, dat 10% van de leden onder Kamphuis alle gelden en goederen toegewezen kregen.  
De definitieve financiële regeling met de NAK werd op 12 december 1951 ondertekend.  
Op 28 december 1951 richtte Slok de nieuwe vereniging Het Apostolisch Genootschap op.  
Van de 69 gebouwen in eigendom werden 16 direct weer aan HAG terugverhuurd, en 23 andere gedeeltelijk verhuurd, op basis van gebruik op verschillende tijden. Binnen een jaar begon HAG 20 gebouwen terug te kopen.

Intussen ontstond in 1951 internationaal onrust in de NAK door de ‘stamapostelboodschap’: Christus zou terugkeren op aarde tijdens het leven van Bischoff. Doch hij overleed 6 juli 1960.

Direct na zijn beroeping ging Slok naar de gemeenten in de districten van Kamphuis, Paasman en Smit; in de periode april tot eind oktober 1946 hield hij 109 diensten. Ook was hij vanaf 1948 een paar keer in Nederlands-Indië om de apostolische militairen te bezoeken, alsmede bezocht hij Zuid-Afrika en Australië.

Wat de leer betreft volgde hij consequent de lijn van Van Oosbree. In 1949 verwierp Slok de wederkomstgedachten. In 1950 verklaarde hij dat de hoogste verschijning Gods zich openbaarde in de apostel. Op Tweede Paasdag 1952 werd gesproken over “God als Mens”, en op zijn mooist ‘als apostel’. Slok werd “Mond Gods” of “Man Gods” genoemd, en vanaf 1950 werd ook ‘Christus-Gods’ met hem in verbinding gebracht. Het Apostolisch Genootschap onderscheidde Christus en Jezus van Nazareth. Was 2000 jaar geleden Jezus van Nazareth de Gezalfde (Christus), nu was Slok de Gezalfde.

3. Wissenschaftliche Theorien bezüglich Kirchenspaltungen

(Hieruit zijn opmerkingen genoteerd, die direct of indirect te maken hebben met de splitsing in 1946)

Hoe stonden de districtsoudsten t.o.v. Van Oosbree?

-       kritisch want orthodox:  

  o     Kamphuis (Sittard)  

o     Paasman (Leeuwarden)

o     Smit (Apeldoorn)

-       kritisch, doch accepteerden later wel Slok:

o     Elberts (Amsterdam)

o     Wildschut (Hilversum)

-       volledig achter Van Oosbree:

o     Hartman (Zwolle)

o     Slok (Schiedam)

Een optie die overwogen is direct na de bevrijding in 1945, was wijziging van de statuten van de HAZEA, waardoor de opvolging wèl door Van Oosbree bepaald kon worden, zonder de latere juridische strijd.  
Dan zou Van Oosbree de scheiding met de NAK al officieel gemaakt hebben, een stap die hij niet aandurfde.  
De ontmoeting, door de rechter opgedrongen, van Slok met Bischoff op 7 februari 1950 in Frankfurt a.M.: Slok werd slechts gevraagd de statuten en geloofsartikelen van de NAK te ondertekenen. Dit weigerde Slok. Daarop stelde Bischoff voor, dat Slok hulpapostel zou worden onder Kamphuis. Maar dat was niet in lijn met het testament van Van Oosbree.

Hoe lager men in de regionen kwam, des te groter was de aanhang van Slok:  
-      
de helft (50%) van de districtsoudsten accepteerden Slok  
-      
72 van de 88 voorgangers accepteerden Slok (82%)  
-      
25.501 van de 28.726 leden accepteerden Slok (89%)

Vanwege het reisverbod van Duitse burgers naar Nederland na de Tweede Wereldoorlog, kon Bischoff pas op 18 juni 1950 in Nederland een dienst leiden.  
Vanaf 1944 was schriftelijke communicatie tussen Nederland en Duitsland onmogelijk, en na  de oorlog kwam deze zeer haperend weer opgang, en konden brieven er soms maanden over doen om hun bestemming te bereiken.

De oorzaak van de splitsing HAZEA / HAG lag niet bij Slok: Van Oosbree was al eerder begonnen het apostolische werk te veranderen, zodat de verschillen met de NAK steeds groter werden. Ver voor de Tweede Wereldoorlog bleek al dat Bischoff de lijn Van Oosbree geheel niet zag zitten. Maar de HAZEA groeide als kool en Van Oosbree was ook niet van zijn eigen lijn af te brengen.

De autoritaire houding van zowel Bischoff als van Van Oosbree liet geen ruimte voor enige compromissen.

An ihren Früchten sollt ihr sie erkennen.

Das Erbe von Friedrich Wilhelm Schwarz:

100 Jahre niederländische apostolische Gemeinschaften,

ein geschichtlicher Überblick.

Edwin Diersman.


Einleitung.
In 1947 telde Nederland 9,5 miljoen inwoners met 40.000 apostolischen (ca. 0,4 % van de bevolking).
In 2007 zijn de cijfers resp.: ca. 16 miljoen, ca. 35.000, en 0,2%.

Probleem is dat er weinig is gepubliceerd naar / voor de buitenwereld.
Wel zijn er interne documenten, die echter vaak moeilijk of in het geheel niet toegankelijk zijn.
Vervolgens is er het probleem dat documenten vaak niet 100% objectief zijn, en op z’n minst gekleurd.

Apostolische Zending – Hersteld Apostolische Zending Kerk 1863-1897.
Na de splitsing van de Hamburgse Katholiek-Apostolische Gemeente, werd Preu
ß door een diaken tot eerste apostel van de “Nieuwe Orde” beroepen. In de maand daarop (25 mei 1863) werd Friedrich Wilhelm Schwarz tot apostel beroepen en op 8 september 1863 geordineerd.
Zijn arbeidsgebied werd Holland, met de stamnaam Juda. Hij moest in Amsterdam beginnen, waar hij 27 september 1863 aankwam.
Het begin was zwaar: financieel, maar ook leek ’t dat men niet op hem zat te wachten.
Pas 5 mei 1864 vond de eerste verzegelingsdienst plaats. Na Amsterdam ontstonden tot ca. 1880 gemeenschappen in Enkhuizen, Den Helder, Hoorn, Wolvega, IJmuiden en Haarlem.
In 1876 zouden er in totaal 600 leden zijn.
De belangrijkste publicatie van Schwarz is: “Het boek voor onzen tijd: De Openbaring van Johannes, leesbaar voor de gemeente ”, dat later ook in het Duits verscheen.
De eerste kerk in eigendom was een verbouwd cichorei-pakhuis: Prinseneiland 103 in Amsterdam, 1874.
In 1892 werd verhuisd naar Prinseneiland 89.
Vanaf 1893 gebruikte men i.p.v. “Apostolische Zending” de naam “Hersteld Apostolische Zendingkerk”.
Schwarz had problemen met vooral de profeten; vlak voor zijn dood was Schwarz  van de vier dienaren van de Algemene Kerk nog de enige: profeet Ansingh had zich teruggetrokken, evenals de Herder Ruysch, en Evangelist Kroonenburg was overleden.
Schwarz overleed 6 december 1895.

Die Spaltung von 1897.
Het contact dat Schwarz had met de Duitse apostelen verliep veelal per brief en onregelmatig.
De veranderende apostelstatus in Duitsland was daarom nauwelijks bekend in Nederland. In Duitsland was het woord van de levende apostelen tenminste evenveel waard als dat van de apostelen uit het Nieuwe Testament.
Apostel Krebs en stam-opziener Niehaus waren 10 december 1895 op de begrafenis van Schwarz, en werd Kofman in het stam-opzienerambt gezet.
Om het “Nieuwe Licht” beter ingang in Nederland te doen krijgen, werd de rouwperiode verlengd van 12 weken naar een jaar en zes weken.
De roepingdienst op 17 januari 1897 bracht dankzij de Amsterdamse profeet C.J. Vleck als nieuwe apostel naar voren de diaken Van Bemmel. Doch deze wilde vasthouden aan de lijn van Schwarz en had niet veel op met het “Nieuwe Licht”. Op 28 februari 1897 schreef Krebs aan Van Bemmel dat hij geen apostel meer was.

De splitsing was een feit; het grootste deel van de gemeenschap Amsterdam, alsmede geheel IJmuiden, Hoorn en Den Helder kozen voor de lijn Krebs, Enkhuizen en Haarlem voor de helft, Wolvega geheel.
In totaal ging iets meer dan de helft naar Krebs. De groep van Van Bemmel bleef zich Hersteld Apostolische Zendingkerk (HAZK) noemen.
De groep Krebs noemde zich Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen. (HAZEA).
 

Hersteld Apostolische Zendingkerk 1897-1947.
Van Bemmel begon als apostel van de HAZK met ca. 350 leden.
De profeet Vleck verliet met anderen de HAZK en de groep noemde zich “Apostolische Broederschap”, en bestond tot ca. 1935.
Conflict ontstond er met de schoonvader van Van Bemmel, herder N.J. Verkruisen van de gemeenschap Haarlem. Verkruisen meende dat Christus op aarde alleen mens was geweest, terwijl Van Bemmel meende dat Christus alleen als God op aarde had geleefd. Verkruisen overleed in 1905, maar Haarlem wilde Van Bemmel voorlopig niet in de gemeenschap hebben. In 1915 kon Van Bemmel daar weer een beroepingsdienst houden; diaken J.W. Verkruisen (zoon van) werd de nieuwe herder van Haarlem. Vanaf 1920 verbeterde de situatie van de HAZK en konden nieuwe gemeenschappen worden gesticht. In Amsterdam werd de evangelist N.J. Verkruisen jr. (zoon van N.J.) beroepen.
In 1925 overleed plotseling Van Bemmel, waarna J.G. Kalwij tot apostel voor Juda werd beroepen.
In Van Bemmels laatste jaren waren er contacten met enige leden in Duitsland, Australië en de Verenigde Staten, waar nieuwe apostelen voor werden beroepen.
In 1927 ging men van Prinseneiland 89 naar Bloemgracht 98.
Kalwij’s eerste probleem was met N.J. Verkruisen jr.. Deze stond gelijkstelling voor van de vier ambten: apostel – profeet – evangelist – herder. Ook vond hij dat de priestervergadering moest leiden en niet alleen de apostel.
In 1929 werd Verkruisen uit ’t ambt gezet: hij nam een deel van zijn gemeenschap Den Haag mee. De doop van andere christelijke kerken erkende hij niet; ieder die een ambt droeg (er was maar een ambt), moest kunnen verzegelen.. Hij noemde zijn groep “Apostolische Gemeente”. Na de dood van Verkruisen (ca. 1965) hield zijn groep op te bestaan.

Een groter probleem voor Kalwij ontstond met de priesters J.W. Verkruisen en E. Eichenberger, resp. herder en evangelist van de gemeente Haarlem. Het ging over de mislukte poging van deze priesters eind 1930, om een overleden lid weer op te wekken op grond van profetieën en visioenen. Toen het niet lukte verklaarden Verkruisen en Eichenberger dat de profetieën op een geestelijke opwekking duidden en dat bedoelde opstanding al wel was begonnen: de overledene zou binnen twee of drie weken verschijnen. Nu werden Verkruisen en Eichenberger door Kalwij uit hun ambt gezet. Gevolg was, dat bijna de gehele gemeente Haarlem, plus een deel van de gemeente Vlissingen, zich van de HAZK afsplitste. De ontstane groep noemde zich “Hersteld Apostolische Zendinggemeente (HAZG). Dit kostte de HAZK ca. 20% van haar leden.

Vanaf 1930 konden weer nieuwe gemeentes gesticht worden. In 1936 werd een apostel voor Zuid-Afrika geordineerd.
Toen apostel Kalwij in 1946 overleed, werd diaken D.W. Ossebaar als apostel ingezegend.

Hersteld Apostolische Zendinggemeente 1930-1965.
In 1934 ontstonden contacten met de “Schweizerischen Diakonieverein”, en daarmee ook met Robert Hermann Geyer, apostel van de Allgemeinen Apostolischen Mission (AAM).
Verkruisen overleed in 1934.
In 1940 waren er ca. 600 leden.
Nieuw binnengekomen volwassenen, en in de HAZG geboren kinderen werden wel gedoopt, maar niet verzegeld. Later ging men toch over op het geven van de verzegeling, die dan wel uitgevoerd kon worden door elke ambtsdrager.
In 1947 werd G. Bosveld tot apostel beroepen: na onenigheid trok hij zich in 1953 terug.
Vanaf ongeveer 1964 vonden ‘Algemene Priestervergaderingen’ plaats, waar gemeenschappelijke besluiten genomen werden, te vergelijken met een soort raad van bestuur.

Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen.
Al in 1896 verzamelden zich in het land kleine groepjes gelovigen, die de kant van Krebs en Kofman hadden gekozen. De intussen twaalf gemeenten werden in drie districten verdeeld: Enkhuizen, Amsterdam en IJmuiden.
Op 12 juni 1898 was er in Amsterdam de beroepingsdienst, waar stam-opziener Jacob Kofman tot apostel werd beroepen.
In tegenstelling tot de HAZK, mocht de HAZEA zich verheugen in een snelle groei: in 1906 werden er al 70 gemeenschappen geteld.
Omdat het met de gezondheid van Kofman niet goed ging, werd op 23 juni 1910 districtsoudste Van Oosbree door Niehaus tot apostel geordineerd in het Concertgebouw. De HAZEA telde toen 7400 leden.
Kofmans gezondheid verslechterde en in 1911 overleed hij.
Kofman werd vaak “Vader”, genoemd, maar Van Oosbree wilde ‘apostel Van Oosbree” genoemd worden.
De belangrijkste vernieuwingen onder Van Oosbree:

- Heilige Avondmaal
- geloofsoffer
- betaling van het weekblad
- doop en verzegeling
- confirmatie.

Niet alle ambtsdragers konden zich vinden in deze fundamentele veranderingen.
E
én van hen was de evangelist Jakobus Smit, die gehuwd was met een dochter van Van Oosbree. Vanwege het verschil van mening werd hem in 1926 de toegang tot de HAZEA-bijeenkomsten geweigerd. Dit leidde tot de oprichting van de “Hersteld Evangelische Apostolische Gemeente” (HEAG).
In 1925 kwam er bovendien kritiek op de financiële handel en wandel van de priv
é-persoon Van Oosbree middels een brochure: ‘vroeger verdiende hij ca. fl. 40,- in de week, nu heeft hij drie auto’s die fl. 24.000 en fl. 16.000 kosten’. Er kwam wel reactie op, maar niet van Van Oosbree zelf.

Herder Arie Grootveld (van Scheveningen), die veel kritiek had op Van Oosbree, werd in 1930 uit z’n ambt gezet. Zijn broer, J. Grootveld, voorganger van Amsterdam 1 en 3, stapte er toen zelf uit.
Rond A. Grootveld vormde zich een nieuwe groep, die zich de “Nieuw Hersteld Apostolische Zendingsgemeente” noemde. In 1993 was er alleen in Scheveningen nog een gemeente die acht leden telde.
Ondanks alles bleef de HAZEA gestaag groeien.

De verhouding van Van Oosbree met Niehaus was goed tot uitstekend; Niehaus bracht ook zijn vakanties vaak door aan de Nederlandse kust.
In 1920 had Niehaus J.G. Bischoff tot stamapostelhelper geordineerd, maar ondanks dat zou hij daarna Van Oosbree meer dan eens gevraagd hebben hem op te volgen, maar Van Oosbree zou geantwoord hebben, dat een Duitser geschikter was in het ambt van stamapostel.
In 1930 maakte Niehaus thuis een lelijke val. De gevolgen daarvan waren zo ernstig, dat Bischoff in hetzelfde jaar de leiding van de NAK overnam.
Niehaus overleed 23 augustus 1932.
Er is ook een versie van de lelijke val van Niehaus, dat hij tijdens de uitvoering van een toneelstuk, waarin hij zelf de wederkomst van Christus speelde, die valpartij zou hebben gemaakt.
In 1930 telde de HAZEA 22.600 leden en 100 gemeenschappen, in 1933 waren deze cijfers: meer dan 25.000 en 106.
Op de verjaardag van Van Oosbree, 1 april, gingen alle leden van de HAZEA ’s morgens om zes uur naar hun kerk; iedereen had een bloem opgespeld en men feliciteerde elkaar.
Internationaal echter was de invloed van Van Oosbree na het aantreden van stamapostel Bischoff in 1930 duidelijk minder geworden: terwijl Van Oosbree consequent en radicaal verder ging met de ideeën van het Nieuwe Licht, probeerde Bischoff juist de koers van zijn voorganger terug te buigen in orthodoxe zin.
In 1933 werd oudste Jochems opziener. Als Jochems bij zijn dochter in Stuttgart kwam, sprak hij daar met apostels die contacten hadden met ontevreden Nederlandse ambtsdragers.

Op 3 januari 1939 was Van Oosbree bij Bischoff, waar hem meegedeeld werd dat Jochems tot apostel geordineerd zou worden. Ook werden toen zijn financiële volmachten beperkt.
Op 15 januari 1939 hield Bischoff in Amsterdam een dienst, waar gezegd werd dat het nodig was Van Oosbree een hulp te geven: hij had daar zelf om gevraagd….. En Jochems werd tot apostel geordineerd. Ook Van Oosbree zelf zei dat hij de stamapostel om deze hulp had gevraagd.
Een paar maanden later schreef Bischoff voor, dat de apostel zonder zijn toestemming geen opzieners en oudsten meer mocht ordineren.
In april 1940 was Van Oosbree van plan de oudsten Elberts en Hartman tot opziener te ordineren, maar hij deed het niet, omdat een aantal ambtsdragers in de zaal protesteerden.
Op 1 september 1942 telde de HAZEA 108 gemeenschappen.
Jochems preekt in het ene district anders dan in het andere district, maar hij spreekt zich in het openbaar nooit negatief uit over Van Oosbree. De relatie tussen Van Oosbree en Jochems is slecht te noemen.
Op 18 mei 1945 stond de auto van Van Oosbree opeens bij Jochems voor de deur; de chauffeur vroeg Jochems bij de auto te komen: Van Oosbree deelde toen Jochems mee, dat hij tijdens diensten niet meer de bijbel, maar de door Van Oosbree zelf geschreven Weekbrief als richtsnoer moest nemen. Verder meldde hij, dat hij de leiding van de stamapostel niet meer erkende: hij zag zichzelf als hoogste autoriteit in het apostolische werk in Nederland. Als Jochems het daar niet mee eens was, moest hij zijn eigen weg maar gaan.
Jochems reageerde de volgende dag middels een briefkaart: “Vanaf ’t moment dat u de stamapostel niet meer volgt, volg ik u ook niet meer (voorlopig). Ik kan niet langer lid blijven van een gemeenschap, waarin het fundamentele ontbreekt, namelijk de Eenheid der Apostelen.”
Jochems zocht meteen contact met gelijkgezinden in Nederland en met stamapostelhelper H.F. Schlaphoff in Zuid-Afrika. De laatste informeerde de Zwitserse districtsapostel E. Güttinger over de gebeurtenissen in Nederland.

Op 24 juni 1945 ordineerde Van Oosbree, met schriftelijke toestemming van Bischoff, districtsoudste Schurink tot opziener.

Op 1 maart 1946 schreef Van Oosbree via E. Güttinger naar Bischoff dat hij de districtsoudste Slok graag als zijn opvolger zou willen zien.

Op 18 maart 1946 antwoordde Güttinger aan Van Oosbree dat de zaak in 1939 al geregeld was met de ordinatie van Jochems. Dit zei hij, terwijl hij wist dat Jochems een jaar eerder afstand had genomen van Van Oosbree.
Van Oosbree stierf 22 maart 1946, en de brief van Güttinger heeft hij niet meer mogen ontvangen.

Op 25 maart 1946 vond de begrafenis plaats, waarna opziener Schurink nog een vergadering hield met ambtsdragers. Schurink wist toen al wie in het testament van Van Oosbree genoemd werd: districtsoudste Slok. Voor de verdere ontwikkelingen wilde Schurink eerst het antwoord van Bischoff afwachten op de brief van Van Oosbree van 1 maart 1946. In deze vergadering en daarna in de Weekbrieven benadrukte Schurink de trouw aan de ontslapen apostel.
Op paasmaandag 22 april 1946 vond in Hilversum (Johan Geradtsweg) de door Schurink georganiseerde ambtsdragersbijeenkomst plaats. Van de districtsoudsten ontbraken Paasman, Kamphuis en Elberts.
Schurink las er de brieven voor van Van Oosbree en Güttinger. Daarna werd het geestelijk testament van Van Oosbree voorgelezen, dat rond 1944 door hem was opgemaakt. Tenslotte werd het testament voorgelezen dat Van Oosbree 4 maart 1946 gemaakt had. Toen Schurink de naam van Slok noemde, ontlaadde de spanning zich in luid instemmend geroep.

Op 3 mei 1946 kwamen de Zwitserse districtsapostel E. Güttinger en zijn zoon O. Güttinger in opdracht van Bischoff naar Nederland, waar zij direct een bespreking hadden met Slok en Schurink. Op de maandag daarop praatten zij verder: er werd geen resultaat geboekt.
Op 9 mei 1946 benoemde Bischoff Jochems tot nieuwe districtsapostel.
Op 29 juni 1946 was er een apostelvergadering in Frankfurt a.M. met als hoofdthema “Nederland”.

Op 19 juli 1946 hadden de
Güttingers nogmaals een gesprek met Slok en Schurink: opnieuw geen resultaat.

Op 21 juli 1946 werd Jochems in de rust gezet, omdat de rechter bepaalde, dat zijn functie als districtapostel niet rechtmatig was: hij had zich immers, middels een briefkaart, uit de HAZEA teruggetrokken. Districtsoudste Paasman werd tot nieuwe districtsapostel geordineerd.
Jochems overleed 10 februari 1947.
De strijd ging nu verder voor de rechter.
Toen Paasman 22 mei 1948 overleed, werd hij opgevolgd door Kamphuis.

Uiteindelijk werd door een uitspraak van de Hoge Raad op 6 april 1951 Slok in het ongelijk gesteld: de oorspronkelijke HAZEA verloor bijna 90% van haar leden, maar kreeg wel alle geld en goederen.
Op 28 december 1951 werd Het Apostolisch Genootschap opgericht.

Hersteld Evangelisch Apostolische Gemeente 1926-1956.
Smit ging uit de HAZEA vanwege het meningsverschil over het Heilige Avondmaal met Van Oosbree. Na enige tijd kwam hij in contact met apostel C.A. Br
ückner van de Reformiert-apostolische Gemeindebund in Duitsland. Brückner vroeg hem als evangelist in Nederland te werken.
In augustus 1933 werd Smit in Amsterdam door Br
ückner tot opziener geordineerd, en het officiële verbond tussen de HEAG en de Reformiert-apostolische Gemeindebund werd gesloten.
Gemeenten waren ontstaan in Enkhuizen, Amsterdam, Groningen, Scheveningen en Zaandam. In 1944 werd Scheveningen gesloten en na de Tweede Wereldoorlog ontstonden Apeldoorn en Rotterdam.
In september 1950 werd Smit tot apostel beroepen.
In 1956 had Smit een doorslaggevende rol bij de samenvoeging van de Apostolische Stichting en de HEAG.

Hersteld Apostolische Zendingkerk  1947-1969.
Toen Ossebaar apostel werd, waren er twaalf gemeenschappen.
In de 50-er jaren werden nieuwe apostels voor Zuid-Afrika en Duitsland geordineerd.
In dezelfde periode was de apostel voor Noord-Amerika afgehaakt. In 1961 kreeg Oostenrijk een apostel.
Nieuwe gemeenten in de 60-er jaren waren Zwolle en Groningen.
In de 50-er jaren was er enige strijd, omdat men de teksten, zoals die door Schwarz werden gebruikt bij de zondenvergeving en de avondmaalszegen, wilde veranderen. Ossebaar besloot toen die veranderingen terug te draaien.
Eind 60-er jaren gebeurde er zo veel, en deze gebeurtenissen zijn uit diverse ooghoeken bekeken in evenzovele versies, dat ’t moeilijk is precies te achterhalen wat er is gebeurd.
In 1968 werden drie apostelen beroepen, o.a. J. van der Poorten voor Engeland. Deze had veel interesse voor de Catholic Apostolic Church, en hij wilde het 12-voudige apostolaat herstellen in de HAZK, hetgeen geschiedde.
Maar daarna bleef het onrustig, vooral, volgens Van der Poorten, onder die ambtsdragers, die voor een gelijke berechtiging waren van de vier ambten. De grootste bron van alle kwaad was de profetische gave van Van der Poorten zelf: de HAZK moest weer geheel worden als de oude ordening (katholiek-apostolisch). Het was gebruikelijk in de HAZK dat degene die profeteerde er niet een verklaring aan gaf. Van der Poorten deed beide, en in hoog tempo: ordinaties voerde hij onmiddellijk uit na de profetie, evenals de verzegeling. Hierdoor ontstond er een chaos, maar Ossebaar kon of wilde geen tegengas geven. Een groep van elf ambtsdragers vond dat Ossebaar moest ingrijpen, bovendien was Van der Poorten apostel van Engeland en niet van Nederland. Toen daar niet op ingegaan werd, verlieten zij de vergadering.
Vanaf 16 oktober 1968 werden Ossebaar en de andere apostels niet meer erkend door de groep van elf. De splitsing ging door alle gemeentes heen. De nieuwe groepering noemde zich ook Hersteld Apostolische Zendingkerk.

Hersteld Apostolische Zendingkerk (Ossebaar) 1969 – 1971.
Op 23 maart 1968 werden drie apostels beroepen, maar om op twaalf te komen werd op 27 december 1969 opnieuw een roepingsdienst gehouden. De atmosfeer was verwarrend, onrustig, somber. Met vijf nieuwe apostels werd eindelijk het twaalftal bereikt, maar de een was er nog niet zeker van, een tweede ging naar de groep Schaap, en van een derde in Zuid-Afrika werd weinig of niets meer vernomen. De eenheid in het apostolaat was ver te zoeken.
Op 30 april 1970 werd in Arnhem een roepingsdienst gehouden en er werden heel veel ambten beroepen, want men had het vizier gericht op de situatie van de Catholic Apostolic Church; iedere beroepene werd meteen geordineerd. De chaos was compleet toen Van der Poorten een paar dagen later profeteerde dat alles wat in Arnhem was gebeurd niet van goddelijke oorsprong was! Dit maakte hem voor Ossebaar een valse profeet.
Op 14 juli 1970 werden opnieuw apostelen beroepen tot het aantal van twaalf was bereikt. Net als in de CAC zouden de twaalf zich samen terugtrekken, en dat voor een periode van 40 dagen.
Van der Poorten was intussen vertrokken naar het buitenland. Toen hij terug was in Nederland wilde hij niet tijdens een openbare dienst verschijnen, maar wel had hij een brief geschreven, dat iedereen onmiddellijk de zaal moest verlaten: een groot aantal ging inderdaad weg om familieleden op te halen.
Een groot aanhanger van Van der Poorten, aartsengel Benard, profeteerde op 9 april 1971, dat alle ambtsdragers hun onterecht verkregen ambtsgaven moesten teruggeven. Het wederrechterlijke kwam door de scheiding in 1863 van de CAC. In ieder geval gaf Van der Poorten zijn apostelambt terug. In de geest verenigde hij zich met de Engelse apostelen. Vier ambtsdragers volgden hem. Een paar dagen later kwamen de vijf samen. Toen openbaarde de Heer dat hij hun offer aanvaardde en dat het Zijn Wil was, dat alle vijf hun ambt weer terugkregen; de Katholiek Apostolische Kerk was hierbij ontstaan. Het betekende wel bijna het einde van de HAZK (Ossebaar).

Hersteld Apostolische Zendingkerk (Ossebaar) 1971 – 1974.
In 1969 telde de HAZK ca. 2700 leden. Daarvan gingen er in:

1969: 1000 naar HAZK (Schaap)
1971: 450 naar KAK / Van der Poorten
         250 bleven bij Ossebaar
        1000 wilden bij geen van de drie.
In de groep Ossebaar in Arnhem werd een profetie uitgesproken dat m.i.v. 1972 de avondmaalsviering in deze vorm moest worden afgeschaft. Toen kwam men tot de conclusie dat de doop en de verzegeling ook dienden te worden afgeschaft: het ging om de geestelijke betekenis: de uiterlijke vorm kon men kwijt, ook in Amsterdam. Ondanks protesten hield Ossebaar zich aan de profetieën. Opnieuw vertrokken tientallen leden. Het aantal leden van de gemeenschap in Amsterdam kwam zo op 10% van het vroegere aantal.

Men bleef kritisch kijken naar de eigen organisatie en besloot contacten te zoeken met allerlei verschillende christelijke gemeenschappen.
In 1974 werden de sacramenten (Heilig Avondmaal, doop en verzegeling) weer ingevoerd, waardoor opnieuw velen de HAZK (Ossebaar) verlieten.

Hersteld Apostolische Zendingkerk (Schaap) 1969 – 1971.
Deze groep met ca. 1000 leden was uit de HAZK (Ossebaar) gestapt vanwege de profetieën en de vele ambtsberoepingen van Van der Poorten. Ze had elf priesters, maar geen apostel.
Op 20 mei 1971 werd een beroepingsdienst gehouden en op grond van profetische uitspraken, werd Jasper Schaap tot nieuwe apostel geroepen. 

Katholiek Apostolische Kerk (Van der Poorten) 1971 – 1974.
Een aantal aanhangers van Van der Poorten aarzelde aanvankelijk om de HAZK (Ossebaar) te verlaten; dit deden ze wel op 19 september 1971, toen in hun ogen de verkeerde persoon tot Engel in Amsterdam werd geordineerd.

Plaatsen waar men samenkwam waren Amsterdam, Enkhuizen, Rotterdam en Utrecht.
In 1973 ging Van der Poorten naar Australië: zijn taak in Nederland zat er op. Er werd ook gezegd dat de KAK een tijdelijk karakter had, en alleen nog zorg moest dragen voor de verwarde en uitgetreden leden van de HAZK. Al op 1 januari 1974 had Van der Poorten zijn opdracht in Australië neergelegd, in opdracht van de Heer.

Het Apostolisch Genootschap 1951 – 1973.
Terwijl de zaak nog onder de rechter was, werd op juridisch advies de J.H. van Oosbreestichting opgericht, waar vanaf 11 januari 1950 de offergelden van de leden naar toe ging. Dit geld werd bij de financiële regeling met de Neuapostolische Kirche buiten beschouwing gelaten, en werd de basis waarmee later gebouwen van de HAZEA teruggekocht konden worden.
Op 28 december 1951 stichtte Slok “Het Apostolisch Genootschap”.
Vanaf 1948 ging Slok meerdere keren naar Nederlands-Indië, alsmede naar Zuid-Afrika en Australië.
Nog meer dan bij Van Oosbree in zijn tijd werd hij de centrale figuur in zijn gemeenschap.
Hij volgde de lijn van Van Oosbree consequent.
In 1949 duidde hij de wederkomstgedachte aan als zijnde een vergissing. In 1950 wilde hij zich richten op de geboorte van de Christus van deze tijd, komend uit een groep mensen die zich met dit wezen vertrouwd hadden gemaakt. “God openbaarde zich op zijn grootst, mooist, mildst in zijn hoogste geestesopenbaring: apostel.”
In 1952: “God als Mens, en onder de mensen is God op z’n mooist als Apostel”.
De offerbereidheid van de leden was enorm. In de periode 1952 tot 1959 kocht HAG 45 gebouwen, elf daarvan van de HAGEA.
Vanaf 1952 werden ook nieuwe gebouwen gebouwd. In 1976 waren er 70 nieuwgebouwde en 29 gekochte “Plaatsen van Samenkomst”.
Voor HAG was er een duidelijk verschil tussen Jezus van Nazareth en Christus; Jezus was een gewoon mens onder de mensen en belichaamde het wezen dat wij Christus noemen. “Christus” was dus een functie (ambt) die 2000 jaar geleden door Jezus was vervuld en nu Slok werd toegedacht.
Negatief kwam HAG in 1973 in de publiciteit door het weekblad Panorama: over naar Australië geëmigreerde apostolischen, die maar naar Nederland terug moesten keren, omdat hun kinderen nauwelijks nog Nederlands spraken en de Apostel geen Engels sprak. Het tweede artikel ging over de autoriteit Slok, die zijn leden wel erg afhankelijk maakte.
In de vroege 70-er jaren waren er ook problemen met de jeugd: zij wilden een vorm van democratisering in HAG; maar Slok had niets met moderne ideeën, en ook niet met lange haren voor jongens en korte rokjes voor meisjes.
Tijdens een confirmatiebijeenkomst, 19 september 1971 in Rotterdam kwam het tot een climax: hij vond de jeugd ongeïnteresseerd en wilde aanvankelijk de confirmatie niet door laten gaan. Een week later schreef hij, dat wie hem niet als Christusnorm wilde erkennen maar afscheid moest nemen van het apostolische werk. Enige honderden gaven gehoor aan deze oproep. Hiermee kwam voorlopig een einde aan de onrust.
Als reactie werd de jeugdverzorging doorgelicht en geherstructureerd.
Op 30 maart 1973 was Slok ongerust over de komende confirmatiebijeenkomsten. “Niet het ledental maar de zuiverheid van het priesterlijke godsvolk moest bewaard worden”. Opnieuw vroeg Slok degenen die hem niet als norm accepteerden HAG te verlaten. Opnieuw waren er honderden die dit deden.

Hersteld Apostolische Gemeente in de Eenheid der Apostelen 1951-1964.
In 1951 bezat, kort gezegd, de HAGEA het geld en de gebouwen, HAG de leden. Van de 69 gebouwen in eigendom werden 16 meteen weer aan HAG verhuurd, 23 andere gedeeltelijk verhuurd: men gebruikte de gebouwen ‘om de beurt’. Districtsapostel Kamphuis toonde hierin een tegemoetkomende houding.

Op 18 juni 1950 hield de stamapostel voor ’t eerst sinds de 30-jaren weer een dienst in Nederland. Op deze dag vertelde hij de apostels E. en O. G
üttinger en R. Schneider, dat hij een goddelijke openbaring had gehad: hij zou niet meer sterven.
In november 1950 herhaalde hij dit nog eens, nu aan de apostels Kuhlen en Dehmel.
Op 25 december 1951 uitte Bischoff zich hierover voor eerst zelf tijdens een dienst in Gie
ßen: het moment van de wederkomst komt in de tijd dat ik er nog ben. Ik ben de laatste stamapostel. De Heer komt in mijn tijd om de Zijnen mee te nemen.
Slechts langzaam kwam dit bij de HAGEA-leden over. In de loop van 1952 bleek dat er zowel leden waren die twijfelden aan de boodschap, als leden die er volledig van overtuigd waren. Volgens de laatste groep predikte Kamphuis de Boodschap niet duidelijk genoeg, waardoor er geklaagd werd bij Duitse apostelen tot aan de stamapostel aan toe. In juni 1952 spraken zij met Bischoff, waar hij de keuze van wat te doen aan hen zelf overliet. Wel uitte hij zijn verbazing over de oude naamgeving HAGEA: “Heisst ihr da bei euch noch immer nicht neu-apostolisch?”
De kritiek op Kamphuis werd steeds feller en hij kon geen goed meer doen. De groep agerenden werd aangevoerd door W.C. van Asperen, A.H. Groen, Rudolf Bijl, gesteund door enige apostels in Duitsland, in het bijzonder door Walter Schmidt, de latere stamapostel, door Georg Rockenfelder, Fritz Bischoff, en Chr
étien Dauber uit Frankrijk.

Maar in 1954 stonden alle Nederlandse districtsoudsten en districtsevangelisten nog achter Kamphuis.

Aanvang 1954 vroeg Kamphuis om een apostel die hem kon bijstaan. In februari 1954 werd T. Bischoff (geen familie) geordineerd door E. G
üttinger in opdracht van de stamapostel.
Eind maart 1954 was er een stamaposteldienst in Luxemburg, waarvoor de Nederlandse apostels niet waren uitgenodigd, maar wel waren de rebellerende voorgangers uit Nederland er aanwezig; zij voerden na de dienst besprekingen. Al eerder was men begonnen om te komen tot oprichting van de Nieuw-Apostolisch Kerk, die dan ook op 1 april 1954 gestalte kreeg. Er kwam een commissie met o.a. W. Schmidt en F. Bischoff, die tot de conclusie kwam dat het geen probleem was, als de twee richtingen maar
één doel en één hoofd hadden.

Voor Kamphuis was dit genoeg: hij stopte er 14 augustus 1954 mee en ging in de rust.
In september 1954 werd tijdens een apostelvergadering gesproken over de vraag of iemand die verzegeld werd als voorwaarde hiervoor de stamapostelboodschap moest geloven. De meerderheid was voor dit idee, maar tot een definitief besluit hierover kwam het niet.

 
Peter Kuhlen

De districtsapostel Kuhlen (Düsseldorf) en de twee apostels uit zijn district Dehmel en Dunkmann zagen het anders dan de grote meerderheid: Kuhlen wilde niet dat priesters tijdens diensten moesten huichelen over dit onderwerp. Ook in Nederland gingen die stemmen op. Op 23 januari 1955 werden Kuhlen, Dehmel en Dunkmann door de stamapostel uit hun ambt gezet en geëxcommuniceerd.
Apostel Tjark Bischoff zat op
één lijn met de stamapostel: wie de boodschap niet verkondigde, werd uit het ambt ontheven. Vanwege deze situatie besloten districtsevangelist B.C. Smit en opziener W. Kröner tot oprichting van de Apostolische Stichting; anderen die ook niet meer mochten prediken stapten over naar de Stichting.

De stamapostel was 1 mei 1955 in Utrecht in de Jaarbeurs, waar 5000 leden zich verzameld hadden: zij kwamen uit de HAGEA, NAK-NL en AS(!). Bischoff sprak daar over het verheugende feit dat de Eenheid der Apostelen, waar Jezus om gebeden had, er nu was. De realiteit was echter geheel anders.
Honderden uit de HAGEA wendden zich tot de Apostolische Stichting.
In de daarop volgende jaren tot 1960 was het relatief rustig in de HAGEA, door het vertrek van vele leden naar NAK-NL en de AS. Het ledental was wel gezakt naar ca. 4500.
Op 6 juli 1960 overleed stamapostel Bischoff.
Op 7 juli 1960 kwamen in Frankfurt am Main 28 apostels samen en eenstemmig kozen zij Walter Schmidt tot nieuwe stamapostel.
Hoe moest men nu de dood van Bischoff verklaren en het niet wederkomen van de Heer? Men vroeg zich daarom af waarom de Heer zijn plan had veranderd. Men liet dus God zijn mening veranderen, zodat Bischoff zijn gelijk bleef houden!
Aangekondigd was, dat de begrafenis op 11 juli 1960 om 11.00 uur zou plaatsvinden; doch zij die daarvan uit waren gegaan, waren voor niets gekomen, want de begrafenis was om 09.00 uur al geschied. Er bij geweest waren enige vertrouwelingen, enige familieleden, plus apostels; verder was er geen preek en werd er niet gezongen.

Tot een groot ledenverlies heeft ’t overlijden van Bischoff in HAGEA en NAK-NL niet geleid.

Op 7 augustus 1960 was de nieuwe stamapostel Schmidt in Utrecht, waarbij zowel leden van HAGEA als NAK-NL aanwezig waren. Over het overlijden van Bischoff zei hij, dat wij niet kunnen oordelen over de Wil van de Heer. In zijn preek was verder weinig terug te vinden van deemoed, bereidheid tot dialoog of verzoening.
De stamapostel leidde de HAGEA stap voor stap naar het opgaan in de NAK-NL, waarbij apostel Tjark Bischoff niets anders kon doen dan hier aan mee te werken.
Op 1 januari 1964 was de juridische eenwording voltrokken. Emotioneel was er een langere nasleep!
Op 27 juli 1969 ging Tj. Bischoff in de rust; hij overleed 24 november 1970.

Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland 1954 – 1964.
De NAK-NL was 1 april 1954 als ‘vereniging van personen’ opgericht.
Op 12 augustus 1954 werd de vereniging in een geloofsgemeenschap (in de zin van de wet) omgezet.
Al op 17 april 1954 was de latere stamapostel Walter Schmidt voor de verantwoordelijkheid voor de NAK-NL aangewezen.
Vanaf de maanden augustus en september 1960 waren HAGEA en NAK-NL weer begonnen met gezamenlijke diensten.

Apostolische Stichting – Apostolische Geloofsgemeenschap 1955 – 1971.
Op 8 mei 1955 hield apostel Kuhlen een dienst in Utrecht. Kamphuis was daarbij en nam zijn werk weer op. Op 11 mei 1955 werd Kamphuis uit de HAGEA gestoten.
In dat jaar gingen ca. 500 leden over naar de Apostolische Stichting.

Op 18 en 19 januari 1956 kwamen in D
üsseldorf samen de apostels van:
-      
Apostolische Gemeinschaft (Kuhlen, Dehmel, Dunkmann)
-      
Reformiert-Apostolische Gemeindebund (Ecke)
-      
Apostolische Gemeinde (E. en O. Güttinger)
-       Hersteld Evangelisch Apostolische Gemeente (Smit)
-       Apostolische Stichting (Kamphuis)

Schriftelijk sloten zich aan:
-       de overige apostels van de Reformiert-Apostolische Gemeindebund (Müller en Ostermann)
-       de apostels van de Apostolic Church (Apostle Unity) uit Zuid-Afrika (Malan en Erasmus)
-       de apostel van de Apostolic Church of Queensland in Australië (Zielke).

De HEAG en de AS gingen samen onder de naam Apostolische Geloofsgemeenschap, opgericht 22 september 1958. In 1957 telde men 23 gemeenschappen, waarvan vijf huisgemeenten.
H.J. Smit overleed 13 april 1965.
Kamphuis ging 13 juni 1965 in de rust. Apostel Kuhlen ordineerde in dezelfde dienst districtsoudste J.F. Kröner.
Kamphuis overleed 25 september 1971.

Die Apostolischen Gruppen von den siebziger Jahren bis in die Gegenwart.
In de 70-er jaren waren uitgestorven:

-      
Apostolische Broederschap
-      
Apostolische Gemeente (N.J. Verkruisen jr.)
-      
Nieuw Hersteld Apostolische Zendinggemeente.

Dit hoofdstuk beschrijft de situatie vanaf de 70-er jaren tot ca. 2007:

Apostolische Geloofsgemeenschap / Gemeente van Apostolische Christenen.
De naamsverandering naar GvAC kwam in 1980.
De achtereenvolgende apostels:

-      
J.F. Kröner (1965 – 1975)
-      
C. Boermeester (1975 – 1987)
-      
J.F. Kröner jr. (1987 – 1997)
-      
J.T. den Haan (vanaf 1997)

Vanaf 1980 waren er intensieve contacten met de HAZK (Ossebaar). Contacten met de NAK verliepen minder, vanwege de aanspraak van exclusiviteit van de NAK.
Ook het feit dat bij de GvAC de verzegeling een minder belangrijke rol speelt, en in 2007 de vrouwelijk priester haar intrede deed, deed haar verder afbuigen van de NAK.
Het aantal leden zou in 2007 tussen de 200 en 250 liggen.

Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland.
Na de dood van Tj. Bischoff (1970) werd de Duitse districtsapostel H. Schumacher uit Bremen ook verantwoordelijk voor Nederland.
G. Pos werd in 1976 apostel, en in 1981 districtsapostel van Nederland.
In 1987 werd G.J. Sepers tot apostel geordineerd.
In 1998 werd T.J. de Bruijn districtsapostel.
Sepers werd in 2004 op eigen verzoek in de vervroegde rust gezet, omdat hij problemen had met de aanspraak van de NAK op de exclusiviteit.
In 2007 werd P. Klene als apostel geordineerd.
Waren er in 1998 bijna 100 gemeenten, in 2007 nog 75. Het officiële ledental in 2007: 12.000; het aantal actieve leden wordt op hoogstens 6.000 geschat.
Deze cijfers maken NAK-NL tot het kleinste district met een eigen apostel.

Apostolische Gemeente (Rockenfelder / Seyffer).
Eind 1988 werd apostel H.G. Rockenfelder uit de NAK geëxcommuniceerd. Hij stichtte daarop de Apostolische Gemeinde; in Nederland was het belangrijkste lid districtsoudste in ruste R.J. Bijl. In 1995 werd zijn zoon J.B. Bijl tot apostel geordineerd. Die stapte in 2000 uit de AG, waarop hij zich aansloot bij de Apostolische Gemeindebund (die in 2000 in Duitsland was ontstaan uit de AG).

 
H.G. Rockenfelder.

De Duitse apostel Seyffer werd in 1998 door Rockenfelder als zodanig geordineerd en vanaf 2000 kreeg hij AG-Nederland (ca. 12 leden) onder zijn hoede.
Rockenfelder overleed in 2001.

Oud-Apostolische Kerk.
Sinds ca. 1998 is Nederland missiegebied van de Oud-Apostolische Kerk; hiervoor is de Zuid-Afrikaanse oudste R. Looij verantwoordelijk. Het ledental bedraagt enkele 10-tallen mensen. De OAK is in 1913 in Zuid-Afrika ontstaan, toen de nieuw-apostolische apostel Klibbe werd geëxcommuniceerd, en zijn groep als Old Apostolic Church of South Africa verder ging.

Het Apostolisch Genootschap.
Apostel Slok overleed 29 juni 1984, en zijn zoon Jan Lambertus Slok werd per testament als opvolger aangewezen.
Hij zag af van de Christusfunctie op aarde, die zijn vader belichaamde. De plaats van de apostel werd minder prominent.
Op 2 juni 2001 werd Dick Riemers als apostel geordineerd.
Het aantal leden:

-      
1970: 30430
-      
1980: 26290
-      
2000: 20810
-      
2004/5: 18673, en 88 gemeenten, plus vijf in het buitenland.

Hersteld Apostolische Zendingkerk (Schaap / Rijnders).
Toen apostel Schaap in 1980 overleed, werd H.F. Rijnders tot nieuwe apostel geroepen.

Een groep in Zaïre, die zich had afgesplitst van de NAK aldaar, sloot zich in 1986/1988 aan bij de HAZK. Ze noemen zich
Église Missionaire Apostolique du Zaïre (EMAZ).

In 2004 startte de HAZK een uitgeverij, De Kandelaar, met bijbels georiënteerde, christelijke en theologische literatuur.
In Nederland zijn er (2007) 9 gemeenten, die gezamenlijk ca. 500 leden tellen.

Groep Schutterop.
Uit de HAZK (Schaap / Rijnders) splitste zich in 1988 een groep met profeet Schutterop, herder Arisz en evangelist Van Ingen. Oorzaak was gelegen in profetische roepingen van twee Afrikaanse leden van de EMAZ. Ze konden het gebouw Stoovestraat 11 in Amersfoort behouden en hebben het tot na de dood van Arisz (90-jaren) gebruikt.
Daarna vond er een splitsing plaats. De ene groep om profeet Schutterop (ca. 25 leden), van de andere groep is niet bekend of deze nog bestaat, en zo ja, dan zou ze ook ca. 25 leden hebben.

Katholiek Apostolische Kerk (Van der Poorten).
In de 70-jaren waren er zes gemeenten. In die jaren waren er opvallend veel apostel- en andere beroepingen. Vanaf 1989 heeft men in Amsterdam zes jaar lang ‘stoepdiensten’ gehouden, omdat de gemeente Amsterdam de gehuurde ruimte had verkocht aan een moslimorganisatie.
Vanaf de 80-jaren werden in Rotterdam en Arnhem geen diensten meer gehouden.
Van der Poorten, nog steeds in Australië, bleef actief met zijn profetische uitingen.
Er ontstonden wel twee groepen: de ene accepteerde de profetieën blindelings, de andere was zeer wantrouwig t.o.v. profetieën. Velen verlieten deze kerk; waren er in de 70-jaren zo’n 450 leden, in 2007 waren dat er veel minder.
In 1993 kwam Van der Poorten definitief terug uit Australië, maar hij bezocht, op profetisch bevel, geen diensten.
Vanaf 2000 schreef Van der Poorten ‘Christelijke Manifesten’ aan (bijna) iedereen in Nederland om te wijzen op het gevaar van de islam en de bijbelse afwijzing van homoseksualiteit.
In 2003 werden de diensten van de KAK-Van der Poorten op zijn profetisch bevel stopgezet; men kwam nog slechts af en toe samen.
In 2007 lag het ledental tussen de 50 en 100.

Hersteld Apostolische Zendingkerk (Ossebaar / Van den Bosch)
Het heeft jaren geduurd voordat de HAZK zich weer had hersteld van de onstuimige jaren 1969 / 1974.
In 1991 overleed Ossebaar, en B. van den Bosch werd tot nieuwe apostel geroepen.
Deze HAZK heeft nog de oude kerk aan de Bloemgracht in Amsterdam, en een kleinere kerk in Arnhem.
In 2007 lag het ledental tussen de 50 en 100.

Hersteld Apostolische Zendinggemeente.
Apostel G. Bosveld, die zich in 1953 terug had getrokken, kwam in 1972 weer terug, ook als apostel dienend. Er was af en toe strijd van sommigen met de Algemene Priestervergadering, het orgaan waar de besluiten werden vastgelegd.
Vanaf 1997 had  de APV ook meer invloed in de lokale gemeenten.
In 2007 waren er in Nederland vijf gemeenten met samen ca. 300 leden.

 

Seher Grübler Enthusiasten

Kurt Hutten

 

 

 

(Van dit boek zijn aantekeningen gemaakt uit de hoofdstukken, die gaan over de Katholiek Apostolische Gemeenten en over wat daaruit voortgevloeid is.)

Die katholisch-apostolischen Gemeinden.

Der Ruf der Endzeit.  
Door de Franse Revolutie en alles wat daaruit voortvloeide, stond de maatschappij van die dagen op zijn kop. Er ontstond een sterke religieuze herbeleving, er kwamen opwekkingsbewegingen en eindtijdverwachtingen waarden rond.  
Op het landgoed van de Londense bankier Henry Drummond, Albury Park, kwam vanaf 1826 een groep bijeen, die aandacht wijdde aan de profetische boodschap in de Bijbel. Drummond had met de anglicaanse geestelijke James Haldane Stewart de ‘Continental Society’ opgericht, die zich met missie in christelijke landen moest bezighouden, wat in de periode 1819-1834 inderdaad geschiedde.  
De groep te Albury vond, dat de christelijke wereld bij lange na niet gereed was om de terugkerende Heer te ontvangen. Ook in Schotland gebeurde veel: na 1828 kwam het tijdens gebedsbijeenkomsten tot genezingen, profetische voorspellingen en tongentaal. Daarbij werd profetisch ook de wederkomst van de Heer verkondigd. 

In Londen kreeg Edward Irving van de Schotse gemeente een enorme toeloop van gelovigen vanwege zijn opwekkingspreken. Vanaf herfst 1831 liet hij mensen met de gave van de Geest aan het woord. In 1832 werd hij daarom uit zijn ambt gezet, maar elders ging hij verder met zijn gemeente, en zo was het andere geestelijken ook vergaan.  
De Albury-groep hield zich ook bezig met wat er in Schotland gebeurde. Het oordeel van medelid John Bate Cardale was: “Er zou best sprake kunnen zijn dat de Heilige Geest via deze mensen spreekt.”  
Verschillende vrijgemeenten in Londen, die stamden uit de anglicaanse, presbyteriaanse en onafhankelijke gemeenten, wilden de profetieën uitvoeren, niet om een nieuwe kerk te stichten, maar om een beweging te vormen die de christelijke kerk in het algemeen van binnenuit vernieuwde.  
Herfst 1832 werd Cardale door profetie tot ‘apostel’ geroepen, anderen tot ‘evangelist’ of ‘engel’ van een gemeente, zoals Irving in 1833. Irving werd ook tot ‘profeet’ van Schotland beroepen, maar op reis er naar toe, hij was al verzwakt, overleed hij in december 1834 in Glasgow.  
In 1833 en 1834 werden vijf mannen tot apostel geroepen en in 1835 nog eens zes, zodat het aantal van twaalf was bereikt. Het vroegere Werk van de apostelen van de oerkerk moest hersteld worden.  
De profeten waren er om licht te werpen op de geestelijke geheimen in de Schrift, die besloten zaten in symbolische vormen; de uitleg echter was aan de apostels. Verder was het de taak van de profeten om priesterlijke ambtsdragers te beroepen, doch wederom aan de apostels was het de taak om hen te ordineren in die functie.

Aufbau der Gemeinden unter Aposteln.
Albury was de centrale plaats van de twaalf apostels, waar ze twee jaar leefden om de Schrift te bestuderen, bijgestaan door zeven profeten. Eind 1835 schreven zij twee getuigenissen: een aan de bisschoppen en geestelijken van de verenigde kerken van Engeland en Ierland, en een aan de Koning van Engeland en zijn Geheime Raad.  
In juli 1836 kreeg elke apostel een ‘stam’ aangewezen als werkgebied. Ze zouden in de eerste plaats hun gebied gaan verkennen, om daarna ervaringen en plannen in het apostelcollege te bespreken. Voordat men in 1837 op weg ging, schreven zij een groot testimonium, gericht aan de patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen en de andere leiders van de Kerken Christi in alle landen, en aan de keizer, koningen en andere regeringsleiders van de gedoopte volkeren”. Het testimonium wees op de naderende eindtijd en de verdorvenheid van het Christendom. Er werd een dringend beroep gedaan op alle leiders de getuigenis serieus te nemen.
Voor herstel van de Kerk was het nodig de gevolmachtigde ambten weer in te stellen. De wereldlijke en geestelijke leiders in de christelijke wereld ontvingen dit testimonium.  
De apostels bezochten de hun toegewezen stam, en kwamen met de Kerst van 1838 weer in Albury tezamen. Nu moest het eigenlijke werk beginnen: het herstel van de kerkelijke eenheid en de voorbereiding op de Wederkomst. Als geloofsbasis erkenden zij de Heilige Schrift, alsmede de apostolische geloofsbelijdenissen, alsmede die van Nicea en van Athanasius (zie hiervoor: http://members.home.nl/a.janssen/evangelie/3gb.html), als betrouwbare kenmerken van de bijbelse leer.  

Vanaf 1840 hielden de apostels zich bezig met de instelling van de vier ambten, volgens Eph. 4,11: apostels, profeten, evangelisten en herders. De engel of bisschop is het hoofd van
één bepaalde gemeente, bijgestaan door zes oudsten. Zij zijn allen priesters.  

De diakon (diaken) was de hulp bij godsdienstoefeningen en voor de verzorging van de gemeenteleden aangewezen.  
Hun liturgie was uitgebreid, en verbond de diverse christelijke kerken met elkaar.  
In 1838 had een profetie de zeven gemeenten in Londen als ‘Zion’ en haar Raad als ‘Hart van Sion’ aangeduid, terwijl de apostels het ‘Hoofd van Zion’ vormden, en de uitvoerders zijn van de besluiten van de Raad. De apostels waren echter van mening dat de Raad slechts een adviescollege was. Dit conflict tussen het apostelambt en het profetenambt was zo groot, dat Cardale de andere apostels naar Albury terugriep. Ze hielden zich in de maanden juli en augustus 1840 met dit probleem bezig, en maakten een einde aan het conflict door:

-       het concilie van zeven Londense gemeenten te schorsen: het zou in deze vorm nooit meer bij      elkaar komen

-       een eind te maken aan de gezamenlijke kerkdiensten (vanaf 1847 was ’t wel weer mogelijk)

-       af te zien van bepaalde medewerkers uit de zeven gemeenten

-       de profetische uitingen aan banden te leggen (in 1842 opgeheven)

De apostel Mackenzie was echter niet bereid aan de uitvoering van de wel gemeenschappelijk genomen besluiten mee te werken. Hij verliet de vergadering en kwam niet meer terug op Albury.
Apostel Henry Dalton, die een anglicaanse geestelijke was, vertrok tijdelijk, maar keerde na beëindiging van zijn kerkelijke functie in 1860 weer terug in de apostelbijeenkomsten.  
In de 40-er jaren was er sprake van stilstand, zowel in de gemeenten als aan de top; er was zelfs sprake van terugloop. Daarom kwam men tot een aantal veranderingen, die het elan terug moesten brengen.  
In 1847 besloot men tot de handoplegging door de apostels (verzegeling), zodat de gelovige de Heilige Geest kon ontvangen, zoals dit in de Bijbel werd beschreven. Er werden coadjutoren aangesteld, die bij volmacht van de apostels konden handelen.
Iedere apostel had profeten, evangelisten en herders ter beschikking. Voor ieder aposteldistrict werden engel-evangelisten beroepen; de algemene kerk had aartsengelen, zoals er ook aartsengelen waren in de belangrijkste gemeenten.

Stille Gemeinde der Hoffenden.
De vereniging van alle christelijke kerken, die men voorstond, werd niet bereikt: ze werden door die kerken juist buiten de deur gehouden, en zo ontstond toch een aparte richting!  

In Duitsland had professor in de theologie, Heinrich W.J. Thiersch, in 1842 contact met de evangelisten William Caird en Charles B
öhm, en sloot zich in 1847 aan.
In 1847 verzorgde apostel Carlyle de eerste verzegelingen en stichtte in 1848 in Berlijn de eerste gemeente. In 1855 telde men in Noord-Duitsland 1004 verzegelden, in 1876 in Pruisen 24 gemeenten met 3079 leden. Pastoor Johann E.G. Lutz in Oberroth, in het katholieke Zuid-Duitsland, had sinds 1828 met zijn prediking een opwekking te weeg gebracht en waren er net als in Schotland profetieën van een naderende Wederkomst, van apostelen en profeten en van nieuwe uitgieting van de Heilige Geest. Lutz bezocht Londen en raakte nog meer overtuigd van wat er stond te gebeuren. Hij wist in Duitsland vijf andere katholieke geestelijken over te halen. Zij allen, en 400 leken, werden in 1856 door de bisschop van Augsburg geëxcommuniceerd.  
De verbreiding van het katholiek-apostolische vond echter vooral plaats in protestante gebieden: Engeland, Schotland en het noordelijk deel van Duitsland. Maar ook in het Baltische gebied, in Petersburg en onder de Wolga-Duitsers. Buiten Europa bestonden gemeenten in de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.  

De zo verwachte Wederkomst kwam echter niet: in 1855 stierven de eerste apostels en vanaf 1879 was er nog maar
één apostel in leven, Woodhouse, die in 1901 overleed. Daarna droogde volgens de katholiek-apostolische leer de stroom van de Heilige Geest op, want de wijding van nieuwe priesters stopte, en verzegelingen konden niet meer plaats vinden. Ook konden grotere delen van de liturgie niet meer uitgevoerd worden.  

Rond 1900 telde men ca. 200.000 zielen in 1000 gemeenschappen, die allen krompen in aantal, of zelfs oplosten. In 1971 stierf de laatste priester. Waar men nog samenkomt, zien we in de diensten: litanie, gebedsbijeenkomsten, ochtend- en middaggebeden volgens de liturgie, en lezingen uit de katholiek-apostolische preek- en homilie-literatuur. Voor het ontvangen van de sacramenten is men aangewezen op de gewone kerken. 

In 1972 zouden er in West-Duitsland (BRD) nog ca. 60, en in Oost-Duitsland (DDR) 40 gemeenschappen zijn. Ook na 1901 hebben zij de hoop op de Wederkomst nooit opgegeven, ook al omdat men nooit heeft geprobeerd het moment van de Wederkomst vast te leggen en op een bepaalde datum vast te pinnen. De katholiek-apostolischen hebben nooit aanspraak gemaakt op exclusiviteit, maar altijd de eenheid van de kerken willen blijven dienen.

Der Bruch von 1863 und die “Hersteld Apostolische Zendingkerk”.
Omdat de apostels een spoedige Wederkomst verwachtten, kwam het niet in hun op te denken aan de situatie dat een van hen zou overlijden. In het grote Testimonium verklaarden zij dat het apostelambt een blijvend ambt moest zijn. In 1850 bekrachtigde apostel Carlyle dit nog eens: “Het Werk van de apostelen is niet alleen ook nu nog nodig, maar is uitdrukkelijk gekomen om voortgezet te worden tot een bepaald doel is bereikt.” John Cardale zei in 1855: “We hebben gedacht dat de apostels niet zouden sterven. We hebben ons vergist.” Maar wat nu? Op 26 juni 1855 kwamen de apostels bijeen en kwamen tot de conclusie dat in de bijbel geen machtiging was te vinden om nieuwe apostels te beroepen. Dit was voor sommigen onacceptabel, omdat voorzien kon worden, dat men het voortbestaan van de katholiek-apostolische gemeenten onzeker maakte. Drijvende kracht van deze denkrichting was Heinrich Geyer. Hij was in 1852 door de Engelse profeet Edward Oliver Taplin in Albury tot profeet beroepen, en spoedig daarna tot engel-profeet verheven en toegewezen aan de apostel voor Noord-Duitsland.  

Tijdens een conferentie van profeten van 28 mei tot 9 juni 1860 in Albury werd Geyer tot de profetie gedreven, waarin hij Charles B
öhm en William Cair tot apostel beriep! De apostels schorsten onmiddellijk de vergadering en trokken zich terug voor beraad. De volgende dag viel het oordeel negatief uit: Woodhouse zei: de apostels verwerpen elke beroeping van nieuwe apostels, omdat we kunnen volstaan met de huidige apostels tot de Wederkomst.
Maar Geyer meende dat zijn profetie ook goddelijke autoriteit bezat. Op de terugreis ging hij langs Friedrich Wilhelm Schwarz, de voorganger van de gemeente Hamburg. Die raadde hem aan er verder niet over te spreken en zich te voegen naar het besluit van de apostels.  
Maar Geyer liet het er niet bij zitten en probeerde in Berlijn medestanders te vinden, echter zonder veel succes.
In oktober 1862 was hij met Woodhouse in Königsberg, waar Eduard Schwarz, de broer van de Hamburgse voorganger, Engel van de gemeente Königsberg werd. Geyer overnachtte 10 oktober 1862 bij de oudste Rudolf Rosochacky. Bij het avondgebed kwam de Geest Gods met kracht over Geyer, en beriep hij Rosochacky tot apostel, die dit aanvaardde. Maar hij moest het wel stilhouden tot het juiste moment daarvoor was aangebroken.  
Hetgeen gebeurd was, werd bekend toen Geyer ook nog eens een ernstig conflict had met de engel Rothe: tijdens een kerkdienst in november 1862 kreeg Geyer een profetie, die volgens hem inhield dat de gemeente der Eerstelingen pas na het verschijnen van de antichrist weggevoerd zou gaan worden, terwijl de katholiek-apostolische apostels leerden, dat de volgorde net andersom was.
Rothe verlangde dat Geyer zijn opvatting zou herroepen, doch dat weigerde deze. In dezelfde maand nog werd hij daarom door Rothe uit zijn ambt gezet, en buitengesloten. Rond de jaarwisseling 1862 / 1863 kwam de bevestiging van de apostels. 
Nu wilde Geyer het verhaal over de beroeping van Rosochacky kwijt bij hen die ook de voortzetting van het apostelambt voorstonden. Maar hij vond alleen gehoor bij Schwarz.
Die nodigde Geyer en Rosochacky uit om naar Hamburg te komen, waar zij op 4 januari 1863 in de gemeente konden vertellen wat er in Königsberg was gebeurd. Schwarz vroeg zijn gemeente toen of ze Rosochacky als apostel wilden aanvaarden: allen, behalve vijf, konden hier ‘ja’ op zeggen. Woodhouse werd hiervan door Schwarz pas achteraf in kennis gesteld. Op 9 januari 1863 deelde Rosochacky Rothe mee wat er was gebeurd. Rothe reisde meteen af naar Hamburg, maar mocht niet tot de gemeente spreken. Rosochacky trok zich op 17 januari 1863 als apostel terug en werd later gerehabiliteerd door de katholiek-apostolische gemeente.  
Schwarz ging 26 januari 1863 naar Berlijn, maar de gesprekken met Rothe en Thiersch liepen op niets uit, omdat Schwarz weigerde dat wat in Hamburg was gebeurd te beschouwen als ‘duivelswerk’.  
Op 27 januari 1863 werd de uitzetting uit het ambt en de excommunicatie van Schwarz en Geyer door Woodhouse bevestigd. Daarmee was het schisma een feit: er was nu een apostolische tak met nieuwe apostels.  
Op 12 april 1863 volgde de beroeping van de Hamburgse priester Carl W.L. Preuß tot apostel van Noord-Duitsland, en wel door een diaken. Achteraf werd deze beroeping door Geyer bevestigd. Op 27 mei 1863 werd Schwarz door Geyer en door de mond van vele profeterende personen, tot apostel beroepen.
In september 1863 werd hem door profetie Nederland als werkgebied toebedeeld. Het begin in Amsterdam was voor Schwarz moeizaam. Eind 1864 vonden er de eerste verzegelingen plaats. Daarna pas was er sprake van groei. Uit respect voor de moederkerk, meed hij steden waar al katholiek-apostolische gemeenten of groepen waren. Schwarz hield zich aan de katholiek-apostolische leer, maar vereenvoudigde wel de uiterlijke vormen van de liturgie, waarbij hij zich beriep op de voorgeschreven kerkdienstorde van 1840-1842. Schwarz noemde zijn verkondigingswerk aanvankelijk ‘Apostolische Zending’, later ‘Hersteld Apostolische Zendingkerk’. Pas in 1863 werd de naam officieel geregistreerd.  
Het centralisme werd in Duitsland door Krebs doorgevoerd, wat leidde tot het begrip ‘stamapostel’. Toen Schwarz in 1895 overleed, probeerde Krebs de apostolischen in Nederland naar zijn hand te zetten, wat leidde tot een splitsing. De HAZK, die zelfstandig verder ging, kon na een moeilijke start en na verloop van tijd apostels beroepen voor het buitenland: Duitsland, Zuid-Afrika, en na de Tweede Wereldoorlog Oostenrijk, Engeland, Denemarken en Australië. Maar in 1969 / 1970 kwam het tot meerdere splitsingen. Oorzaken waren de problemen bij de uitbouw van het viervoudige ambt, en t.a.v. de bevoegdheden van de profeten en apostels. Het ledental heeft flink geleden onder deze affaires, maar de Zendingkerk is als ontwikkelingsfase in de geschiedenis van het apostolische werk belangrijk.

Die Neuapostolische Kirche.

Aus Vollmacht wurde Machtfülle.  
Onder Schwarz ontstond vanuit Amsterdam een gemeenschap in Bielefeld, dankzij apostel Wilhelm Menkhoff. De Duitse gemeenschap die zich “Allgemeine christliche apostolische Mission” noemde, kreeg pas in 1907 de aanduiding “Neuapostolische Gemeinde”, en in 1921 werd de naam “Neuapostolische Kirche” ingevoerd.
Er was spanning tussen Heinrich Geyer en apostel Preuß. Geyer had tijdens een privé-bijeenkomst achter de rug van Preuß om Johannes F.L. Güldner tot apostel beroepen. Preuß, die ernstig ziek was, weigerde deze beroeping te erkennen, en beriep zelf op zijn sterfbed oudste Wichmann tot zijn opvolger. Na de dood van Preuß (25-07-1878) kwam het in de gemeente Hamburg tot een enorm tumult tussen voor- en tegenstanders van Geyer / Güldner en van Wichmann. Het grootste deel van de Hamburgse gemeente koos niet voor Geyer, en stelde zich onder apostel Menkhoff. Geyer stichtte zijn eigen gemeente onder de naam “Apostolische Mission”. Na de dood van Geyer zakte deze Mission in en was aan het einde van de Eerste Wereldoorlog opgelost. 
De relatie tussen apostels en profeten was een hachelijke. Al in de Katholiek-apostolische Gemeente had dit tot crisis geleid, zo ook veelvuldig in de richtingen die daarna ontstonden. (In de Katholiek-Apostolische Gemeente had men de bestmogelijke oplossing gevonden: de profeten kwamen met profetieën, de interpretatie ervan was aan de apostels.)  

In de Neuapostolische Kirche loste men het probleem op door het profetengebeuren onder censuur te plaatsen en in een latere fase op te heffen: de apostel nam de functie over: hij representeerde de apostolische ambtsvolmacht en het profetische charisma. Deze geestelijke monopoliepositie hadden de apostelen uit het Nieuwe Testament nooit gehad! In plaats van het profetenprobleem kwamen de problemen nu voort uit die monopoliepositie van de (stam-)apostel.
Deze nieuwe rol was ingevoerd en versterkt door apostel Krebs. Hij was in 1880 tot apostel beroepen als opvolger van Preuß. Menkhoff gaf hem echter slechts het ambt van bisschop om hem pas een jaar later tot apostel te ordineren. Daarmee gaf Menkhoff aan dat een apostel een apostel inzet, en dat daarvoor geen profeet nodig is. Menkhoff en Krebs zetten deze lijn voort. Krebs ontwikkelde de leer dat ’t woord van de levende apostels net zoveel waard was als dat van de apostelen uit de bijbel, wat de consequentie had dat de apostels van de Neuapostolische Kirche aanspraak konden maken op een hogere autoriteit dan die van de bijbel, want zij konden met nieuwe zaken aankomen, waarover de vroegere apostelen nooit hadden gesproken.  
Schwarz ging uit van het collegialiteitprincipe; Krebs ging uit van de ‘apostel-eenheid’, met een centralere rol voor
één van die apostels.  
Na de dood van Schwarz had Krebs alle ruimte zijn ideeën verder uit te voeren. Daarmee was de breuk met de katholiek-apostolische kerk voltooid.
 

Het begrip ‘stamapostel’ was al bekend in de katholiek-apostolische kerk: elke apostel had zijn eigen stam, cq. gebied. Krebs gaf er in 1896 een andere betekenis aan: Krebs was het centrum, de stam; de andere apostels waren de twijgen, die door de stam werden gevoed. In 1905 werd het profetenambt officieel afgeschaft.
Hermann Niehaus zette vanaf 1905 de lijn van Krebs voort. In de ambtperiode van Niehaus (1905-1930) steeg het aantal gemeenten van 488 naar 1600 in Europa en 200 daarbuiten.  
In 1930 werd Johann Gottfried Bischoff de nieuwe stamapostel en toonde hij dezelfde zelfbewuste robuustheid als zijn voorgangers. In 1933 schurkte Bischoff actief tegen het nieuwe regime aan, zodat de nieuw-apostolischen zonder conflicten met de overheid door de periode van de bruine dictatuur kwam. Dezelfde tactiek met hetzelfde resultaat gold voor de DDR-periode. Onder Bischoff waren er, dankzij zijn stamapostelboodschap, meer afsplitsingen dan bij zijn beide voorgangers tezamen.  
Na de dood van Bischoff kwam in 1960 Walter Schmidt, in de jaren 1974-1978 Ernst Streckeisen, vanaf 1978 Hans Urwyler.

Das Glaubensbekentniss.  
De Neuapostolische geloofsbelijdenis is voortdurend veranderd en aangepast, wat vaak te maken heeft met verschuivingen in de structuur van de leer. In “Fragen und Antworten
über den neuapostolischen Glaube” staan de geloofsartikelen.

Das “Erlösungswerk Gottes” und der Stammapostel.  
In het boek van de leer uit 1971 blijkt dat men aanspraak maakt op exclusiviteit: ze is niet ‘een’, maar ‘de’ Kirche Jesu Christi. Zonder haar is er geen heil. Als dragers van de Heilige Geest zijn de apostels in staat de bedoelingen van God te begrijpen.
De stamapostel staat dan nog eens boven de gewone apostels. Is dit door pure machtshonger ontstaan? Niet alleen dat, maar ook omdat de gewone gelovige dit wilde, om een zo hoog mogelijke autoriteit nabij te hebben. De stamapostel is de representant van de Heer op aarde. Een synode heeft de NAK nooit gekend: alle bezittingen zijn praktisch gezien van de stamapostel. Dat hebben alle groepen die zijn afgesplitst ervaren. Maar belangrijker is zijn geestelijke overvloed aan macht: hij beschikt over alle Volmachten van de Heilige Geest.  
Dat betekent:

  • de stamapostel is de rechtstreekse ontvanger van de goddelijke openbaringen
  • de stamapostel is de bezitter van de sleutelmacht: hij maakt uit wie de heil ontvangt en wie niet
  • de stamapostel is de vertegenwoordiging van God op aarde
  • de stamapostel staat boven de andere apostels: zij zijn niet de apostels van Christus, maar de apostels van de stamapostel
  • de stamapostel heeft de werkelijkheid en werkzaamheid van Christus overruled: hij is nog hoger en nog meer
  • in 1951 was er nog een vergroting van de geestelijke macht van de stamapostel: Bischoff kwam met de stamapostelboodschap: tijdens zijn leven zou de Wederkomst plaatsvinden.

Der sakramentale Heilsstrom.
Het heilsvermogen van de stamapostel bestaat uit twee stromen: de ene stroom betreft de zielszorg: elk lid is via de hiërarchische structuur innig verbonden met de stamapostel. Men kan ook met wereldlijke vragen bij de lokale priester komen; huisbezoek vindt regelmatig plaats.  
De andere stroom is die van de sacramenten:

  1. de doop, voorwaarde voor de latere verzegeling; ze is een bestanddeel van de wedergeboorte, het verbond van een goed geweten met God. Iedere neuapostolische priester kan overgaan tot doop. Op de dag dat het kind zelf de plichten van de doop overneemt (het verbond met God, een godgevallige levenswandel en gehoorzaamheid aan de apostels) wordt de kinderdoop bevestigd, zijnde de confirmatie
  2. met de verzegeling wordt de ontwikkeling vanaf de doop afgesloten. Zij vormt de gift van de Heilige Geest en is daarmee het wezenlijke deel van de wedergeboorte en worden zij verzegeld  tot Godskinderen, die kunnen uitrijpen tot Eerstelingen. De verzegeling is voorbehouden aan de apostels.
  3. het Avondmaal wordt voorafgegaan door de vrijspraak, de delging der schulden. De gelovigen kunnen in gebed en voorbede voor de ontslapenen voor God treden, zodat ook zij aan de Verlossing deel kunnen nemen. De uitvoering ervan is aan priesters.

Garantierte Heilssicherheit.
God kan genade geven, maar het ook weer afnemen. De NAK wil de gelovigen een zekerheid geven en de stamapostel staat garant voor deze heilszekerheid. Wel heeft de stamapostel zich daarvoor tussen de gelovige en God moeten manoeuvreren. Als openbaringsbron van de goddelijke wil geldt niet de Schrift, maar het woord en de leer van de apostel: het levende en tegenwoordige Godswoord.

An der Bibel geprüft.  
1. Wat betekent het begrip ‘apostel’ in het Nieuwe Testament? Het is een boodschapper, die een opdracht van zijn baas / heer moet overbrengen en tijdens de duur van de opdracht vertegenwoordigt hij zijn heer. Een ‘apostel’ kan zijn opdracht niet aan een ander overdragen. De situatie is vergelijkbaar met de positie van een diplomatieke vertegenwoordiger: hij ontvangt opdracht en volmacht van de regering; hij kan niet een ander tot ambassadeur benoemen. Zo ook heeft Jezus apostelen beroepen. De opdracht werd pas van permanente en langere duur, toen Jezus zijn apostelen de volmacht had gegeven om christengemeentes te stichten: dit gebeurde door de verkondiging van het evangelie van Dood en Opstanding van de Heer en door de verrichting van de doop.

2. Het Nieuwe Testament kent naast elkaar een enger en een breder begrip van het woord ‘apostel’. In bredere zin worden daar de apostelen mee bedoeld, die als verkondiger van het evangelie van plaats naar plaats trokken. In engere zin zijn de apostelen zij die met Christus samengeleefd hebben en ooggetuige zijn geweest van de opgestane.

3. Voor beide soorten apostelen gold: ze konden hun ambt niet aan een ander overdragen, en hebben ook geen opvolgers benoemd.

4. Naar het blijvende ambt van apostel zou 1 Kor. 12,28 wijzen: God heeft in de gemeente gesteld: ‘in de eerste plaats apostelen, …..” enz. Dan is de vraag waarom Paulus niet voor elke gestichte gemeente een apostel heeft beroepen, maar dat heeft hij niet gedaan.

5. In de NAK-geloofsartikelen staat dat alleen apostels het recht hebben om ambtsdragers te benoemen en in te zetten. In de oergemeenten kwam het voor dat de gemeente zelf haar ambtdragers koos. De NAK-leer ziet de rol van Petrus als die van de stamapostel, maar die rangorde bij de apostelen kent het Nieuwe Testament niet. De apostelen van het Nieuwe Testament kregen van Jezus de volmacht om zieken en melaatsen te genezen, duivels uit te drijven en doden op te wekken. Van de moderne apostels, ook niet een stamapostel, heeft niemand bewezen dat hij deze volmacht heeft.

6. Het sacrament van de verzegeling kent de Bijbel niet. In de Bijbel wordt het woord verzegelen letterlijk gebezigd bij het verzegelen van brieven, koopcontracten etc. door mensen uitgevoerd. Ook in overdrachtelijke zin in de betekenis van de bevestiging van een belofte, een volmacht, een heilstoestand, door God.  
De NAK gebruikt het in een derde betekenis, die niet in de Bijbel is te vinden: zij maken uit de bevestiging van een toegezegde Heilssituatie een overdracht van werkingen van de Heilige Geest. In de Bijbel is de handoplegging een gebaar van zegen, dat verbonden is aan de doop, dus niet aan een zelfstandige sacramentale daad.

7. De plaatsvervangende dienst voor de overledenen wordt in de NAK gebaseerd op 1 Kor. 15,29, maar echt duidelijk is die tekst niet, omdat het gebruik elders ook niet verder beschreven wordt. Wel is bekend dat ‘t gebruik uit de heidense periode voortkomt.

Ausbreitung und Gliederung der Neuapostolische Kirche.
Groei van de NAK wereldwijd is niet ontstaan door het opleiden en uitzenden van missionarissen, maar meestal zonder plan en spontaan. Het zwaartepunt van de NAK ligt in Duitstalig gebied en telde daar in 1979/1980 ca. 470.000 leden:

  • 335.000 in West-Duitsland
  • 85.000 in de DDR
  • 45.000 in Zwitserland
  • 5.000 in Oostenrijk  

In Nederland toen ca. 12.000 zielen, in Frankrijk 10.000. In België ontstonden kleine gemeenschappen door neuapostolische krijgsgevangenen, die na hun vrijlating in België gebleven waren. Zo ook in Engeland. De oudste buitenlandse gemeenten waren ’t verst weg van Europa:

  • vanaf 1879 was F.L.Anthing als apostel in Nederlands-Indië actief. In 1974 waren in Indonesië 7.000 nieuw-apostolischen
  • vanaf 1883 was H.F. Niemeyer in Australië; in 1974 2.000 zielen
  • Klibbe ging vanuit Australië naar Zuid-Afrika; hij werd in 1913 afvallig. G.H.W. Schlaphoff werd later de nieuw-apostolische apostel en telde de NAK er in 1977 110.000 gelovigen.
  • Vanuit Zuid-Afrika was er groei in Rhodesië, Zambia en Malawi.
  • In Argentinië vanaf 1903 en later ook in andere landen van Zuid-Amerika: totaal in 1974 ca. 66.000 zielen
  • Noord-Amerika ca. 21.000.
  • Vanuit Engeland gingen verzegelde studerenden naar hun land terug en stichtten gemeenten, o.a. in Ceylon, Biafra
  • Een Britse bisschop ging naar India en in 1975 werden daar al 90.000 leden geteld.

In 1978 telde de NAK meer dan 1 miljoen leden.
De sterke bezetting van de hiërarchie betekent dat er veel contact is tussen de gewone leden en zij die hoger in de hiërarchie zitten.  

In 1922 stichtte H. Niehaus de vereniging “Apostelkollegium der Neuapostolischen Gemeinden Deutschlands”, die later ook bestemd was voor niet-Duitsers. Het was / is een adviesorgaan waar vele onderwerpen worden behandeld, en waarin de stamapostel een hoofdrol speelt;
één van de taken van het collegium is de stamapostel toestemming te geven bij zijn keuze van een opvolger, of een vertegenwoordiger. Heeft hij geen opvolger benoemd, dan kiest het college zo snel mogelijk een nieuwe stamapostel. Aan de orde komen ook financiële aangelegenheden. Om alles te bekostigen worden informeel tienden gevraagd van de leden. Maar echte rekenschap wordt er niet afgelegd.  

De geproduceerde NAK-literatuur is beperkt. Kenmerkend is, dat er geen wervingsgeschriften zijn gemaakt; men werkt liever via persoonlijke contacten.

Streitigkeiten und Spaltungen.
Oorzaken van splitsingen:

  • persoonlijke meningsverschillen tussen leidende ambtsdragers
  • rebellie van charismatische profeten tegen het beslagleggen op de Heilige Geest door het apostelambt.
  • opstand van apostels tegen de te grote macht van de stamapostel
  • het verdringen van het leven en werk van Christus door de persoon en het ambt van de stamapostel

1. Na de dood van Schwarz in 1895 in Amsterdam wilde Krebs het “Nieuwe Licht” in Nederland introduceren. Een nipte minderheid wilde o.l.v. Martinus van Bemmel de lijn van Schwarz vasthouden; zij hielden de naam HAZK aan.

2. Vanaf 1901 had Julius Fischer in Duitsland onenigheid met leidende ambtsdragers in de NAK, omdat hij de hoop op de Wederkomst van Christus verwierp. In 1902 werd hij door Krebs geëxcommuniceerd. Zijn groep ging verder als “Apostamt Juda”. Voor zijn dood in 1923 veranderde hij de naam in “Gemeinschaft des göttlichen Sozialismus, Apostelamt Juda”.  
De ‘God van de aarde’ moet gestalte krijgen in / door de mens. De mens kent niet de ‘God van de Hemel’. Om zich te openbaren moet Hij door de mens ‘Woord’ worden. Daarom werd Jezus geboren om dit te kunnen verwezenlijken.
Na de dood van Fischer ontstond o.l.v. apostel Hermann Krüger een andere groep, die zich “Apostelamt Simeon in Juda” noemde, vervolgens “Apostelamt Simeon in Jakobs Geschlecht”, en tenslotte in 1947 “Apostelamt Jesu Christi”. De opgestane Christus is altijd aanwezig, niet onzichtbaar, maar ‘in het vlees’.

3. In 1906 werd de Australische apostel Niemeyer geëxcommuniceerd, omdat hij de rol van de stamapostel (Niehaus) te prominent vond. Zijn groep heette uiteindelijk “Apostolic Church of Queensland”. In Zuid-Afrika werd apostel Klibbe in 1910/1911 afgezet. Doch hij ging zelfstandig verder als “Apostolic Church of South-Africa”.

4. In Duitsland kwam in 1918 een groep tegen Niehaus in verzet; deze groep wilde terug naar het bijbelwoord i.p.v. het centralistische stamapostelambt. Aanvankelijk stond de latere stamapostel J.G. Bischoff open voor deze kritiek, maar toen Niehaus paal en perk wilde stellen, keerde Bischoff terug op het pad van Niehaus. Na de excommunicaties ging een deel van de leidinggevenden van deze groep over naar de Pinksterbeweging, anderen keerden terug in de schoot van de NAK.

5. In 1921 was er een splitsing o.l.v. apostel Carl August Brückner. Oorzaak lag in het feit dat de NAK-leiding in de Eerste Wereldoorlog de Kaiser had gesteund en middels profetieën had voorspeld dat de overwinning een kwestie van tijd was. Het bleek anders te lopen. De kritiek op Niehaus hierover liep uit op de excommunicatie van Brückner en apostel Max Ecke. De rond 8.000 die ook de NAK verlieten stichtten de “Reformiert-Apostolische Gemeinde”, later “Reformiert-Apostolische Gemeindebund” geheten.

6. Na de Tweede Wereldoorlog werd de NAK geteisterd door crises en splitsingen door:

  • de al eerdere oppositie tegen het zelfverheerlijkende regime van de stamapostel
  • de welwillende cq. hielenlikkerige houding van de NAK-leiding t.o.v. het nationaal-socialistisch regime
  • de slechte communicatiemogelijkheden van de stamapostel met het buitenland v.v. tijdens de oorlog
  • de stamapostelboodschap

a. Dit naoorlogse splitsingsproces begon in Nederland met de “Hersteld Apostolische Zendingsgemeente”. Sinds apostel Van Oosbree (vanaf 1910) was men al ver voor de Tweede Wereldoorlog een eigen weg ingeslagen. Tijdens de oorlog waren contacten met Duitsland praktisch onmogelijk. Toen Van Oosbree in 1946 overleed, had hij per testament L. Slok als opvolger aangewezen, terwijl dit een zaak was voor de stamapostel. De overgrote meerderheid van de HAZEA volgde Slok en de breuk werd afgerond met de stichting “Het Apostolisch Genootschap”. Tegenstanders van Slok verweten hem dat hij het verlossingswerk van Christus verloochende en dat zijn leer was gaan bestaan uit een pantheïstisch Godsbegrip, theosofische grondgedachten en humanistische opvattingen.

b. In 1949 volgde een splitsing in Zuid-Hessen en Nordbaden o.l.v. districtsoudste Jakob Bitsch. Ca. 21 gemeenten met ongeveer 1000 zielen gingen samen verder onder de naam “Christen unserer Zeit”. Bitsch legde de nadruk op dat het in de eerste plaats gaat om het charismatische i.p.v. het ambtelijke: hij die de geest in zich draagt kan de Heilige Geest tijdens de kerkdienst overdragen. In 1965 telde men nog slechts enkele honderden leden.

c. In Saarland stonden de Neuapostolische gemeenten na de Eerste Wereldoorlog tot 1935 onder de Zwitserse districtsapostel. Na 1945 verbood het Franse gezag de apostels uit Frankfurt de toegang tot Saarland vanwege hun nationaal-socialistische verleden; de Fransen stonden op de stichting van een zelfstandige vereniging “Neuapostolische Gemeinden des Saarlands.” De districtsevangelist Herbert Schmidt kwam al heel snel met statuten aan, zonder dat hij enig overleg had gepleegd met het apostelcollege. Schmidt e.a. werden uit het ambt gezet. De Zwitserse districtsapostel Ernst Güttinger, die innerlijk al problemen had met de NAK-leiding, kreeg de opdracht voor de verzorging van de Saargemeentes. Hij maakte de ambtuitzettingen ongedaan(!). Er ontstond een machtsstrijd tussen de groep Güttinger / Schmidt, en de aanhangers van de stamapostel. In 1951 werd Güttinger vervangen door apostel Fritz Dauber uit Metz, en Herbert Schmidt definitief uit het ambt gezet. De oppositie ging in eigen gemeenten onder Schmidt als bisschop (opziener) verder. Toen Saarland in 1957 onderdeel ging uitmaken van de Bondsrepubliek Duitsland kon de stamapostel zijn invloed weer volledig laten gelden. 

d. In 1951 werd E. Güttinger tegen zijn zin met pensioen gestuurd: hij had het gezag van de stamapostel aangetast door voor te stellen dat deze, net als een president, slechts voor een aantal jaren gekozen werd en niet meer automatisch levenslang in functie bleef. Toen zoon O. Güttinger ook aan de kant werd gezet, vanwege zijn kritiek over het nationaal-socialistische verleden, plus het omhoog stoten van de stamapostel tot een ‘Super-Führer-Figur’, stichtten zij de “Vereinigung apostolischer Christen”.

e. De stamapostel vond de drie apostels in Zuid-Afrika (H.F.Schlaphof, D.C.S. Malan en J. Philipp Erasmus) veel te zelfstandig worden. In 1954 werden ze aan de kant gezet, maar een deel van de 60.000 zielen ging in 1957 mee met de drie apostels in de “Apostolic Church- Apostle Unity”.

f. In de latere twisten speelde de stamapostelboodschap (vóór hij stierf zou de Heer wederkomen) de belangrijkste rol. Apostel Peter Kuhlen werd in 1948 eenstemmig tot beoogde opvolger van de stamapostel gekozen. Doch toen hij in 1950 hoorde, dat er geen opvolger meer nodig was gezien de stamapostelboodschap, trok hij zich als stamapostelhelper terug. Tijdens Kerst 1951 maakte Bischoff tijdens een dienst openbaar: “Ich bin der Letzte, nach mir kommt keiner mehr.” De boodschap werd tot dogma en daardoor tot twistappel. In het aposteldistrict Düsseldorf wilde districtsapostel Peter Kuhlen de voorgangers de keuze laten of ze de ‘boodschap’ wilden verkondigen of niet. Bischoff zette daarop in januari 1955 Kuhlen en zijn twee mede-apostels af (Dehmel en Dunkmann), alsmede twaalf bisschoppen en districtsoudsten. Aan een commissie o.l.v. apostel Walter Schmidt werd het district overgedragen. In januari 1955 stichtten degenen die waren uitgestoten de “Apostolische Gemeinschaft”.

g. De kleine restgemeente van de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in Nederland stond sinds 1948 o.l.v. apostel Gerrit Kamphuis. Maar ook deze groep viel in twee gemeenschappen uiteen, die beide weliswaar de stamapostel erkenden, maar gescheiden hun diensten hielden. Kamphuis werd in 1954 afgezet. Vanaf 1955 vloog zonder meer iedereen er uit die weigerde de ‘boodschap’ te prediken. De getroffenen gingen samen verder onder apostel Kamphuis. Internationaal gingen uitgestotenen zich bundelen, ook met degenen die al veel eerder waren geëxcommuniceerd, zoals de Reformiert-Apostolischen Gemeindebund. In 1956 ontstond de “Vereinigung der Apostel der Apostolischen Gemeinden”. De daaruit ontstane “Vereinigung Apostolischer Gemeinden” telt ca. 40.000 leden:

·      van het stamapostelambt zag men af

·      de bijbel kwam weer op de eerste plaats i.p.v. het tijdovereenkomstige Woord Gods van de huidige apostels

·      geloofsgehoorzaamheid hoorde aan Christus en niet aan de apostels.

Op 6 juli 1960 stierf J.G. Bischoff. Het apostelcollege koos meteen een nieuwe stamapostel: Walter Schmidt. De overleden stamapostel werd in alle heimelijkheid begraven, en de gemeenten kregen te horen dat God om ondoorgrondelijke redenen zijn Wil had veranderd; de stamapostel zelf kon zich niet vergist hebben. Nog in 1954 schreef Bischoff in de Wächterstimme dat het uitgesloten was, dat God in zijn beschikking zou falen. De nieuwe stamapostel wilde geen verzoening, zelfs geen gesprek met degenen die geëxcommuniceerd waren. Hij hield vast aan een Wederkomst, die niet lang op zich zou laten wachten. De door velen verwachte ondergang van de NAK bleef uit. 

 

The Life of Edward Irving.

The Fore-runner of the Charismatic Movement.

Arnold Dallimore

 

Deel een.

The Upward-Moving Career 1792-1828.

1. A Happy Boyhood.
Edward werd een rijzige, fysiek krachtige jongeman met slechts
één mankement: hij loenste.
n het gezin met acht kinderen was hij de tweede zoon, geboren 4 augustus 1792 in Annan, Schotland, niet ver van de grens met Engeland. De meeste inwoners van Annan waren aangesloten bij de lokale Church of Scotland, maar een kleine groep ging op zondagmorgen wandelen naar Ecclefechan, negen kilometer verderop, waar zij naar een afgescheiden gemeente gingen, een richting die strenger was dan de gewone kerk, zuiverder in de leer, en het evangelie levendig hield in vele delen van Schotland. De jonge Irving liep regelmatig mee met deze groep, omdat de preken hem aanstonden, zeker als men het had over het redden van je ziel of het verlies er van. Als twaalfjarige wist hij wat hij wilde worden: predikant.  


De jonge Edward Irving

2. Teen-aged University Student.
Toen hij dertien was, ging hij naar Edinburgh om te studeren aan de universiteit. Samen met zijn broer moesten ze zich maar zien te redden: huisvesting, eten en drinken en studiediscipline. In de debatclub bleek al zijn vlotheid van spreken.
Met zeventien jaar was hij afgestudeerd in Arts (letteren en wijsbegeerte) met een prima resultaat, en intussen al ruim 1,80 hoog!  

 
Thomas Carlyle                     Jane Welsh

3. The Hard Road to the Ministry.
Nu volgde de studie in de godgeleerdheid aan de universiteit, en daarnaast gaf hij les om zich te kunnen onderhouden; een weg die zes jaar zou duren. Met 18 begon hij les te geven in Haddington. De belangrijkste dokter aldaar, dr. Welsh, vroeg hem zijn 9-jarige dochter Jane voor en na schooltijd apart les te geven. Twee jaar later werd hem gevraagd hoofd te worden van een nieuwe school in Kirkcaldy. Er kwam nog een school in Kirkcaldy die de later beroemde Thomas Carlyle als hoofd kreeg. Het was het begin van een vriendschap tussen de twee jongemannen.
Een vriendschap die een groot effect had op Edwards verdere carrière was die met de Presbyteriaanse Rev. John Martin. Met diens dochter Isabella had hij een goede relatie, mogelijk zouden de twee later partners kunnen worden.
Na zes jaar mocht hij gaan preken als hij door een predikant daartoe werd uitgenodigd. Hij moest voor het echte predikantschap wel een paar jaar wachten voor die uitnodiging kwam. Dit had te maken met het geldende patronagesysteem in de Church of Scotland.
Bij tussendoorpreken bleek dat hij het veel te mooi wilde doen met zijn manier van spreken, wat niet op waardering kon rekenen.
Toen hij zeven jaar in Kirkcaldy was geweest, had hij genoeg van het lesgeven op school en helemaal genoeg van het wachten op een baan als predikant. Hij vertrok naar Edinburgh. Hij ontdekte dat de eerder genoemde Jane Welsh in Edinburgh was: ze was nu 18 jaar. Ze ontmoetten elkaar en werden verliefd.
Intussen was Edward ruim 1m93 lang, en dat in die tijd!
Toen Jane haar opleiding had afgerond keerde ze terug naar Haddington. Maar in de tussentijd was de vriendschap met Isabella Martin gewoon doorgegaan. Eindelijk werd hij naar Glasgow opgeroepen om assistent te worden bij de bekende predikant Chalmers, van de St. John’s Church. Het was 1819, en Irving telde 27 jaar.  


Thomas Chalmers

4. Assistent to Doctor Chalmers.
De twee mannen waren heel verschillend, zowel qua uiterlijk als qua karakter. Chalmers was een solide, bedaarde man, die uit was op zekerheden, terwijl Irving gesteld was op spektakel, sensatie en zaken die tot opwinding leidden, impulsief en idealistisch, enthousiast, jeugdig. Daarom zorgde een bedachtzame Chalmers voor een goed evenwicht. Maar zijn preken hadden nog niet de persoonlijkheid zoals die van Chalmers. Wat Irving beter af ging waren de bezoeken aan de mensen thuis, vanwege zijn krachtige, persoonlijke benadering bij de vaak arme mensen.
Toen kwam voor hem een kans: hij werd gevraagd als predikant voor de Caledonian Chapel in Londen: iets wat hij met beide handen aangreep!  


Caledonian Chapel

5. The Sudden Burst into Fame.
Eindelijk had hij zijn eigen, maar kleine gemeente, in een armoedige buurt. Al zijn potenties werden aangesproken! Na ongeveer een half jaar was er plotseling sprake van populariteit: George Canning, een van de belangrijkste politici op dat moment, en later Prime Minister, had over Irving gehoord en toen hij naar zijn prediking was geweest, kon hij het niet laten er zelfs in het Parlement over te spreken! De Chapel kon 500 mensen hebben, maar op menige zondag kwamen er twee of drie keer zoveel op af! Opvallend was het aantal mensen uit de betere standen. Hoewel Irving regelmatig in deze kringen verkeerde, stak hij meer tijd in de mindere prominenten van zijn kudde: de armen, de ouderen, de zieken en de stervenden.

Als beroemd man intussen, waren er die hem een charlatan vonden, anderen prezen hem en vonden hem een waarachtig man Gods.
In het begin was die beroemdheid en populariteit hem wel enigszins naar het hoofd gestegen, iets waar hij later beter mee om kon gaan.

6. Irving’s Reaction to Popularity.
Irving wilde geen gewone predikant zijn, maar een die de christelijke wereld op een hoger cq. dieper niveau bracht.

Na een jaar in Londen publiceerde hij zijn eerste boek in twee delen:

  • For the Oracles of God: Four Orations
  • For Judgement to Come: An Argument.

Hij greep hierin terug op termen uit de Oudheid, en meende dat predikanten zich ook moesten richten tot geletterden en niet alleen tot hen die aan de onderkant van de maatschappij leefden: het niveau moest verhoogd worden. Maar, hoewel goed verkocht in de aanvang, was de toon te opgeblazen, te pompeus, en het geheel niet in balans.
Gezien de grote schare kerkgangers, werd besloten tot de bouw van een nieuwe kerk in Regent Square met een capaciteit van ruim 1800 mensen.  


Regent Square Church
(zwaar beschadigd in WOII, afgebroken in 1950)

7. A Unique Friendship: Irving and Coleridge.
E
én van de regelmatige bezoekers van zijn predikaties was de in Engeland beroemde criticus, dichter en filosoof Samuel Taylor Coleridge. Diens ideeën beïnvloedden het theologische denken van Irving:

  • over de persoon van Christus: Coleridge scheen geen onderscheid te maken tussen de ‘natuur’ en de ‘persoon’ van Christus
  • Irving meende dat het met de wereld steeds beter zou gaan tot aan een periode van algehele zegen. Coleridge meende dat het alleen maar slechter zou gaan met de mensheid.
  • Coleridge meende, dat als een predikant zijn taak goed uitvoerde hij eigenlijk ‘de stem van de Heilige Geest’ was.

In 1824, tijdens zijn derde jaar in Londen, werd Irving uitgenodigd te spreken voor de London Missionary Society, waar hij over geheel andere zaken sprak dan men had verwacht. I.p.v. de te verwachten promotie-speech voor de Society, sprak hij met grote welsprekendheid over de bovennatuurlijke kracht die de kerk bezat in haar eerste eeuwen, over de apostelen die aardse hulp niet nodig hadden en alleen afhankelijk waren van God, over de wonderen die de apostelen voortdurend verrichtten. Hij beschuldigde de kerk er van dat ze de puurheid en het karakter van die vroegere tijd had verloren. Ondanks de kritiek die er op kwam, publiceerde hij de tekst ook nog.
Irving had eigenlijk iemand nodig, die hem weerhield van zijn neiging tot het extreme. Chalmers zou daarvoor de juiste persoon zijn geweest, maar Irving wilde niet naar hem luisteren. En Coleridge was daarvoor niet de juiste persoon. Misschien zou hij de juiste vrouw kunnen vinden?  


Samuel Taylor Coleridge

8. Marriage.
Isabella Martin was niet direct zijn passie, maar verstandelijk gezien een goede kandidaat van goede afkomst, met een goed karakter. Hij had zich nooit met haar verloofd, maar tot Jane Welsh opnieuw in zijn leven verscheen, was trouwen met Isabella een logische gedachte, en haar vader vond ook, dat na zo’n lange vriendschap met zijn dochter.

Jane en de eerder genoemde Carlyle sloten vriendschap, en op religieus vlak zaten die twee op
één lijn: niet-presbyteriaans!
Dit maakte dat Irving zich weer op Isabella richtte, en in oktober 1823 trouwden ze in Kirkcaldy. Later huwden ook Jane en Carlyle. Maar Isabella was niet de sterke vrouw die Irving kon afhouden van zijn af en toe extreme gedragingen.

9. Babylon and Infidelity Foredoomed.
Voor Engeland was de Amerikaanse Vrijheidsoorlog een grote schok. Daarna volgde de Franse Revolutie met zijn gruwelijkheden en de jaren van de dictator Napoleon. In die tijd stond een koning tussen de gewone man en God; zijn status was een geheel andere dan tegenwoordig. Door die gigantische omwenteling was de burger verward, en zoekende naar nieuwe zekerheden. Dit bracht de idee dat men in de Eindtijd was aangeland, de antichrist zich zou openbaren en dat de Wederkomst van de Heer zeer nabij was.
Iemand die zich bezighield met de bestudering van bijbelse profetieën was James Hatley Frere, komende uit de kring van notabelen; hij raakte bevriend met Irving. Frere was ook van mening dat de Eindtijd zoals in de bijbel bedoeld, was gekomen. Zijn ideeën spraken Irving bijzonder aan: ze gaven hem de ‘verdieping’ cq. ‘verhoging’ van het christendom waar hij altijd al naar op zoek was geweest. Irving twijfelde geen moment over deze ideeën, en hij heeft nauwelijks overwogen of hij zo wel op de goede weg was.
De volgende jaren, tot 1828, was hij intensief bezig met de interpretatie van de bijbelse profetieën. Gestudeerden en beroepsgenoten gingen steeds meer zijn preken mijden, maar evenzo vele anderen kwamen er voor in de plaats.
In 1824, zijn derde Londense jaar, kwam Irving in contact met iemand die zeer veel invloed op zijn leven zou hebben: Henry Drummond. Een aristocraat van geboorte en zeer rijk. Hij was de man van de Continental Society, die missiewerk in Europa verrichtte.
Drummond nodigde hem uit als spreker in 1825 voor de Society. En als spreker ging Irving weer een heel andere kant op dan verwacht, wat voor veel opschudding zorgde: het missiegebeuren in Zuid-Europa, waar deze Society haar werk deed, had geen enkele zin en kon alleen maar mislukken; hij schilderde het beeld van het Laatste Oordeel, dat volgens hem op het punt van beginnen stond. En evenals na de vorige geruchtmakende speech, publiceerde hij zijn ideeën met de titel “Babylon and Infidelity Foredoomed”.
Daarnaast vertaalde en publiceerde hij een Spaans boek, “The Coming of Christ in Glory and Majesty”, er een eigen voorwoord aan toevoegend van 203 bladzijden, waarin hij zijn profetische ideeën kwijt kon. Hij schreef hier voor de eerste keer over de spoedig te verwachten ‘uitstorting van de Geest’, en dat deze geprofeteerd was in de Bijbel.
Henry Drummond was getroffen door Irvings aandacht voor de profetieën. Hij wilde op zijn landgoed, zo’n 50 kilometer ten zuiden van Londen, een conferentie organiseren, waar het hoofdthema de zaak van de profetieën zou zijn.
In november 1826 kwam men zes dagen bijeen met ca. 20 man: predikanten en leken, en enthousiaste discussies vonden plaats; men was er van overtuigd in de eindtijd te zijn beland, de antichrist stond op het punt te komen en de Wederkomst was dichtbij. God zou ook de uitstorting van de Heilige Geest laten plaatsvinden op zeer korte termijn.  


Henry Drummond

10. Death Strikes in the Irving Household.
Tijdens zijn derde Londense jaar kreeg Irving een zoon, ook Edward geheten.
Toen Isabella daarna opnieuw in verwachting was geraakt, ging ze naar haar ouders in Schotland, maar met Edward jr. ging het niet goed. Vlak na de geboorte van een dochter stierf de zoon in het bijzijn van zijn vader, die naar Schotland was gekomen. De gebeurtenis bracht Isabella en Irving wel dichter bij elkaar. Ook deed het veel met zijn geloof:

  • zonde en Satan hadden invloed op de gezondheid
  • troost vond hij in de gedachte dat de jonge Edward gedoopt was: hij zag de doop als wedergeboorte.

De gebeurtenissen maakten hem tot een evenwichtiger persoon.

11. Irving at his Best – and less than his Best.
In maart 1827 predikte hij tijdens een wijdingsdienst. Zijn tekst noemde hij “Ordination Charge”: waar moest een ingewijde aan voldoen als:

  1. student of leerling
  2. preker of predikant
  3. pastor of zielenherder
  4. lid van de kerk
  5. man / mens

In mei 1827 was de bouw van de nieuwe kerk in Regent Square klaar, en Irving had Chalmers uitgenodigd voor de eerste preek, maar toch speelde hij zelf de eerste viool door het langste hoofdstuk uit de Bijbel (Psalm 119) voor te lezen, waarvoor hij in totaal 1½ uur nodig had(!)

12. Accused of Heresy – “Christ’s Sinful Flesh”.
Over de Christenheid heeft Irving ’t meest opgestoken van Coleridge, die niet geloofde in de Godheid van Christus, maar hem beschouwde als een bijzonder menselijk persoon, en dus zondig kon zijn. En zo begon Irving ook te preken.

Samenvatting van Irvings doctrine:

  1. Christus had een natuur zoals Adam die had na de zondeval, dus met een zondige, verdorven menselijke natuur.
  2. daarom was Hij onderworpen aan dezelfde slechte neigingen en verleidingen als andere mensen, en was zijn leven een permanente strijd tegen de zonde en tegen Satan.
  3. daarom streed Christus dezelfde strijd als ieder gewoon mens.
  4. maar Christus overwon wel steeds, dankzij de doop met de Heilige Geest.
  5. daarom is Christus het ultieme voorbeeld voor de gehele mensheid.
  6. de Heilige Geest is voor iedereen beschikbaar
  7. aan het eind van zijn leven kon Christus aan God een perfect menselijke natuur presenteren, die God accepteerde, en dit ging niet alleen Christus aan, maar de gehele mensheid; deze acceptatie van God noemde Irving ‘verzoening’.

Van veel kanten, zowel in Engeland als in Schotland, kwamen hierop sterke reacties en men beschuldigde hem van ketterij. Nooit is het Irving gelukt dit echt te weerleggen; wat bleef hangen bij de mensen was: “Christus is een zondaar”.

13. Irving at the Height of his Career.
In mei 1828 (Irving was bijna 36) maakte hij een preektour door Schotland. Rond deze tijd werd de Algemene Vergadering van de Church of Scotland in Edinburgh gehouden, en omdat bijna alle predikanten hier aanwezig zouden zijn, was dit een uitgelezen mogelijkheid voor hem om velen te bereiken. Hij wilde twaalf lezingen gaan houden over de Apocalyps, en om de AV niet in de weg te zitten, hield hij de lezingen ’s morgens om 6 uur in een van de grootste kerken van de stad; de St. Andrew’s kreeg hij op dit tijdstip gemakkelijk overvol. Toen werd de grootste kerk vastgelegd, de St. Cuthbert, maar nog steeds was de kerk meer dan vol. Ook nu sprak Irving over de profetieën, maar zijn populariteit was eerder groter geworden.
Daarna reisde hij verder. De belangrijkste ervaring voor hem kwam in Row, waar twee mensen waren, die juist hem wat konden leren:

  • John McLeod Campbell, de predikant van Row; deze meende dat ieder mens door de dood van Christus vergiffenis had gekregen; in essentie was zijn boodschap: “God houdt van je”.
  • Alexander John Scott was de ander, een predikant in opleiding: de gaven (charisma’s) van de apostelen waren verloren gegaan door de kilheid van het hart en het gebrek aan geloof, maar hij meende wel dat ze nog net zo beschikbaar waren als in de dagen van Petrus en Paulus. 

Irving nodigde Scott uit zijn assistent te worden. Naast deze mensen was er ook een vrouw in deze omgeving, Isabella Campbell (geen familie), die zeer veel invloed had.
Voor vertrek naar Londen ging hij naar Kirkcaldy; de kerk waar hij zou preken was zo vol, dat het balkon instortte: er waren doden en gewonden te betreuren. Iemand schreeuwde dat het de schuld van Irving was! Irving was nu op het hoogtepunt van zijn leven; het vervolg verliep in tegengestelde richting.  

      
John McLeod Campbell                        Alexander John Scott

Deel Twee.

The Downward Course 1829-1834.

14. The Gathering Storm.
In Londen waren steeds meer mensen die moeite hadden met Irving en zijn uitspraken over Christus’ zondige vlees. Hij probeerde het te weerleggen met zijn “Six Sermons on the Incarnation”, maar dat lukte niet: het boek was niet helder genoeg en te moeilijk geschreven.
Voor hem was het nu goed op Albury te zijn, waar de conferentie plaatsvond in december 1828.


De Albury-Conferentie
Henry Drummond is de staande figuur,
tegenover hem zit met donker haar Edward Irving.


In 1829 wilde hij weer net zo’n trip naar Schotland maken als in het jaar er voor, maar niemand wilde hem een kerk beschikbaar stellen! Hij besloot daarom de bijeenkomsten maar in de open lucht te gaan houden. Verder wilde hij nu zelf ook aan de Algemene Vergadering in Edinburgh mee gaan doen, maar hij werd geweigerd, omdat men meende dat het hem om het maken van propaganda was te doen. Ook hier kon hij niet de beschikking over een kerk krijgen, alleen een kleine kapel.
In Glasgow waren er ook tegengeluiden richting Irving, maar in vele andere steden liep het als ‘vanouds’.
Terug in Londen was er een lawine aan geschriften verschenen, hem beschuldigend van ketterij, en dit hield maanden aan.
In 1830 gingen de kerkelijke autoriteiten van de Presbyteriaanse Kerk over tot actie: eerst werden zijn vrienden McLeod Campbell, Hugh Maclean en A.J. Scott gedagvaard op de Algemene Vergadering om antwoorden te geven op de beschuldigingen van ketterij.
In oktober 1830 moest Irving in Londen verschijnen voor de raad van ouderlingen van de Presbyteriaanse Kerk, maar hij stapte op: hij vond dat hij behoorde te verschijnen voor de raad in Schotland en niet in Londen, waardoor het proces vertraging opliep.

15. ‘The gift of tongues’ in Scotland.
Eerder kwamen we Isabella Campbell al tegen. Een paar jaar geleden had ze tuberculose gekregen. Ze overdacht in die periode veel over alles wat met God te maken had. Soms was ze daar zo intens mee bezig, dat ze zich niet meer bewust was van de wereld om haar heen; haar gezicht begon dan te stralen en haar stem raakte in extase door de verbondenheid met God. In 1827, ze was 20 jaar, overleed Isabella. Haar predikant gaf een beschrijving van haar leven in ‘Peace in Believing’. Velen lazen het. Het bewoog andere mensen om te zoeken naar een diepere religieuze beleving in hun eigen leven en veel mensen bezochten het huis van de Campbell’s als pelgrims. Men richtte zich daar op de jongere zus van Isabella: Mary. Zij had een andere longziekte en men begon voor haar te bidden. In de kamer er naast lag haar ernstig zieke broer Samuel. Mary kwam onder invloed van A.J. Scott; ze raakte in contact met de Heilige Geest, en verwachtte, maar keek ook uit, naar twee apostolische gaven: de gave van het in tongen spreken en de gave van de profetie.
In de maand maart 1830 begon Mary onbegrijpelijke klanken te uiten: ’t was de eerste keer in de ‘Irving-periode’ dat iemand in tongen sprak. Het nieuws verspreidde zich snel. Ook anderen in Schotland ontvingen deze gave. Niet ver er vandaan woonde de familie McDonald: James McDonald zocht hulp voor zijn zieke zuster. Hij beval haar: “Ik zeg je, sta op!” Na de tweede keer stond ze op en verklaarde kort daarna dat ze was genezen.
James schreef hierover meteen een brief aan Mary Campbell. Na die brief was zij ook opgestaan en wist zich genezen.
De predikant van Row, McLeod Campbell, ging naar het huis van de McDonalds. Toen barstte James los met onbegrijpelijke geluiden. De broer van James, George,  gaf een interpretatie: “Ziet, hij komt, Jezus komt!”
In nog geen maand tijd hadden de volgende gaven of charisma’s plaatsgevonden:

  • van het spreken in tongen
  • van de profetie
  • wonderbaarlijke genezingen
  • de interpretatie van het spreken in tongen

In de tussentijd overleed Samuel, en bidden rond zijn bed hielp niet. Mary ging daarna naar Helensburgh, een grotere plaats, waar velen haar opzochten. Vervolgens vertrok ze naar de kerk van Irving in Londen en naar het landhuis van Drummond in Albury.

16. ‘The gift of tongues’ in London.
Hoewel velen er anders over dachten, was Irving er van overtuigd dat de gebeurtenissen van God kwamen en dat ze het begin waren van de restauratie van de apostolische gaven.
Zijn vierde kind werd echter ernstig ziek. Volgens Irving zelf hadden gezondheid en Satan iets met elkaar te maken. Alleen bidden en geloof konden de baby redden. Maar artsen werden er toch ook bijgehaald, hoewel de nadruk op bidden en geloof moest liggen. Doch het kindje overleed, en de fout zou wel eens kunnen zijn, dat ze de artsen erbij hadden geroepen.
In het geval van een Miss Fancourt werkte het wel om haar weer op de been te krijgen, en nu betrof het iemand in Engeland!
Een aantal Londenaren, allen lid van de Church of England, gingen in september 1830 o.l.v. de jurist J.B. Cardale naar Schotland naar de families Campbell en McDonald. Ze verbleven er drie weken om met de betrokkenen te spreken; ze hoorden er tevens mensen in tongen spreken.
In Londen vertelde Cardale dat hij er van overtuigd was dat de gaven bovennatuurlijk waren, de betrokken mensen boven elke verdenking stonden, en volgens hem waren de geluiden van het spreken in tongen bestaande talen. Het verslag van jurist Cardale en de arts Thompson maakte indruk en nam bij velen alle twijfel weg.
In de herfst en winter van 1830-1831 stelden verscheidene mensen hun huizen open voor gebed, om de gaven ook in Londen te zien uitstorten.

In de lente van 1831 kwam het antwoord: in april sprak mevrouw Cardale ‘in tongen’, en ze gaf meteen ook een interpretatie van de onsamenhangende klanken: “The Lord will speak to His people! The Lord hasteneth His coming! The Lord cometh!” Een paar dagen later was er een Miss Hall, die de diensten van Irving bijwoonde, die sprak èn zong in tongen. De algehele opwinding was groot!
In de tussentijd moest Irving zich ook met andere zaken bezighouden: in mei 1831 stonden zijn vrienden McLeod Campbell, A.J. Scott en Hugh Maclean terecht voor de Algemene Vergadering van de Church of Scotland in Edinburgh op beschuldiging van ketterij.
Irving hield daarom in zijn kerk een speciale bidstonde om zes uur in de ochtend, die goed werd bijgewoond. Intussen werd Campbell afgezet als predikant, Scott werd z’n licentie om te preken ontnomen en Maclean zou misschien nog een kans krijgen bij zijn lokale Presbyteriaanse raad van ouderlingen. Over Irving werd verklaard dat als hij ooit nog eens op Schotse bodem zou preken, hij meteen zou worden aangepakt.
Het spreken in tongen kwam echter steeds vaker voor. Irving vond er het volgende van:

  • zowel in Schotland als in Londen was het spreken in tongen vooraf gegaan door een hoge staat van opwinding, wat hij noemde: opgetild worden tot God en in Zijn nabijheid, gelijk dit was gebeurd met Mary Campbell
  • het kwam niet ineens, en dan ook niet direct volledig
  • de onbegrijpelijke klanken werden meestal gevolgd door woorden in het Engels: de interpretatie; dit werden samen ‘profetieën’ genoemd.
  • het spreken in tongen was grotendeels een afgeleide en aan te leren bekwaamheid.

In september 1831 waren een aantal mensen in de kerk van Irving die in staat waren in tongen te spreken:

  • vier vrouwen: mw. Cardale, haar schoonzuster Miss Emily Cardale, Miss Hall en Mary Campbell
  • twee mannen: Edward Oliver Taplin en Robert Baxter.

Zij zaten in de kerk met z’n zessen op een prominente plaats tijdens de kerkdiensten. Behalve Mary Campbell verkeerden de andere vijf in welgestelde kringen. Zij hadden zich letterlijk en figuurlijk verzameld rondom Irving. 
Het spreken in tongen was geen nieuw fenomeen: al vele eeuwen zijn deze beschreven.
Irving was er zeker van dat het spreken in tongen gebeurde in een vreemde taal. Zelf had hij nog geen enkele gave ontvangen; hij wilde nog iets groters ervaren dan het spreken in tongen, iets wat direct van God kwam, als een enorme kracht van de Heilige Geest. Het geheel ging echter wel ten koste van zijn vitaliteit en fysieke gezondheid: hij zag er met zijn 39 jaar al oud uit.

17. The Gifts in Action.
Een man, genaamd George Pilkinton, sprak de tongentaal in gewoon Engels, maar met een enorme kracht en hij riep dan bijvoorbeeld uit: “Deny me no more!”, en “The second sword is now drawn in this church!” Pilkington sprak verschillende talen, en hij ging de tongentaal van anderen vertalen vanuit, zoals hij dacht, het Latijn, het Spaans en het Italiaans.
Maar de eerder genoemde Robert Baxter vond deze vertalingen niet juist: ze konden slechts begrepen en geïnterpreteerd worden door de Heilige Geest. Pilkington verliet teleurgesteld de kring van Irving.
Het spreken in tongen nam echter in frequentie en intentie nog toe. Maar de meningen over waar het vandaan kwam waren verschillend: was het van menselijke of van bovennatuurlijke aard?
In Irvings kerk waren de meningen ook verdeeld over de charismatische praktijken: zij die voor de gewone kerkdienst kwamen, en zij die voor Irvings speculaties over de profetieën kwamen of voor het spreken in tongen.
Tot september 1831 was dit goed gegaan, want Irving liet de praktijken alleen ’s morgens vroeg toe, en verbood het in de kerk zelf.
Maar op een zondagmorgen zat Miss Hall in de kerk, en drong zich bij haar een uiting op, die ze  niet kon tegenhouden: ze stond op en spoedde zich naar de consistoriekamer, terwijl ze probeerde het geluid te dempen. In de consistoriekamer barstte ze met een enorm geluid uit: “How dare ye to suppress the voice of the Lord?!” Het was in de kerk te horen. Tegelijkertijd kreeg een andere vrouw in de kerk uitingen: zij verliet de kerk via de hoofddeur. De plotselinge vreemde en harde geluiden brachten een enorme consternatie in de kerk teweeg die met 1500 tot 2000 man was gevuld!
Miss Hall verweet Irving na afloop van de kerkdienst dat hij de Geest van God niet toeliet in de kerk.
Het nieuws over de gebeurtenissen verspreidde zich snel, en er kwam een immense massa mensen op de avondkerkdienst af. Toen een van de vrouwen begon te spreken ontstond na korte tijd een enorm rumoer en een door elkaar geschreeuw, kortom een chaotische situatie, die Irving tot rust bracht door in gebed God om hulp te vragen, wat gelukte. Na zang, en voor het uitspreken van de zegen, maakte Irving bekend, dat hij op de zondagmorgen het uiten van de gaven toestond, en niet meer in de andere kerkdiensten, want hij had geen behoefte meer aan de scènes waar men getuige van was geweest.
Echter, de volgende zondag zei hij, dat als de Heer via zijn boodschappers zou spreken, men met aandacht zou moeten luisteren. 
Al heel snel begon een vrouw (mevrouw Cardale?) in tongen te spreken, eerst in een onbekende taal, daarna in het Engels: “He shall reveal it! He shall reveal it! Yea, heed it! Yea, heed it! Ye are yet in the wilderness. Despise not His word! Despise not His word! Not one jot or tittle shall pass away.” (Hij zal het openbaren. Ja, schenk er aandacht aan! Jullie zijn nu nog in de woestijn. Veracht niet zijn woord. Geen tittel of jota zal voorbij gaan.).
Daarop vroeg Irving om de Heer te danken voor Zijn stem, die men had gehoord. Daarna kon men elke zondag het spreken in tongen horen. Wel probeerde Irving het gebeuren in de hand te houden door het toe te laten op twee momenten tijdens de dienst, maar daar werd nauwelijks rekening mee gehouden. Een confrontatie tussen voor- en tegenstanders kon niet lang op zich laten wachten.

18. Robert Baxter and “The Baptism with Fire”.
Toen Baxter van de gebeurtenissen in Schotland hoorde, ging hij naar de vroege gebedsdiensten van Irving, waar het spreken in tongen tijdens de kerkdiensten toen (augustus 1831) nog niet werd toegestaan, maar wel al gebeurde tijdens die gebedsbijeenkomsten. 
Baxter was ervan overtuigd dat men te maken had met de Kracht van God. Ook hijzelf voelde al meteen vanaf de eerste keer uitingen naar boven en ook naar buiten komen, wat beschouwd werd als ‘de doop met de Heilige Geest’, en superieur was aan de doop zelf. Hij werd meteen in de kring van begenadigden rond Irving opgenomen.
Voor Baxter was de belangrijkste ervaring als de ‘Kracht’ over hem kwam; hij zag dit als het werk van de Heilige Geest. Hij had er geen controle over, en de ‘Kracht’ wees hem op richtingen die hij moest gaan. De ‘kracht’ kon hem ook antwoord geven op alle vragen die gesteld werden. Hij gaf antwoorden over zaken waar hij zelf niets van wist: men meende dat hij de ‘gave van de kennis’ had.
Baxter ging zelfs (hij was jurist) preken houden. Op 14 januari 1832 zei hij, dat Christus zou verschijnen op 27 juni 1835. Dit werd door Irving e.a. geaccepteerd: men plaatste het in het jaar 1835 of wellicht 1836.
De ‘Kracht’ zei hem zijn vrouw te verlaten, want zij wilde geen geloof hechten aan zaken zoals ‘het spreken in tongen’ en het hebben van de ‘Kracht’. De ‘Kracht’ zei Baxter naar zijn broer in Oost-Engeland te gaan, die deze dan ook zou ontvangen. Baxter zou ook gaan preken in de kerk van zijn broer. Het kwam allemaal uit. Eenmaal terug in Londen zeiden Irving en mevrouw Cardale, dat hij zijn vrouw niet mocht verlaten, wat Baxter accepteerde: hij bleef bij zijn vrouw.
Na enige tijd kreeg hij weer een openbaring: hij zou ‘gedoopt worden met vuur’. Hij was er klaar voor, maar er gebeurde niets, waardoor er toch twijfel bij hem ontstond, ook al omdat eerdere openbaringen tot niets hadden geleid. Zijn twijfel betrof ook de ideeën die Irving over Christus had. Baxter keerde terug naar de traditionele bijbelopvattingen, waarbij ook het gebruik van het verstand een normale zaak was. Hij had zich afgekeerd van hij later ‘waanideeën’ noemde.

19. Dismissed from his Church and Deposed from the Ministry.
Al eerder zagen we dat de tegenstellingen in de kerk van Irving groter werden: de ene groep was die van de traditionele gelovigen, de andere die van de mensen die afkwamen op het ‘in tongen spreken’, en dat waren vooral nieuwkomers. Heel Londen genoot mee van het gebeuren in de Regent Square!
Het bestuur ging nu optreden: het ‘in tongen spreken’ mocht niet meer plaatsvinden tijdens de kerkdienst; het  mocht eventueel wel tijdens de vroege bidstonden, maar Irving wilde de Heilige Geest niet het zwijgen opleggen.
Daarna verlieten vele Presbyterianen zijn kerk. Het bestuur besloot toen hem z’n predikantschap van de Regent Square Church af te nemen en hij moest op 26 april 1832 voor het bestuur verschijnen. Een jaar er voor hadden ze hem nog verdedigd, nu lagen de kaarten anders.
Voor de zitting kwam opeens Baxter bij hem, die zijn mening gaf. Het proces duurde twee dagen en het resultaat was, dat hij werd ontslagen. Zo’n 800 mensen van zijn kerk volgden hem, en bijeenkomsten werden gehouden in grote gehuurde ruimtes. In de nieuwe situatie namen de profeten de leidende rol van Irving over. Daarom nam hij zijn toevlucht tot het preken in parken en andere open ruimtes, waar hij tot grote groepen mensen sprak, en waar het spreken in tongen vaak plaats vond. 
Na een minder geschikte ruimte werd voor het kerkvolk een groot museum in de Newman Street verbouwd: het podium had zes niveaus: de hoogste was voor de apostels, daaronder die voor de profeten, daaronder kwamen in volgorde de oudsten, evangelisten en de diakenen. Op het laagste niveau was de plek voor de ‘Engel’: Irving. 
Korte tijd later werd door een van de profeten de jurist J.B. Cardale tot apostel beroepen.
Aanvankelijk sprak men van ‘The Church in Newman Street’; pas rond 1847 later sprak men van ‘The Catholic Apostolic Church’. 
Irving schreef een grievend stuk dat hij ‘Judgement’ noemde, over de Algemene Vergadering van de Church of Scotland. Dit werd hen te grijs en hij moest voorkomen voor de Presbyteriaanse Raad van Ouderlingen van Annon, over Irvings doctrine over het zondige vlees van Christus.

Op 13 maart 1833 was de kerk in Annan overvol, met zo’n 2000 mensen binnen, en nog honderden daarbuiten. Rond zeven uur in de vroege avond was de eigenlijke zitting beëindigd en wilde de voorzitter het met een gebed afronden. Op dat moment begon David Dow, een predikant die Irving vergezelde, luid te spreken ‘in de Geest’: “…..Ye cannot pray…..! Depart, depart! Flee, flee.” Het gaf grote commotie in het schemerlicht in de volle kerk, die slechts verlicht werd met
één kaars. Een van de ouderlingen probeerde met die ene kaars de spreker te vinden met iedereen achter zich aan! Dow verliet, nog steeds ‘in de Geest’ de kerk. 

In de kerk sprak de voorzitter het oordeel van de raad uit: Irving werd schuldig bevonden aan ketterij en daarom uit de geestelijkheid van de Church of Scotland gezet. 
Op dringend verzoek van enige predikanten en vele anderen bleef Irving een aantal dagen in het district om op verschillende plaatsen in de buitenlucht te preken, voor grote en opgewonden groepen mensen.
Maar toch was Irving door de gebeurtenissen diep geraakt.

20. “The darkness deepens; Lord, with me abide”.
In Londen kreeg hij ook nog eens een koude douche: toen hij een kind wilde dopen, in z’n eigen groep in de Newman Straat, werd hem dat verboden, omdat hij geen predikant meer was. Pas nadat de profeten hem tot ‘Engel’ van zijn kerk hadden beroepen en apostel J.B. Cardale hem in die functie had gewijd, kon hij weer iemand dopen.
Irvings jongste kind stierf, en zijn vrouw Isabella zei, dat het kind was gestorven vanwege hun zonden, omdat Irving eerder in Schotland had gepreekt zonder gewijd te zijn.
Nadat, zoals eerder beschreven, Robert Baxter was afgevallen als ‘spreker in de Geest’, verloor nu ook Miss Hall haar geloof in de speciale gaven. En zo verging het andere naasten van Irving: A.J. Scott, McLeod Campbell en Hugh Maclean.
Vanaf 1832 werd er ook aan getwijfeld of iemand ooit een echte taal sprak tijdens het spreken in tongen in niet begrepen klanken. Hoewel het niet betekende dat men het in tongen spreken geheel en al overboord wierp.
Men vond dat de uitingen in het Engels niet zo veel zeggend waren: niet van het niveau van de Bijbel. Tevens bleek dat veel profetieën die de profeten hadden uitgesproken, niet waren uitgekomen. Irving vond daar het volgende op: de ware profetieën kwamen van God, de valse van de duivel, en je wist nooit of de profetie ‘waar’ dan wel ‘vals’ was.
Het bidden om genezing werkte vaak ook niet. Volgens Irving was voldoende geloof het enige dat werkte.
Volgens Irving waren er twee oorzaken voor ziekte:

  1. werk van de duivel
  2. het rechtvaardig oordeel van God

In 1833 kreeg Irving zelf tuberculose. 
In zijn kerk was hij ondergeschikt aan de apostels en profeten, hij was ‘slechts’ Engel van een gemeente.

21. The Expectancy of Healing, the Continuing Sickness, the Untimely Death.
Hoewel ziek en vermoeid, kreeg hij in 1834 van de apostels en profeten de opdracht voor een tijdelijke missie in Edinburgh: het ging over het opzetten aldaar van een gemeente zoals die in de Newman Street Church, maar dat werk werd verstoord door boze geesten, en Irving moest dit oplossen, wat inderdaad gebeurde.
Meteen na zijn vertrek gingen twee apostels (Drummond en Cardale) naar Edinburgh om het werk daar verder af te maken.
Tijdens hun afwezigheid gaf de profeet Taplin ‘in de Geest’ een niet zo belangrijke opdracht aan Irving, die gehoorzaamde.
Toen de apostels er van hoorden, waren ze woedend. Zij verwierpen de bewering dat de opdracht ‘in de Geest’ was gegeven, en ze berispten Taplin en Irving streng. Daarop verliet Taplin de Church en bleef een aantal maanden weg, maar Irving gaf nederig zijn fout voor de gemeente toe: het was een grote zonde geweest, vond hij.


Edward Oliver
Taplin.
Hij was later jarenlang de belangrijkste profeet van
de Catholic Apostolic Church

Irving werd steeds zwakker en stelde zich onder de verzorging van een arts: niet langer meende hij dat hij t.o.v. God daarom ongehoorzaam was.
In die situatie sprak een van de profeten ‘in de Geest’ dat hij naar Glasgow moest gaan, omdat daar een belangrijk werk van God op hem wachtte. Ondanks zijn ernstige ziekte was hij er blij mee: hij meende dat God hem zou genezen en hem alle gaven zou schenken, zodat hij vervolgens met veel energie en voor lange tijd zijn functie als geestelijke kon uitvoeren.
Het was september 1834 en Irving reisde alleen; hij wilde niet rechtstreeks naar Glasgow, maar via West-Engeland, Wales, terug in Engeland via Liverpool, om dan vervolgens het laatste stuk met een schip langs de kust naar Glasgow te reizen. Meer dan eens werd hij herkend en waar hij kwam was hij welkom. Onderweg had hij last van een hoge pols en veel koorts. Hij voelde zich zwakker worden en berichtte zijn vrouw om hem te ontmoeten in Liverpool, wat ze deed. Toch vertrok hij met de boot naar Glasgow, maar ondanks zijn grote verwachtingen gebeurden daar niet de grote dingen die hij had verwacht. Hij hield er slechts een paar preken in een kleinere ruimte, zittend op een stoel.
Toen hij drie weken in Glasgow was, moest hij in bed blijven. Verschillende familieleden zochten hem op toen ze hoorden hoe ernstig het was. Maar nog steeds waren Irving en Isabella er van overtuigd dat de langverwachte genezing zou plaatsvinden. Zijn laatste woorden zouden zijn geweest: “If I die, I die unto the Lord. Amen.”
Hij overleed op 7 december 1834, en werd bijgezet in de crypt van de kathedraal van Glasgow. Een groot aantal inwoners verdrong zich om de begrafenis bij te wonen.
Irving was 42 jaar geworden.

22. Edward Irving: Fore-runner of the Charismatic Movement.
De kerk in de Newman Street behield de ‘uitingen’ middels de profeten, als ook het spreken in tongen en waar gebeden werd om genezing, maar de nadruk lag toch vooral op de spoedige Wederkomst van Christus.
Irving werd gezien als voorloper en niet als (mede-)oprichter van de Catholic Apostolic Church.
Tijdens zijn leven en na zijn dood is er veel over hem geschreven, vanuit evenzovele invalshoeken: hij was een genie, een excentriekeling, de populariteit was hem naar het hoofd gestegen, een charlatan, iemand die de laatste jaren van zijn leven geestelijk achteruit ging. Maar in de loop van de 19e eeuw werd hij een vergeten persoon. Rond 1950 echter was er weer belangstelling voor Irving, vanuit de hoek van de Pinkstergemeenten.
 

 

Apostolischen in Queensland

De Groep Richter

Coen Reemer

Voorwoord.
In 1908 vestigde zich een groep Duitse immigranten rond Baffle Creek, tegen de oostkust van Queensland in Australië. Deze groep bestond deels uit Apostolischen.
Hun eerste en eenvoudige kerkje noemden ze ‘bushchurch’.
Wat Baffle Creek betreft, speelde de Apostolische evangelist Johann August Richter een belangrijke rol. Na een afsplitsing ontstond de groep-Richter.

Hoofdstuk 1.
Het ontstaan van de ‘Apostolic Church of Queensland’.

Het Apostolische werk in Australië is opgericht door Heinrich Friedrich Niemeyer; hij werd in 1883 op initiatief van apostel Menkhoff en daarbij gesteund door apostel Schwartz, en door apostel Krebs van de toenmalige “Allgemeine Christliche Apostolische Mission” als evangelist naar Australië gezonden; hij kwam in juni 1883 in Queensland aan.


H.F. Niemeyer.


Na drie jaar was er in Hatton Vale in Queensland een gemeente van ca. 80 personen.
In Duitsland nam Niemeyer deel aan een zendingsfeest, o.l.v. de apostels Krebs en Menkhoff. Hier werd hij door profetie geroepen tot apostel voor Australië. Menkhoff, Krebs en Niemeyer schreven een brief aan de Katholiek-Apostolische apostel Woodhouse. Zij vroegen hem de Duitse apostels als mede-apostels te erkennen. Maar daar kwam nooit een antwoord op.
Hatton Vale werd de bakermat van het Apostolische werk in Australië en vandaar uit kwamen de verdere ontwikkelingen. De naamgeving is aanvankelijk vaag. In 1908 lezen we de naam ‘Apostolische Einheitskirche’.
In 1889 kon een nieuw kerkgebouw ingewijd worden in Hatton Vale.
In 1893 werd C.G. Kribbe door Niemeyer als apostel uitgezonden naar Zuid-Afrika. (Overigens: in de jaren 1911-1913 zou het tot een breuk komen tussen Kribbe en Niemeyer)
In 1899 kreeg de kerk staatserkenning en werd het niet meer als sekte beschouwd.
In 1906 ging apostel Niemeyer weer naar Duitsland, waar net apostel Niehaus apostel Krebs had opgevolgd. Maar Niemeyer had moeite met het stamapostelambt.
Eenmaal terug in Australië ontstond een venijnige briefwisseling met Niehaus. Niemeyer noemde Niehaus ‘Zijne heiligheid de zogenaamde stamapostel’, en zijn ambt ‘de pauselijke boven-eenheidsmacht’. Dit alles leidde in 1911 (Niemeyer houdt zelf 1913 aan) tot zijn excommunicatie.

Toen Niemeyer nog in Duitsland was (1906) heeft hij vele immigranten geworven voor Australië. Veel apostolische gemeenten in Duitsland zagen een groot deel van hun leden op deze manier vertrekken. Boze tongen beweerden dat hij voor elke immigrant 20 Mark zou hebben gekregen. Vaak leefden de immigranten in Australië lange tijd in armoede; groot voordeel was, dat ze niet direct te lijden hebben gehad van de Eerste Wereldoorlog. Onder de immigranten was ook de evangelist A. Richter.
In totaal zijn in deze jaren in vier groepen zo’n 350 gezinnen naar Australië geëmigreerd. De eerste groep ging eind 1907, aanvang 1908 naar Baffle Creek.
Niemeyers zoon Willy werd in 1912 door profetie in het apostelambt geroepen, als hulp voor zijn vader. Uiteraard erkende Niehaus deze roeping niet. Willy Niemeyer ging in 1913 met zijn moeder naar Duitsland en een paar maanden later ging Niemeyer zelf ook, in gezelschap van A. Richter en zijn vrouw. Niemeyer vond wel aanhang in Duitsland, en hij stelde daar in 1913 in Berlijn zelf apostels aan voor de ‘Echte Kerk’ in Duitsland. Herfst 1913 waren ze weer terug in Queensland.


J.A. Richter.

Nog in Duitsland had A. Richter contact gehad met iemand die relaties had met de HAZK van Van Bemmel. Maar Niemeyer had geen behoefte aan contact met deze groepering.
Na zijn excommunicatie zette Niemeyer zijn werk voort onder de naam “Echtapostolische Kirche”; later werd dit “Apostolic Church of Queensland”.
Van april 1916 tot eind 1919 waren vader en zoon Niemeyer i.v.m. de Eerste Wereldoorlog geïnterneerd. Iemand (waarschijnlijk priester Julius Walther) maakte misbruik van de afwezigheid van de Niemeyers en nam een gedeelte van de leden mee; deze groep hield de lijn van het “Nieuwe Licht” aan.
H.F. Niemeyer kwam in 1920 zeer verzwakt weer terug en overleed in februari 1920. Zijn zoon trad na een rouwperiode van drie maanden in zijn vaders ambt als leider van de stam.
In 1922 kwam het in Queensland tot een breuk tussen de nieuwe apostel W. Niemeyer en de evangelist A. Richter in Battle Creek. De groep-Richter telde toen elf families. Omdat deze groep niemand had met de gave der profetie, waren voor hen dromen van groot belang.
In 1927 ging apostel W. Niemeyer naar Zuid-Afrika, maar daar stortte hij in; hij overleed in 1929.
Door profetie werd bisschop E. Zielke tot apostel geroepen.

Sinds 1913 waren er in Zuid-Afrika twee groepen met de naam “New Apostolic Church”: één o.l.v.
Klibbe, en
één o.l.v. de door Niehaus aangewezen apostel W. Schlaphoff. Vanaf 1926 heette de Klibbe-groep “Old Apostolic Church”.

In september 1930 hield men in Hatton Vale een roepingsdienst om vanwege de hoge leeftijd van Klibbe te bidden voor een ‘Echtapostolische’, dan wel ‘Old Apostolic’ apostel voor Zuid-Afrika. Het werd oudste H. Velde.
In 1931 ging deze naar Hatton Vale om door apostel E. Zielke geordend te worden.
Klibbe overleed in mei 1931.
In 1956 sloot de ‘Apostolic Church of Queensland’ zich aan bij de internationaal georiënteerde ‘Vereniging van Apostolische Christenen’, als resultaat van de samenwerking tussen verschillende Apostolische groepen uit verschillende landen met de ‘Reformiert-Apostolische Gemeindebund’.

Hoofdstuk 2.
Enkele door Richter genoemde priesters.

In zijn latere periode hadden sommigen kritiek op de eerste Australische apostel, H.F. Niemeyer, omdat hij geen profeten meer accepteerde, en ook geen viervoudige ambtsbediening. Men twijfelde ook aan de roepingsdienst van zijn zoon Willy als apostel.

Een aantal critici, onder wie A. Richter, schreven hun motieven over de onvrede over H.F. Niemeyer op in “Ein Lichtstrahl in der Dunkelheit”, gericht aan de verschillende Apostolische kerken.

Hoofdstuk 3.
De “Apostolic Church of Queensland” in Bundaberg.

H.F. Niemeyer zond in de loop van 1890 de evangelist Wolther vanuit Hatton Vale naar het gebied van Bundaberg. Ook hier woonden voornamelijk Duitse pioniersgezinnen. Een eerste eigen kerk werd in 1896 ingewijd. Na diverse uitbreidingen van het kerkje werd in 1958 een geheel nieuw gebouw ingewijd, en volgden nog verdere uitbreidingen. De kerk heeft nu 1000 zitplaatsen (2006).

Hoofdstuk 4.
De verschillende Apostolische gemeenten in Baffle Creek.

De eerste groep van Niemeyers immigranten kwam op 10 februari 1908 in Brisbane per schip aan. Hun gebied lag ten noorden van Baffle Creek. Met deze groep was A. Richter uit Duitsland meegekomen. Ze moesten wel zes maanden wachten voordat de stukken land verdeeld werden. En het land was niet bepaald geschikt: het lag vol met stenen en was verder bijna onbruikbaar.

Het eerste kerkje was een open verblijf van palen met een zinken dak: ‘bushkerk’ genaamd. De kerkgangers zaten op boomstronken.
In 1910 werd een nieuwe gemeente in Baffle Creek gevormd. Het waarom is niet duidelijk, want Niemeyer had zich nog niet afgescheiden van Niehaus en Richter nog niet van Niemeyer.
In 1926 schreef Richter dat in Baffle Creek ongeveer 25 families woonden met reeds drie soorten Apostolischen: Nieuw-Apostolisch (Niehaus), Echtapostolisch (Niemeyer) en de Groep Richter.
De komst van de nieuwe gemeente in 1910 viel samen met de komst van priester Heinrich Wilhelm Kirchner, die de schoonzoon was van A. Richter. Kirchner was in de 1890-er jaren in Holland gewijd.
Is de reden van de nieuwe gemeente misschien dat Richter zijn schoonzoon niet accepteerde, omdat hij niet door profetenmond was geroepen, of lag de bushkerk intussen voor sommigen te ver van de zich vormende dorpskern van Baffle Creek? Het tweede kerkje lag tien kilometer verderop, en was gemaakt van ruw gezaagde boomplanken (slabs) en werd daarom ‘slabchurch’ genoemd. Hier hield Kirchner diensten van 1910 tot ca. 1919.
Zowel de bushkerk als de slabkerk waren ‘Echt-Apostolisch’ en niet van het ‘Nieuwe Licht’.
De ‘Apostolic Church of Queensland’ opende ter vervanging van de slabkerk in 1947 een derde Apostolische kerk. Dit gebouw is vanwege gebrek aan leden in 1956 verplaatst naar Maryborough, ruim 250 kilometer zuidelijker, en wordt daar gebruikt als bijzaal bij de kerk.
In de bushkerk werden zeker tot in 1921 diensten gehouden.

Toen W. Niemeyer apostel was, waren de profeten en het viervoudige ambt al verdwenen, maar nu werd ook het werk voor de ontslapenen afgeschaft. Verder werd gezegd dat Christus zelf niemand had verlost, dat moesten de ‘Echt-Apostolischen’ doen; tevens kon men de Heilige Geest ontvangen door het Avondmaal. God was ook niet alwetend, hoe kon hij anders berouw hebben ten tijde van de zondvloed de mensen te hebben geschapen. Volgens apostel W. Niemeyer waren er na Johannes de Doper geen profeten meer geweest, ook niet in de Katholiek Apostolische Kerk van 1832.
Door dit alles kwam Richter in gewetensnood, wat in 1922 leidde tot een aansluiten bij Van Bemmel van de HAZK in Nederland.
Na ’t sluiten van de bushkerk hield men in Baffle Creek huisdiensten.
Richter verhuisde in 1927 naar Bundaberg.
In 2006 was er geen enkele Apostolische kerk meer in Baffle Creek.

Hoofdstuk 5.
De ‘Restored Apostolic Church’ in Bundaberg.

Na het overlijden van Van Bemmel in 1925 werd zijn geroepen opvolger J.G. Kalwij, en door de groep-Richter als zodanig erkend.
In 1927 vond in Amsterdam een roepingsdienst plaats om een apostel te vragen voor Australie: de Haarlemse diaken R.H. Bosveld werd tot apostel geroepen voor Nederlands-Oost-Indië en Australië.


R.H. Bosveld.

In november 1927 kwam apostel Bosveld aan in Bundaberg. De kerk werd nu “Apostolische Sendungs-Gemeinde”genoemd, met als Engelse vertaling “Restored Apostolic Sending Congregation”.
In 1928 verzocht apostel Bosveld of men in Nederland de in een gesloten envelop voorgelegde vraag om een profetische aanwijzing of de verzegelingen van apostel Niemeyer geldigheid hadden. Dit bleek niet zo: velen moesten opnieuw verzegeld worden.
In 1929 werd een verenigingsgebouwtje aangekocht en als kerk ingericht.
In roepingsdiensten met profeterende personen (profeten waren er niet) werd een evangelist en een profeet geroepen. Door de nieuwe profeet werd een herder geroepen en was er voor ’t  eerst sinds in 1883 het Apostolische werk naar Australië kwam een complete viervoudige bediening.
In 1930 zocht apostel Bosveld de confrontatie met de inmiddels weer in Baffle Creek wonende priester Kirchner van de Echtapostolischen, de schoonzoon van de oude evangelist Richter; het contact liep op niets uit.
Met de vier ambten als eenheid ging het helaas al snel niet goed: in Nederland was de strijd tussen ‘Haarlem’ (de vier ambten zijn gelijk in rang) en de rest van de HAZK. In dezelfde verhouding stonden drie ambten tegenover apostel Bosveld. Zij hadden aanmerkingen op het persoonlijke gedrag van hem, en vooral op zijn leer en prediking. Punt van strijd was ook of Christus van goddelijke afkomst was en op aarde uitsluitend een zondeloos mens, of was Hij naast Zijn mensheid ook God op aarde?
In 1930 werd apostel Bosveld door profetie opgedragen zich in Brisbane te vestigen vanuit Bundaberg. Dit gebeurde inderdaad in 1932. De Hersteld Apostolische Zendinggemeente (HAZG: Haarlem/Vlissingen) verwierpen deze profetie.

In 1933 werd apostel Bosveld door een profetie in de gemeente Bundaberg verworpen en dit werd per brief medegedeeld. Eén van de ondertekenaars was W.R. Richter, die zelf twee dagen voor hij de brief schreef, zelf tot apostel geroepen werd in de plaats van apostel Bosveld.
In Nederland werd deze laatste roeping niet aangenomen door apostel Kalwij van de HAZK, dus stond W.R. Richter alleen.
Met de kerk in Bundaberg ging het daarna snel bergafwaarts.
In 1948 stierf A. Richter in Bundaberg (90 jaar). Zijn zoon W.R. Richter had na enige jaren nog drie volgelingen: zijn vrouw en dochter, plus nog een lid. Hij stierf in 1969 op 85-jarige leeftijd.
Bosvelds werk in Brisbane was geen succes: af en toe kwam een enkeling naar de dienst, maar niemand kwam tot het Apostolische geloof. In 1955 overleed hij op 74-jarige leeftijd.

In 1957 werd voor Bundaberg de draad weer opgepakt, toen in de Haarlemse HAZG  D. Derr door profetie tot apostel voor Zebulou werd geroepen als opvolger voor apostel H.R. Bosveld.


Restored Apostolic Mission Congregation in Bundaberg.

Officieus werd de naam van de kerk rond 2002 gewijzigd in ‘Restored Apostolic Church’.
In 2005 bestond de gemeente Bundaberg uit ca. zestien gezinnen c.q. alleenstaanden.
De diensten worden bezocht door zo’n 25 à 30 personen, incl. de kinderen.


Schema van de Geschiedenis van de Apostolische kerken in Bundaberg.

 

Het Irvingisme

Eene Historisch-Critische Proeve (1876)

Johan Nicolaas Kohler

Inleiding.
Deze tijd (1876) kenmerkt zich door het ontstaan van nieuwe sekten, zoals het Irvingisme, Darbysme en Mormonisme. De meeste hebben de blik gericht op de Eindtijd en de spoedige Wederkomst van Christus. Daarvoor is het werk van voorbereiding nodig, met als resultaat dat de leden van deze groepen voor de grote verdrukking (Openb. 7:14) worden opgenomen in de wolken, de Heer tegemoet in de lucht (1 Thess. 4:17).
Eenstemmig zijn ze ook over het bederf der kerk.
Schrijver wil zich na ernstige bestudering de vraag stellen: “In wat geest en met wat wapenen het te bestrijden?”
Is het onderzoek te laat? Men had de mensen er voor kunnen waarschuwen toen het op z’n sterkst was: ca. 1840.
Is het onderzoek te vroeg? Na de dood van de laatste apostel zou het wegkwijnen en was de tijd geschikt om een objectieve bestudering te laten plaatsvinden (In 1876 waren er nog drie apostelen). 
Schrijver heeft als hoofdvoorwaarde strikte onpartijdigheid door een puur zakelijke benadering en hij wil het Irvingisme vanuit drie verschillende oogpunten beschouwen:

-      
als sekte
-      
als leerstelsel
-      
als teken des tijds

Schrijver meldt dat geschriften van de Irvingisten veelal buiten de handel worden gehouden. Maar dan is er The Testimony: drie in getal:

  1. december 1835 / januari 1836: ‘To his Grace the Archbishop of Canterbury, Primate of all England and Metropolitan, and the other the Archbishop and Bishops of the United Church of England and Ireland.
  2. voor de Koning en zijn Geheime Raad
  3. omwerking en uitbreiding van bovengenoemde 1 en 2, opgesteld 1836 / 1837 en gericht : “ To the Patriarchs, Archbishops, Bishops, and other in places of chief rule over the Church of Christ throughout the earth; and to the Emperors, Kings, Soverein princes and chief governors over the nations of the baptized.”

 

Eerste Hoofdstuk.
Het Irvingisme als sekte.

I. Zijn ontstaan.
Schrijver noemt twee verschijnselen die in 1826 tot het ontstaan van het Irvingisme hebben geleid:

-       de bedestonden om een  nieuwe uitstorting van de Heilige Geest, vooral door rev. J. Haldane Stewart, gehouden in Engeland en Schotland.

-       de instelling van de Albury-conferenties, tot onderzoek der profetische schriften.

Bij deze Albury-conferenties, waar J.H. Stewart ook aanwezig was, zien we twee mensen die bij de eerste ontwikkeling van deze sekte zo’n belangrijke invloed zouden uitoefenen: Sir Henry Drummond en de Rev. Edward Irving.
Belangrijkste thema van de bijeenkomsten was het onderzoek van de nog niet vervulde profetieën.
De geestelijken en leken vergaderden eind 1826 zes dagen lang, en dat drie keer daags:

-      
8-9 uur: inleiding van het onderwerp van die dag door een van de deelnemers
-      
11-15/16 uur: de ideeën van de deelnemers over dit onderwerp werden naar voren gebracht
-      
19-23 uur: geopperde bedenkingen worden door de inleider of anderen weerlegd, en ’t opmaken van de slotsom.
H.D. Drummond was de notulist. Publicaties volgden onder de titel “Dialogues on Prophecy” in 1827, 1828 en 1829.

Eenstemmig was de vergadering van oordeel, dat:

  1. de christelijke bedeling zal eindigen door oordelen, hun toppunt bereikend in de vernietiging van zowel de zichtbare kerk als de staat.
  2. tijdens deze oordelen die over de christenheid komen, de Joden in hun land hersteld zullen worden.
  3. die oordelen voornamelijk over het Christendom komen en zullen beginnen bij dat gedeelte van Gods kerk dat het zwaarst verantwoordelijk is.
  4. het einde der oordelen wordt gevolgd door het tijdperk van algemeen heilrijke toestand, voor het gehele menselijke geslacht: gewoonlijk het Duizendjarige Rijk genoemd.
  5. de wederkomst van de Messias vooraf gaat aan, of plaats heeft bij het begin van het Duizendjarig Rijk.
  6. een tijdperk van 1260 jaar, dat begon met de regering van Justinianus, geëindigd is met de Franse Omwenteling, en dat de ’uitgieting der fiolen’ van de Openbaring toen is begonnen; de Heer zal spoedig komen en de gelovigen moeten deze beschouwing onder de aandacht van de mensen brengen.

Na de uitgave in 1829 van het derde deel van ‘Dialogues on Prophecy’ kwam er een driemaandelijkse tijdschrift onder de titel “The Morning Watch, Journal of Prophecy”, vanaf voorjaar 1829, onder redactie van Mr. Tudor.
E
én van de belangrijkste deelnemers aan de Albury-conferenties was de charismatische Rev. Edward Irving, die in Londen zeer veel kerkgangers trok, waaronder velen uit de kring van de elite.

Schrijver wijst op twee eigenaardige en schijnbaar tegenstrijdige eigenschappen van Irving:
-      
grote eenvoud en bereidheid om van anderen te leren
-      
strijdlustig en standvastig als het ging om aan zijn opvattingen die afweken van het ‘normale’ vast te houden.

Al in 1827 wordt Irving openlijk van ketterij beschuldigd als hij het heeft over de ‘zondigheid van Christus’ menselijke natuur’. Daarmee bedoelde hij dat Christus wel vatbaar was voor zonde, maar er niet aan had toegegeven. Schrijver schat het theologisch inzicht van Irving niet hoog in, ook al omdat deze zichzelf regelmatig tegenspreekt.
Op 13 maart 1833 werd Irving door de Kerk van Schotland veroordeeld tijdens een proces in Annan.
Als begin van het Irvingisme kan men 1828 aanhouden. In Schotland was een opvatting over het evangelie, die afweek van de gangbare orthodoxie. Het was vooral Rev. John Campbell van Row geweest die met zijn ideeën velen voor zich won, maar tegelijkertijd riepen zijn preken bij anderen weerstand op.
Men vond dat de wondergaven van de eerste christelijke kerk gestopt waren, omdat het geloof van de kerken koud en dood was geworden; men wenste die gaven terug. In dit geestelijke klimaat hield Irving in 1828 en 1829 tijdens de Algemene Vergadering van de Schotse Kerk in Edinburgh bijeenkomsten in overvolle kerken aldaar, die ’s morgens om zes uur aanvingen. Buiten de kerken sprak hij mensenmassa’s toe die het getal 10.000 ruim overstegen. 

De eerste verschijnselen deden zich voor: in 1828 was een werkman in de scheepsbouw, James Grubb,  op zijn sterfbed bekeerd en zag hij iets dat betrekking had op een groot werk Gods, dat eerlang in de kerk openbaar zou worden. Zijn baas, Johnstone, zou v
óór zijn spoedige sterven dit verder kenbaar maken. Inderdaad was deze Johnstone  in de zomer van 1829 stervende en hij riep toen uit: “Now I know the mighty secret.”

Aan de overzijde van de Clyde had te Fernicarry Isabella Campbell geleefd, een meisje van zeldzame, innige vroomheid. Na haar dood bezochten veel mensen haar zuster Mary: het was alsof de stralenkrans van Isabella nu Mary zou omschijnen.
Maar ook Mary was ziekelijk, en volgens hetgeen Irving predikte, was het enige goede medicijn tegen ziektes geloof en gebed, om zo het kwade uit te bannen.
Irvings hulpprediker Scott bezocht Mary in 1829, en Irving trachtte haar te overtuigen van de doop van de Heilige Geest. Een paar maanden later begon Mary in tongen te spreken en te profeteren: het was eind maart 1830 toen Mary zeer verzwakt te bed lag, en na lang bidden van haar zus en een vriendin, en ’s avonds met een paar leden van het gezin, rees de zieke plotseling overeind en sprak een hele tijd met grote kracht in een onbekende taal.
De volgende zondag (28-03-1830) herhaalde het zich.
Het nieuws verspreidde zich met grote snelheid, en maakte nergens meer indruk dan in het gezin der Mcdonald’s in Port-Glasgow.
De zus Margaret was bedlegerig en verkeerde vaak in visionaire toestand. Een paar weken na de gebeurtenissen in Fernicarry (ca. 13 april 1830) sprak zij in die toestand: “There will be a mighty outpouring of the Spirit this day.” Toen haar broers James en George thuiskwamen, sprak zij tot James: “that he might at that time be endowed with the power of the Holy Ghost.” Heel bedaard zei hij: “I have got it.” Na een paar minuten keerde hij zich tot Margaret en zei: “Arise and stand upright”, waarop zij opstond en ze samen aan tafel het middagmaal nuttigden.
Na afloop schreef James een verslag van de genezing naar Mary Campbell, en beval haar ook in de naam van de Heer op te staan. Hetgeen ze deed, en ze verklaarde zich hersteld.
Mary zocht de Macdonald’s op en met beide broers spraken ze in tongen. Een paar dagen later maakte de vader van Mary hen attent op het woord van Paulus (1. Kor. 14:13) en sprak een gebed uit om die gave der uitlegging. Toen daarna James in tongen sprak, vertolkte George ze; de eerste zin luidde: “Behold He cometh; Jesus cometh.”

Het aantal mensen dat in tongen ging spreken, nam steeds meer toe.
Chalmers ging in mei 1830 naar Londen, en nam ‘in tongen geschreven’ teksten van Mary Campbell mee om het door geleerden te laten onderzoeken. De beoordeling is veelal negatief, terwijl Irving er juist heel enthousiast over was.
In de slotzitting van de Albury-conferentie, juli 1830, werd een uitvoerig verslag uitgebracht over de in Schotland geopenbaarde gaven des Geestes, en er werd besloten te bidden voor de wederopwekking der gaven, zoals de eerste kerk die bezat, wat in 1 Kor. 12: 8-10 is omschreven; tevens wilde men een grondig onderzoek instellen naar de in Schotland aanwezige geestesgaven.
Een commissie van zes, waaronder John Cardale, aanvaardde daartoe in augustus 1830 de reis naar Schotland.
Bijna een maand vertoefden zij in Port-Glasgow e.o., en hadden dagelijks contacten met betrokkenen, zoals de Macdonald’s.
Toen de groep in september 1830 in Londen terug was gekeerd, namen zij de overtuiging mee, dat het werk van de Heer was als in de eerste dagen van de christelijke kerk.
Nu moest er gebeden worden, opdat de gaven ook in Londen en elders zich zouden openbaren. Cardale zelf opende zijn eigen huis voor wekelijkse bidstonden. Zes maanden later schenen de gebeden verhoord te worden, toen Mrs. Cardale tijdens een van die bijeenkomsten drie volle zinnen in een onbekende taal sprak, en drie in verstaanbaar Engels: “The Lord will speak to his people, - The Lord hasteneth his coming, - The Lord cometh.
Dit alles gebeurde op 5 april 1831.
Irving hield nu bidstonden in zijn kerk in de vroege ochtenduren om te bidden voor het herstel van de gaven des Geestes, ook in hun midden. Mr. Taplin was de eerste begiftigde in Irving’s gemeente. Mary Campbell, intussen gehuwd met de Schotse geestelijke Caird, kwam naar Londen en vertoefde wekenlang bij de Irving’s thuis. Cardale sloot zich bij Irving’s gemeente aan, zodat deze het centrum werd van de verschillende profetische krachten. 
Na 1830 kwam de Albury-conferentie niet meer bijeen: de meerderheid kon het bovennatuurlijke karakter van de nieuwe geestesgaven niet erkennen en trok zich terug. Maar de minderheid, o.a. Drummond, Perceval, Tudor en W. Dow, alsmede Irving, Owen, Hooper, Bayford en admiraal Gambier, gingen zich met geestdrift aan de zaak wijden. 
De ‘Morning Watch’, die tot 1830 het orgaan was van de Albury-conferentie, werd na het beëindigen hiervan geheel gewijd aan de verkondiging van de nieuwe waarheid.
Op zondag 16 oktober 1831, tijdens een dienst in de kerk van Irving, holde opeens ene miss Hall naar achteren, naar de sacristie, waar zij luid in tongen ging spreken, en wel zo luid, dat het tot de kerk doordrong.
Na de dienst verweet zij Irving dat hij het Woord van Jezus had belemmerd. Waarop Irving ’s avonds aan de gemeente bekend maakte, dat hij Jezus in Zijn Eigen kerk niet kon weigeren, en als het weer gebeurde er eerbiedig naar moest worden geluisterd. Daarop beleed Irving zijn schuld en smeekte om vergeving. Toen hij zweeg, barstte Taplin uit, eerst onverstaanbaar, toen in het Engels: “Why will you flee from the voice of God? The Lord is in the midst of you – Why will ye flee from his voice? Ye cannot flee from it in the day of judgment.” De consternatie in de kerk was groot!
De zondag er op was ’s avonds het gehele kerkgebouw tot de nok toe vol: niet alleen gevuld met kerkgangers en nieuwsgierigen, maar ook met zakkenrollers; het was een onrustige menigte! Toen Irving zijn rede bijna geëindigd had, begon een van de zusters te spreken; na enige ogenblikken van betrekkelijke stilte begonnen sommigen te fluiten, waarop anderen “stilte!” riepen, en er ontstond grote wanorde.
Irving stond op en zei: “Laat ons bidden.” En steeds herhaalde hij de woorden: “Oh, Lord, still the tumult of the people.” Dit bracht tenslotte de storm tot bedaren, zodat de kerk zonder ongelukken ontruimd kon worden.
Het spreken in tongen en profetie duurde voort, hoewel na 20 november 1831 wel met de beperking dat het alleen mocht gebeuren direct na de schriftlezing en na de preek.
De pers schreef negatief over de gebeurtenissen in de kerk in Regent Square, en het bestuur begon zich te roeren. Bovendien waren er trouwe volgelingen van Irving, die nu het spreken in tongen en het profeteren afvielen, zoals George Pilkington en Robert Baxter.
Op 2 mei 1832 velde het Presbyterium het vonnis over Irving: hem werd het predikantschap van de Schotse kerk ontnomen.
Vanaf de zondag daarop hield hij zijn godsdienstoefeningen in een grote zaal in Gray’s Inn Road, terwijl hij ook voor grote groepen mensen in de open lucht predikte.
In het begin van de herfst 1832 werd ruimte gevonden in de Newman Street in een grote schilderijengalerie: de eerste echte, vaste stek van de nieuw ontstane richting.

Drummond, die in juni 1831 op een bidstond te Londen getuige was geweest van de werking van de geestesgaven, had zich geheel bij Cardale, Perceval en Armstrong, die deze gaven nog v
óór Irving gehuldigd hadden, aangesloten.
Drummond riep Smith, die betrokken was bij de Schotse zaak van Campbell, tot zich, evenals Caird, de echtgenoot van Mary Campbell, als hulppredikers, en werden in een zaal op Albury godsdienstoefeningen gehouden, waarin door Drummond, Caird, Smith of anderen het gebed gedaan werd. Binnen een paar maand had men er ca. 50 volgelingen. Daar werd op 20 oktober 1832 Drummond tot Herder voor zijn volk van Albury aangewezen.
Men had soms te maken met ‘valse profeten’, of met hen die dat later van zichzelf vonden (Baxter, Miss Hall, Pilkington).
De in het leven geroepen storm door de profeten moest daarom bezworen worden door een hogere macht: die van het apostolaat.
Op 7 november 1832 werd Cardale door Drummond tot apostel geroepen.
Rond Kerst 1832 was Caird door de stemmen van de profeten als Evangelist aangewezen, en Cardale’s eerste handeling als apostel was diens ordening. De dag er op was het Taplin die Drummond tot apostel beriep, waarop Cardale hem ordineerde.
In Londen was Irving in Newman Street nog steeds werkzaam en nog steeds was hij geordend predikant, ondanks het feit dat hij zijn gemeente in Regent Square kwijt was. Doch op 13 maart 1833 werd hij door de Schotse kerk ook vervallen verklaard van zijn leraarsambt en van het lidmaatschap van zijn kerk! Toen hij 31 maart 1833 de doopplechtigheid aan een kind wilde voltrekken, werd hij door apostel Cardale daartoe verhinderd: pas na het ontvangen van een nieuwe ordening zou hij weer kunnen overgaan tot de bediening van de sacramenten.
Reeds op 4 april 1833 riep Taplin de apostel op om Irving tot Engel van zijn gemeente te ordenen. En de volgende dag werd Taplin zelf tot Profeet van de Kerk geordend.
De gemeente in Londen kreeg zijn vorm:
-Engel: Irving
-zes Ouderlingen: Archibald Horn, Duncan Mackenzie, J.C. Henderson, Perceval, Place en Tudor.
Op 14 april 1833 werden de zes geordend. Helpers stonden onder elk ambt: hulp-Engel, hulp-Ouderling etc. De Ouderlingen stonden als priester onder de Engel.
Een week later werd ook het Diaconaat in de gemeente ingevoerd, en werden de zeven op 20 april 1833 door de Engel en de Ouderlingen de hand opgelegd, en door de apostel ingezegend. Later kwam het ambt van Onder-diaken en dat van de Diaconessen.
De kring rond de Macdonald’s in Schotland wensten echter geen apostels boven zich en zij gingen daarom hun eigen weg. Na het overlijden van de gebroeders Macdonald had deze groep geen toekomst meer.
De afgezette predikant Walter Tait, in Edinburgh, had zijn onafhankelijke groepering, maar kreeg te maken met de predikant David Dow, die zichzelf tot apostel had verklaard. Tait erkende hem in die hoedanigheid. Velen werden in hun ambt geordend, maar de vele profetieën leidden tot dwaze en godslasterlijke openbaringen, waar de mensen angstig van werden.
Een advocaat, Thomas Carlyle, meende dat alleen redding mogelijk was, door aansluiting bij de gelijkgezinden in Engeland. In oktober 1833 werd Caird naar Edinburgh gestuurd, en hij legde de profetie het zwijgen op, en de geordenden deden vrijwillig afstand van hun nieuwe bedieningen. In januari 1834 bezochten Irving en Taplin de gemeente, en in maart 1834 kregen Tait en andere waardigheidsbekleders nu een echte, apostolische ordening.

In Londen werden nieuwe gemeenten gesticht; een aantal Engelen kwam uit de klasse van predikanten of geestelijken, zoals Irving.
Het totale aantal kwam op zeven gemeenten, zoals er ook zeven waren in Klein-Azië in de eerste hoofdstukken van de Openbaring. Doch die van Westminster bleek niet levensvatbaar, en werd na een aantal jaren opgeheven.

Een aantal apostels werd beroepen:
-       25-09-1833: Drummond
-       14-12-1833: Spencer Perceval
-       18-12-1833: John Henry King Church
-       18-01-1834: Nicholas Armstrong
-       13-08-1834: Francis Woodhouse

In de eerste helft van 1834 was er een geschil: Irving vond dat de apostel voor iedere handeling een bijzondere en onmiskenbare inwerking van de Geest nodig had. Toen Cardale, zonder door de Geest geleid van de profeten eiste, dat ze zouden accepteren dat men de genadegaven onderscheidde naar de genade die was gegeven (Rom. 12:6). Taplin zag hierin een ongeoorloofde beperking van de vrijheid van de ‘uitingen’. Irving viel Taplin bij en zei Cardale dat hij niets zonder ogenblikkelijke ingeving moest verrichten.|Intussen ging de stem der profetie verder om de tabernakel in al zijn bestanddelen als het model voor te stellen, waarnaar de kerk ingericht moest worden. Aan de ingang van het Heilige der Heiligen waren de vier pilaren, die correspondeerden met de vier ambten; zo was Cardale: Pilaar-Apostel, Taplin: Pilaar-Profeet, Place: Pilaar-Evangelist en Drummond: Pilaar-Herder en Leraar.
Een andere ordening waren de vijf pilaren aan de ingang van het Heiligdom: zij stonden symbool voor de vijf Evangelisten met de rang van Engel of Engel-Evangelist en stonden in rang onder de Pilaar-Evangelist. Sommige Evangelisten werden tot Ouderling of Hulp-Ouderling geroepen, maar moesten daarnaast wel hun werk als Evangelist voortzetten: zij werden Priester-Evangelist genoemd.
Terwijl de apostelen Cardale en Drummond in het voorjaar van 1834 Schotland bezochten, verkondigde Pilaar-Profeet Taplin, dat de 60 koperen pilaren om de voorhof opgesteld zouden worden (de 60 helden om het bed van Salomo: Hoogl. 3:7), elk 12-tal weer onder een der vijf pilaren of Engel-Evangelisten als hun hoofd. Irving aarzelde niet om 60 jonge mannen op te roepen en hij gaf ze hun bevoegdheid om het evangelie te prediken. Ontstemd doch zwijgend keken de drie in Londen aanwezige apostels toe: hen was niets gevraagd. Wel stuurden zij onmiddellijk bericht naar de in Schotland vertoevende Cardale en Drummond. De overgebrachte reactie werd Taplin en Irving 12 april 1834 in de raadsvergadering door de drie apostels aangezegd. Irving boog voor het hogere apostel-gezag, doch Taplin niet, en hij vertrok, om pas in februari 1835 terug te keren, zijn dwalingen te belijden en absolutie te ontvangen. Taplin werd in zijn rang hersteld. Alsnog werden van de groep van 60 jongeren zij aangesteld die de profeet eerder had aangesteld(!).

Ondanks het grote fortuin en de mildheid van Sir Henry Drummond had men moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, ook door de vele ambities die men had.
In 1833 reeds had de stem der profetie gesproken: men was de Heer en niet de priesters Tienden verschuldigd, zodat de priesters zich niet als huurlingen beschouwd zouden voelen, want de Heer zou de Tienden aan de priesters afstaan. 
Pas vanaf  1847 gingen de apostelen de gelovigen zalven met de Heilige Geest.

De strenge hiërarchische structuur heeft grote invloed gehad op de gezondheid van lichaam en geest van Irving. In plaats van het doktersadvies op te volgen om naar het zuiden te gaan, ging hij, al verzwakt, naar het noorden, naar Schotland, door de stem der profetie. In Glasgow aangekomen kwam zijn einde snel naderbij: hij overleed 7 december 1834.
Wat was voortgekomen uit ’t Irvingisme was zijn stichter boven het hoofd gegroeid: Irvings tragiek was dat hij voor 100% zich ondergeschikt maakte aan de apostelen, terwijl hij juist zo’n positie had in de aanvankelijke fase.
Het apostolaat kreeg na de dood van Irving spoedig uitbreiding John Tudor, Henry Dalton, Thomas Carlyle, Francis Sittwel.
Een probleem werd ’t dat de apostelen zich steeds zouden laten leiden door de tastbare inwerking van de Heilige Geest. Als dit niet kwam, gebeurde er niets. Bovendien leken daardoor eerdere profetieën de zweem van valse profetieën te krijgen. Maar dankzij Woodhouse kwam er een bevredigende oplossing: toen een profetie opriep nieuwe ambtsbekleders te ordenen zonder op een inwerking van de Geest te wachten, deed hij dit.
Om te voorkomen dat er een chaos zou ontstaan door de vele profetieën, kwam er naast het apostolaat een college van zeven leden, bestaande uit profeten. De woorden der profetie moesten in elke gemeente opgeschreven worden en aan de beide colleges van apostelen en profeten ter onderzoek en zifting gezonden worden. Oudere profetieën moesten steeds vernietigd worden om lastige vergelijkingen te voorkomen. 
Er kwam een Raadsvergadering, concilie,  van 135 leden: alles werd tot in de finesses voorgeschreven dankzij de stem der profetie. Voor belangrijke besluiten was eenstemmigheid van het apostolaat noodzakelijk.
William Dow werd tot apostel geroepen, maar zijn broer David Dow die als 12e geroepen was, weigerde. Nu werd de 12e Duncan Mackenzie, die echter later als enige van de 12 zijn roeping ontrouw zou worden. 
De twaalf apostelen trokken zich nu te Albury terug om een jaar lang de Bijbel te onderzoeken, vergezeld van zeven profeten.
Tijdens de afzondering moesten de apostelen een getuigenis maken dat bestemd was voor de bestuurders van kerk en staat, hetgeen geschiedde.
In 1836 werd de christelijke wereld onder de twaalf apostelen verdeeld: de tijd van de verspreiding was aangebroken.

II. Zijne verspreiding.
Sinds Irving, vier jaar eerder, uit zijn ambt als predikant was gezet, waren er 36 gemeenten ontstaan.
De apostelen gingen in de herfst van 1836 de wereld in: niet om te onderwijzen, maar om eerst zelf te leren, en wel de aard en gewoonten van het hun toegewezen gebied.
Nu konden zij ook hun Testimonium overhandigen: via een kardinaal aan de paus en via Prins Metternich aan de keizer van Oostenrijk en via hem later ook aan de koning van Frankrijk; daarnaast werd het aangeboden aan andere vorsten en kerkelijke personen.
In december 1838 waren allen weer terug in Albury.
In de loop van 1839 verlieten zij Engeland opnieuw, maar de thuisblijvers kwamen hier en daar tot ontkenning van het gezag van de apostelen, zodat apostel Cardale zich eind 1839 genoodzaakt voelde de andere apostelen terug te roepen.
Het apostelcollege nam fikse maatregelen: de maandelijkse vergaderingen van het concilie werden gestaakt, want hierin was de hoofdzetel van het verzet gevestigd, en ambtsdragers werden terzijde geschoven. Ook de profetie werd aan banden gelegd, want de profetieën van onreinen was niet zuiver.
De lucht leek geklaard, maar hoewel hij zich niet tegen één van de gedane stappen had verzet, weigerde de apostel Duncan Mackenzie dit met zijn handtekening te bekrachtigen: hij twijfelde aan het goed recht van het apostelambt als zodanig, en toen een tweede Pinksterwonder met de buitengewone gaven van de Heilige Geest uitbleven, legde hij zijn ambt neer en trok hij zich geheel terug. Gezien de situatie achtte het apostelcollege het raadzamer nu in Albury te blijven.
In geen enkele kerk dan de Rooms-Katholieke troffen zij zoveel aanknopingspunten aan voor hun inzichten, zodat zij daaraan hun belangrijkste denkbeelden ontleenden voor de eredienst.
In de jaren 1840 verdwijnen een aantal gemeenten: het aantal leden stagneert of loopt terug.
In 1842 vindt men de tijd gekomen om het afgebroken werk in de stammen te hervatten.
Na invoering van de nieuwe liturgie en de daarbij behorende priesterkledij, gingen de Engelen in de gemeenten nu zelf bezig om naar eigen inzicht het ritueel uit te breiden, wat de eenheid niet bevorderde. Opnieuw werden de meeste apostelen teruggeroepen om tot meer eenheid te komen. Maar het ledental bleef teruglopen, en de Londense gemeente van Westminster moest zelfs opgeheven worden.
Na de schorsing van het concilie in 1840 mocht deze in 1847 weer hervat worden, maar ze was wel beperkter ingericht: alleen voor Engelen en niet meer voor andere ambtsdragers.
Een profeet stelde in 1832 al de vraag waarom apostel Cardale de Heilige Geest niet uitdeelde. Vanaf 31 mei 1847 werd dit wel gedaan: eerst werden alle ambtsdragers in Engeland met de Heilige Geest verzegeld, daarna alle andere gelovigen. Sinds die tijd wordt dit toegepast bij allen die 20 jaar zijn geworden na alvorens hun doopgelofte te hebben hernieuwd en daarin uitgesproken te hebben om zich aan de dienst van de Heer te wijden.
Vanaf 1848 was er een periode van vernieuwde bloei: in 1851 was het aantal leden al met een derde vermeerderd. Oorzaken:
-de verzegeling (een zichtbare handeling voor iedereen)
-de concentratie van het apostolisch gezag in de Pilaar-apostel (Cardale)
-in de maatschappelijke onrust in 1848 zochten de mensen naar zekerheid.

Het was een schok toen in 1855 twee apostelen overleden (Dow en Carlyle), want men was er van overtuigd dat de Heer vóór hun sterven zou zijn wedergekeerd. Doch een van de profeten bracht de oplossing: er zou eerst nog een Opstanding komen van een uitverkozen aantal, alvorens de Heer zijn Werk zou afmaken. Er waren er die vonden dat het college van apostelen aangevuld moest worden om uitsterving te voorkomen, want in 1859 overleden Drummond en Perceval, in 1862 Tudor.
Zo was er Heinrich Geyer, profeet in Berlijn, die in de jaarvergadering van het apostelcollege in Albury in 1859 ‘in de geest’ Caird (Engel-evangelist) en Böhm (evangelist) had geroepen in het apostelambt. De dag er op maakten de apostelen hun beslissing bekend: met het oog op Openb. 4:4 kon men slechts een dubbel twaalfvoudig apostolaat aannemen: één in de aanvang, en één aan het einde van de tegenwoordige bedeling.
Men was wel bereid de twee geroepenen als coadjutors te ontvangen, hetgeen geschiedde.
In 1862 was Geyer met apostel Woodhouse in Koningsbergen. Daar riep Geyer ouderling Rosachacky tot apostel, maar Geyer zei hem dat dit nog niet geopenbaard mocht worden. 
Nog in hetzelfde jaar werd Geyer geëxcommuniceerd: de stem der profetie had hem gezegd dat de Antichrist voor de gemeente openbaar zou worden, terwijl de apostolische leer zei dat de gemeente alvorens opgenomen te worden, de Heer tegemoet ging in de lucht. Wat Geyer had gezegd werd beschouwd als ketterij, en dat betekende excommunicatie.
De hulp-engel van de gemeente in Hamburg, Schwartz, die voor het voortdurend bestaan van het apostelambt was, vond dat Geyer gehoorzaam aan de apostelen moest zijn, tot allen zouden zijn gestorven; ook nu raadde hij hem deze gehoorzaamheid aan, maar Geyer vertelde hem van de apostel-beroeping van Rosachacky.
Schwartz vroeg toen zowel Geyer als Rosachacky of ze bij de levende God konden zweren dat de beroeping echt van God was, wat zij hem verzekerden. Daarop nam Schwartz Rosaschacky als apostel aan. Zijn gemeente Hamburg deed dit ook, op drie personen na, en scheidden zich af van de gemeente in Berlijn. Echter: Rosachacky trok zich terug, en werd na boetedoening in zijn ambt hersteld. Daarop ging Schwartz naar Berlijn om over een hereniging te praten. De voorwaarde van Rothe hiervoor was, dat Schwartz de roeping van Rosachacky en de afscheiding voor het werk van de duivel zou verklaren, wat hij weigerde. Nog dezelfde avond gingen Schwartz en Geyer naar Woodhouse, die slechts plechtig de ban over hen uitsprak.
Schwartz ging terug naar zijn gemeente in Hamburg, waar men besloot zonder apostelen te blijven tot de Heer hen die zou schenken. Een paar maanden later werd een ouderling van Schwartz en daarna ook hij zelf tot apostel geroepen, met de bestemming voor Nederland, waar hij in september 1863 arriveerde.
In 1865 had Schwartz een ontmoeting in Den Haag met de evangelist Von Pochhammer, die de stoot gaf voor de ontwikkeling van het Irvingisme (KAG) in Nederland, maar ze konden niet tot een overeenkomst komen.

III. Zijne eigenaardigheid.
De Catholic Apostolic Church wijst de benaming ‘Irvingisme’ af, omdat ’t zijn oorsprong heeft te danken aan het ingrijpen van de levende God in de toestand van zijn kerk en dus niet door een menselijke macht kon ontstaan.
Bovendien was de reuk van ketterij aan Irvings naam verbonden. Schrijver beschrijft echter de wezenlijke rol die Irving gespeeld heeft in het ontstaan van deze richting, en vindt meer dan voldoende reden om van ‘Irvingisme’ te blijven spreken.
Het begrip ‘sekte’ wordt altijd gebruikt door mensen die zelf niet tot die groep behoren, want vanuit ’t Grieks heeft het woord te maken met ‘voor zich nemen’, ‘kiezen’, ‘verbreken’, evenals het Latijnse ‘secta’ en stond het buiten de bestaande kerk. Volgens de schrijver wilden de Irvingianen geen nieuwe kerk stichten, maar de al bestaande kerk wilde het vernieuwde  apostolaat niet aannemen.
Zo ook wilde de Reformatie een hervorming ‘binnen  de kerk’, doch het werd een hervorming die hun buitensloot van de katholieke kerk. Maar door hun grote aantal, en door de wetenschappelijke onderbouwing, door zijn erkenning door de staat, wordt de protestantse kerk kerkgenootschap genoemd en geen sekte. Doch deze redenen ontbreken bij het Irvingisme, dus betreft ’t een sekte.

IV. Zijn onthaal tot dusverre.
Velen die aanvankelijk overtuigd waren dat het Irvingisme het juiste bracht, keerden op hun schreden terug. Maar ook vonden uitgerangeerde priesters hun plek als Engel bij de Irvingisten. 

Het aantal mensen dat lid is, is lastig vast te stellen. In Berlijn was de toeloop van nieuwe leden in het jaar van de omwenteling 1848 groot. De toeloop van maatschappelijk hogeren was niet onaanzienlijk. In Pruisen waren er rond 1875 zo’n 24  gemeenten met ruim 3.000 leden.
Evenals in Engeland gold in Duitsland hetzelfde voor protestantse en katholieke geestelijken als ze zich aansloten bij de katholiek- apostolischen: ze raakten hun ambt kwijt en werden geëxcommuniceerd.
De man die internationaal vele nieuwe gemeenten wist te stichten, was Max von Pochhammer: hij richtte zich niet alleen tot de predikanten maar ook tot kringen waarin enig opgewekt godsdienstig leven bestond.
Zo ook in Nederland, waar hij mr. I. Capadose ontmoette, en hem uitgebreid inlichtte over en inleidde in de katholiek-apostolische wereld. In 1865 kreeg deze bij de vestiging van een gemeente in Den Haag de priesterwijding, en in april 1868 de rang van engel-evangelist, tevens was er ook al snel een eigen kerkgebouw. Maar het totale aantal leden van de KAG, maar ook van de Apostolische Zending van Schwartz is niet groot.

Tweede Hoofdstuk.
Het Irvingisme als  leerstelsel.

I. Zijne leer.
Deze jonge richting klaagde de christelijke kerk aan, omdat ze de bediening der apostelen voor de kerk niet had bewaard en later niet hersteld.
Ook t.a.v. de ambten had de christelijke kerk gefaald. Vooral sinds de Franse Revolutie was het ongeloof de godsdienst van een geheel volk geworden. Alles wijst op het naderbij komen van de eindtijd. Maar nu had God de mensheid weer apostelen en profeten gegeven.
De sacramenten:

-       De doop
-       Het Heilige Avondmaal.

De ambten: in Efeze 4:11staat de voorgeschreven ordening: apostelen, profeten, evangelisten en herders / leraars: het viervoudige ambt:
-       Apostelen: gezag en wijsheid
-       Profeten: uitingen, spreken in tongen, en het ontdekken van de verborgen geheimen die vervat zijn in de wet en de profeten van het Oude Testament.
-       Evangelisten: verkondiger van het Evangelie
-       Herders: zorg van de kudde
-       Leraars: voor de eerste ogenblikken van geestelijke overtuiging.

Jezus droeg al deze ambten in zich toen hij op aarde was.
Omdat de bediening van apostel direct van Jezus Christus komt, kan alleen de apostel de Heilige Geest verlenen en is hij de bron en de kracht van iedere andere bediening.
Als de Heer uit de hemel nederdaalt, dan zullen de gelovigen opgenomen worden de Heer tegemoet in de lucht, en zo voor altijd met de Heer zijn. Maar de christelijke kerk heeft haar eenheid verloren en omdat het niet meer de juiste ambten heeft kan het niet het éne Geloof en de éne Geest bedienen. De grote fout van de kerk is ook geweest, dat zij de wereldlijke leiders invloed lieten hebben in de kerk, en omgekeerd, de kerk wereldlijk gezag ging uitoefenen. Het verdwijnen der Tienden was ook veroorzaakt door het wegnemen van het apostolaat en omdat de moderne staat na de revolutie tegen die verplichting is; door daarop weer subsidie te geven aan de kerken kan zij die kerken vanuit een machtspositie manipuleren.
Bij de vernieuwing van Zijn kerk schenkt de Heer opnieuw het tweevoudig wonder:

-       Het wonder van Zijn woorden en de vruchten daarvan
-       Zijn wonderdaden.

II. Critiek van het Irvingisme.
a. Zijne leer getoetst aan de Heilige Schrift, bijzonder aan het onderwijs van Jezus en de apostelen.

Het Irvingisme verheft zich boven het gezag van de Schrift.
De profeten verkondigen voortdurend aan de apostelen de aan hun geopenbaarde verborgen wil Gods: dus is de Heilige Schrift ontoereikend. Het Irvingisme beroept zich op zijn goddelijke oorsprong en tracht dat te staven met uitspraken uit de Schrift of stelt zich zelfs daarboven. 
Het Testimonium stelt: “Het belangrijkste bewijs van Gods Werk is de waarheid: van de ontdekking der grondslagen van Zijn Werk.” Schrijver vindt dit geen bewijs. Ook vindt de schrijver het verdacht dat het Irvingisme als een Werk Gods wordt voorgesteld, dat het enige middel is waardoor Hij hervorming en verlossing schenkt.
Hij vindt het merkwaardig dat de christelijke kerk zo ontzettend veel schade zou hebben geleden door het ontbreken van het apostelambt.
Ook kunnen, evenals dat was in de tijd van de Bijbel, vraagtekens gezet worden bij het ‘spreken in tongen’: hoe juist is het? hoe is de uitleg er van?, nog afgezien van de vrees voor ijdelheid en zelfverheffing. De profetie is in het Irvingisme na enige tijd belangrijker geworden dan glossolalie, en de priester-profeet belangrijker dan de lekenprofeet. Daarboven is de uitlegging der profetie aan de apostelen. Ook in de Bijbel kent men de ‘valse profeten’ en men is nooit zeker wat het niveau van de profetie is.
Schrijver vindt dat het Irvingisme geen leerstelsel heeft. Het heeft wel leerstellingen, maar geen stelsel, wel enige dogmen (dogma’s), geen dogmatiek.
Het apostelambt is belangrijker dan de inhoud van de Schrift, belangrijker dan de Gemeente.
De Irvingisten geven middels handoplegging van de apostel de Heilige Geest aan de gelovige. Schrijver vindt hierover in de Bijbel dat Jezus heeft gezegd, dat de Vader de Heilige Geest geeft aan degenen die tot Hem bidden. Menselijke tussenkomst is daarbij niet aan de orde! Jezus heeft deze last of volmacht nooit aan zijn apostelen gegeven.
De Tienden vinden we niet terug in het Nieuwe Testament: in de eerste Gemeenten is er geen voorgeschreven wet maar een offervaardigheid die niemand iets het zijne doet noemen. Als de ‘eerste liefde’ minder is geworden, komen toch de Tienden niet terug. Het Irvingisme kent naast de Tienden de offergaven ter ondersteuning van de armen.
Schrijver vindt dat het Irvingisme weliswaar een zeer uitgebreide liturgie heeft, maar dat de prediking zo goed als verdwenen is.
Uit het liturgieboek zpu blijken dat de priester boven de leek staat.
De Irvingisten verwachten dat de Wederkomst van de Heer elk moment kan geschieden. Toen leden, priesters en zelfs apostelen wel stierven, werd men iets behoedzamer, maar de verwachtingen bleven hoog gespannen.

b. Het Irvingisme getoetst aan zich zelven.
Er zijn over en binnen het Irvingisme uiteenlopende opvattingen: 
-over de natuur van Christus;  

-over het feit of hun eerste apostel wel door een echte profeet is geroepen, want elke profetie moest immers getoetst worden door een apostel?
-bezitten de ambtsdragers van het Irvingisme dezelfde gaven als die uit de Bijbel?
Schrijver wijst op de onderlinge spanningen tussen apostelen en profeten, die in het Irvingisme naar boven kwamen, en ook op het schisma van 1863.

Derde Hoofdstuk.
Het Irvingisme, als teken des tijds

I. Hoe het te verklaren.
Rond 1800 stond voor veel mensen de wereld op zijn kop: de Franse Revolutie zette mensen aan het hoofd van het bestuur die er niet door God waren geplaatst, maar waren gekozen.
Men had de indruk zonder God te leven, wat allerlei tegenreacties gaf, zoals de stroming die Irving vertegenwoordigde, die iets meer gaf dan alleen het Woord van de Bijbel: glossolalie, uitleg van de glossolalie en de profetie. Het ambt van apostel kwam er, en behalve de profeet ook de evangelist en de herder/leraar.
De behoefte aan gezag op religieus gebied maakte het Irvingisme mogelijk, alsmede het verlangen van veel mensen om een einde te maken aan de verdeeldheid van / in de christelijke kerk.
Het spoedig weggenomen worden door de Heer, zonder ‘de dood te smaken’, is ook iets wat velen aansprak.

II. In hoever het tot zekere hoogte te waarderen.
Het Irvingisme lijkt bij de gelovigen een hoger niveau te hebben bereikt door de religieuze beleving: de Wederkomst geeft hoop.
Positief is het pleiten voor de eenheid van de christelijke kerk, evenals
de ruimte die men geeft aan de eredienst t.o.v. de leerdienst. De Tienden maken het mogelijk de aandacht te vestigen op bestaande leemten en noden.

III. In wat geest en met wat wapenen het te bestrijden.
In welke geest er mee omgaan: dat kan alleen in die van de liefde en de zachtmoedigheid, want de ander is wel bezig om een edel en heerlijk doel te bereiken.
Wat bestreden moet worden zijn dwalingen, met liefde, maar zonder vrees. Het te gebruiken wapen is de Schrift, maar ook de geschiedenis  van de christelijke kerk en die van de sekten er omheen. Men kere zich tegen de hoofdstellingen van het Irvingisme, omdat daar haar zwakte zit.

IV. Welke toekomst het wacht?
Schrijver vraagt zich af wat er met het Irvingisme zal gebeuren als ook de laatste drie apostelen zijn overleden. Hij beschrijft een aantal scenario’s.
Toch meent hij niet dat de sekte met het uitsterven van de apostelen zelf ook ter ziele zou gaan, maar belangrijke uitbreiding en grote bloei acht hij niet waarschijnlijk.
Tenslotte vindt schrijver het wederrechtelijk dat men zich ‘apostolische kerk’ noemt, want zijn apostelen zijn andere apostelen dan die van de Schrift, zijn profeten zijn andere profeten. 

Uiteindelijk zal het Irvingisme de vuurproef van de tijd niet kunnen doorstaan.

                              (terug naar de beginpagina)